De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Hoofdstuk 8
| |
[pagina 148]
| |
Uit een akte, bewaard op het kadaster te Dordrecht, blijkt dat Salomon Mozes Flesch ‘predikant bij eene Christelijke gemeente, woonende in het Kromhout te Dordrecht’ en Johannes Groeneveld, vlasboer, wonende te Dubbeldam, op 1 mei 1851 kopen: Een woonhuis met pakhuis daarnaast, en erven, vroeger de pastorie en kerk van de Roomsch Catholieke gemeente, staande en gelegen binnen de stad Dordrecht, aan de Kuipershaven, geteekend B, nummer 295 en 294... kadastraal F 745 als huis en erf... (F) 744 als pakhuis en erf. De koopsom bedraagt ƒ 4800,-. De kopers dienen nog enige tijd de huur van een gedeelte der panden gestand te doen, maar zij zullen toch aanstonds ‘in het genot treden van een achterkamer en twee voorkamers in het voorgeschreven huis’. Situatie Kuipershaven circa 1830; 745 geeft de plaats aan van de oude R.K. pastorie; 744 die van de schuilkerk. Foto-reproductie Gemeentearchief Dordrecht.
Wij vonden verder, dat op 22 april 1853 - beslist vóór de moeilijkheden, die Flesch in zijn nieuwe gemeente krijgt - Joh. Groeneveld ‘zijn helft’ verkoopt aan S.M. Flesch voor ƒ 2200,-. Eén en ander wordt grotendeels gefinancierd door een hypothecaire geldlening. Van beide hierbedoelde panden ‘vroeger de pastorie en kerk van de | |
[pagina 149]
| |
De voormalige R.K. pastorie aan de Kuipershaven Foto-reproductie Gemeentearchief Dordrecht
Roomsch Catholieke gemeente’ kan meer worden gezegd dan hier nodig is.Ga naar voetnoot1 Wij volstaan - naast het afdrukken van een situatieschets (oudste kadastrale plan) en een tweetal foto's - met vermelding van het volgende. | |
[pagina 150]
| |
De voormalige R.K. schuilkerk, kerkgebouw van de Kruisgemeente Kuipershaven.
Foto-reproductie Gemeentearchief Dordrecht Beide panden waren vanaf circa 1735 in Rooms-Katholieke handen. Het achterste gebouw, aanvankelijk ook een pakhuis, werd omstreeks genoemd jaar ingericht als kerk. Het is een zuivere vorm van een schuilkelder - niet aan de straat gelegen. Hoewel over de inrichting etc. van dit kerkgebouw weinig bekend is, weten we uit een ‘Plan van verdeeling der Plaatse’ uit 1797, dat er 204 zitplaatsen werden verhuurd. Een flink kerkzaaltje dus! Ds. Flesch betrekt met zijn gezin al spoedig na de aankoop de voormalige pastorie en woont daar, tot hij op 7 nov. 1853 de stad Dordrecht verlaat.
Ds. Flesch heeft, naar uit een korte aantekening in de notulenGa naar voetnoot1 blijkt, nog getracht eigenaar te worden van de kerkelijke goederen van de Afgescheiden gemeente. Bij een door hem aangespannen proces voor de rechtbank te Dordrecht, werd hij in het ongelijk gesteld. Stukken hierover zijn tot nu toe niet gevonden. De groep Flesch staat de eerste maanden van haar bestaan buiten alle kerkverband. Maar in 1852 neemt zij contact op met de Kruisgezinden. De predikanten | |
[pagina 151]
| |
Cors Noorduyn, C. Kloppenburg en Cornelis van den Oever examineren Flesch en hij wordt (nogmaals) te Dordrecht door Van den Oever, de grote man der Kruisgezinden, bevestigd. De groep Flesch wordt als Kruisgemeente van harte aanvaard. Reeds in september 1852, op de algemene vergadering van de Kruisgezinden te Zwartsluis, is ds. Flesch aanwezig en krijgt hij enige speciale taken toebedeeld. In mei 1853 verklaart hij op de classicale vergadering te Rotterdam, zich door Gods Geest zeer aan de Kruisgemeenten verbonden te gevoelen, meer dan hij zich ooit aan de Afgescheidenen verknocht heeft gevoeld.Ga naar voetnoot1
Waardoor het kort daarna in een zo geheel andere richting is gegaan, is ons niet bekend. Maar reeds op 1 augustus 1853 breekt Flesch met het ‘Kerkgenootschap onder het Kruis’ en daar hij te Dordrecht weinig gelijkgezinden vindt, ook met zijn eigen gemeente. In het Gemeentearchief van Dordrecht wordt een gedrukt stuk ‘Schriftelijk afscheid’ of ‘Acte van ontbinding’ bewaard, dat op genoemde zaak betrekking heeft.Ga naar voetnoot2 De acte van ontbinding is gericht aan ‘de Classicale Commissie der Ger. Gem. onder 't Kruis etc.’ te Rotterdam, en is gedateerd 1 aug. 1853. Flesch verklaart te bedanken als examinator en lid van de classicale commissie, en tevens als leraar ‘in uw midden... uit hoofde der treurige ervaring van trouweloosheid, liefdeloosheid, en wat bovenal mijne onvereenigdheid besliste - de hoogste mate van ordeloosheid zoo in leer, prediking als Kerkregeering onder uwe banieren gevonden.’ In een begeleidend schrijven informeert Flesch, ieder, die het maar wil lezen dat hij niet één schrede wil voortgaan met een man (= ds. C. van den Oever) ‘die alle zijne gemeentens naar zijn naam laat noemen, en gelijk een paus ze alle regeert, ik verklaar voor het merendeel, strijdig tegen het Woord van God! en gezonde en gegronde Kerkelijke Ordinantiën.’ Flesch benadrukt zich uitsluitend te ontbinden van zodanige gemeenten, die naar zijn naam - gemeenten van Van den Oever genoemd worden - ‘en niet van één eenige die genoemd is naar Jezus Christus, wien alleen toekomt Eer en Heerlijkheid tot in Eeuwigheid. Amen!’
De algemene vergadering der Kruisgezinden, gehouden te Zwolle in september 1853 reageert op één en ander als volgt. Gesproken wordt over de ontrouw geworden leraar S.M. Flesch ‘welke zich door zijne schandelijke handelingen en sluwe listen, zoo met de Gemeente als met de kerk- en armengelden, zich der kerkelijke censuur en schorsing in zijn dienst op de hals gehaald hebbende, die listig heeft weten te ontduiken, door eenige dagen voor de te houden (classicale) vergadering eene | |
[pagina 152]
| |
zoogenaamde acte van ontbinding vervuld met laster tegen Ds. C. van den Oever te schrijven, te doen drukken, en overal rond te zenden. Zijne handelwijzen zijn ons openbaar geworden door vele getuigen, en vooral door den Kerkeraad van Dordrecht, waar hij vroeger Leeraar was.’ ds. Nicolaas Wedemeijer te Dordrecht 1853-1861
Toch zullen we in dit geval maar niet te hard oordelen over ds. S.M. Flesch. Van iemand met zijn temperament was het te verwachten, dat hij zou botsen met Cornelis van den Oever. die zelf in 1858 en 1863 voor grote opschudding in de kring der Kruisgezinden heeft gezorgd.Ga naar voetnoot1 | |
Ds. Nicolaas Wedemeijer te Dordrecht (1853-1861)Flesch vertrekt, zoals we zagen, op 7 nov. 1853 naar Edam. Zijn opvolger in de Kruisgemeente te Dordrecht is ds. Nicolaas Wedemeijer. Deze wordt in september 1853 bevestigd. Wij vinden hem van 1836-1839 in Gorinchem. Hij is dan militair kleermaker. Van 1851-1853 is hij predikant van de Kruisgemeente te Tricht.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 153]
| |
ds. Abraham Verheij te Dordrecht 1861-1871
Over zijn optreden in de Kruisgemeente te Dordrecht is wel één en ander bekend. Verder weten we, dat hij in het conflict van ds. C. van den Oever, zich uiteindelijk tegen deze keert. Niet alzo een deel van zijn gemeente, dat tot ongeveer 1863 laatstgenoemde volgt, zoals we zullen zien.
Maar om niet op de gebeurtenissen vooruit te lopen: in de ‘Lastbrieven algemene vergaderingenGa naar voetnoot1 van de Kruisgemeenten’ vinden we, dat in 1855 Wedemeijer en Joh. Groeneveld worden afgevaardigd. De kerkeraad heeft dan de volgende samenstelling: Wedemeijer; Groeneveld en J. van der Net, ouderlingen; H. van Namen en P. van Efferen,Ga naar voetnoot2 diakenen. In 1859 is ook A. van Rijswijk diaken.
Ook over het tijdvak 1853-1861 - gedurende welke jaren Nicolaas Wedemeijer te Dordrecht heeft gewoond - zijn er geen notulen van de Kruisgemeente bewaard gebleven. Wel weten we, dat de gemeente circa 29 nov. 1859 in twee delen is uiteengegaan. Het ene deel blijft in feite de oorspronkelijke Kruisgemeente van de Kuipershaven, volgt tot 1863 Van den Oever (die dan buiten het verband van de kerken onder 't Kruis is geraakt), wordt in 1867 weer opgenomen in het kerkverband en treedt in 1869 toe tot de vereniging met de Afgescheiden gemeenten. De andere groep - wij zullen haar de ‘groep Wedemeijer’ noemen - is ver- | |
[pagina 154]
| |
moedelijk na het vertrek van N. Wedemeijer uit Dordrecht als conventikel blijven bestaan. ds. Willem Eichhorn te Dordrecht aug.-nov. 1872
Maar volgen we eerst de ontwikkeling ten aanzien van de vaste goederen van de Kruisgemeente: de panden aan de Kuipershaven. Als S.M. Flesch, na te hebben gebroken met de Kruisgemeente, eind 1853 Dordrecht verlaat, is hij evenwel de eigenaar van kerkgebouw en pastorie. Op 31 maart 1854 verkoopt hij, nog wonende te Edam en zich noemende ‘christenleeraar’, genoemde onroerende goederen aan... Vrouwe Johanna Judith Zeelt te Baambrugge.Ga naar voetnoot1 In de akte van verkoop worden zorgvuldig alle roerende goederen opgesomd, die zich in het gebouw bevinden.Ga naar voetnoot2 De verkoopprijs voor het geheel bedraagt ƒ 6500,-. Een akte van kort daarna, nl. van 24 juli 1854 bewijst, dat Jan Carel Vissers, fabrikant te Arnhem, als gemachtigde van de weduwe J.J. Zeelt de kerk en de pastorie verkoopt aan de ‘Gereformeerde gemeente onder het Kruis te Dordrecht’ en wel voor ƒ 7000,-.Ga naar voetnoot3 Vrouwe Zeelt verstrekt dit bedrag overigens in de vorm van een hypothecaire geldlening. Voor de Kruisgemeente compareren: N. Wedemeijer, predikant; J. Groeneveld (kerkmeester), Jan van der Net, ouderlingen; Pieter van Efferen en Johannes van der Hoeven, diakenen. | |
[pagina 155]
| |
Wat nu het gemeentelijke leven aan de ‘Kuipershaven’ verder betreft, in 1859 beginnen zich ernstige moeilijkheden en onenigheden voor te doen. Vermoedelijk stond op de achtergrond het kiezen vóór of tegen ds. C. van den Oever te Rotterdam.Ga naar voetnoot1 Uit de ‘Notulen van de classicale vergadering der Gereformeerde gemeenten onder 't Kruis van Noord- en Zuid-Holland vergaderd te Medemblik 31 aug. 1859’ en de hieraan toegevoegde ‘Bijlage’ (commissieverslag) zijn we in staat de ontwikkeling van één en ander tamelijk nauwkeurig te volgen.
Genoemde stukken dan, vermelden dat van Dordrecht aanwezig waren op de classicale vergadering: ds. N. Wedemeijer en ouderling J. Groeneveld. De lastbrief is slechts ondertekend door een diaken en een ‘kerkmeester’. Uit alles blijkt, dat er ‘onaangenaamheden’ zijn te Dordrecht. De notulen van de kerkeraadsvergaderingen van de laatste maanden alsmede enige brieven worden gelezen. De classis zoekt de oorzaak der moeilijkheden in ‘middelmatige zaken.’ Doet geen uitspraak. Maar zendt voor alle zekerheid een commisie, bestaande uit ds. W.H. Gispen (De Lier) en ouderling F. Urbanus (Gouda) naar Dordrecht. Als de commissie te Dordrecht is gekomen, doet zij allereerst bij de kerkeraad onderzoek naar de ‘onaangenaamheden’. Enige kerkeraadsleden hebben als bezwaar tegen ds. Wedemeijer, dat hij te veel bij één van de ouderlingen aan huis komt. Tot rechtstreekse beschuldigingen komt het echter niet. Ds. Gispen zal de komende zondag te Dordrecht preken en de daarop volgende maandag een gemeentevergadering leiden. Na een inleidend woord vraagt Gispen op bedoelde vergadering, wie iets wettigs tegen de leraar kan inbrengen. Als nu - aldus Gispen - ontstond er een woest getier en verward geschreeuw in de vergadering. De één riep: ‘Hij heeft het armengeld opgegeten,’ de ander ‘Hij loopt teveel bij Van der Net,’ een derde: ‘Hij eet van ons en moet doen wat wij willen,’ enz. Het geheel leverde een bewijs dat de vergadering het Bijbelsch gereformeerd element miste en voor de macht die de Heere aan Zijne dienstknechten heeft gegeven niet het minste ontzag had. Toch weet de later vermaard geworden, wijze ds. Gispen de vrede enigszins te herstellen. Echter: na afloop van de gemeentevergadering legt diaken A. van Rijswijk zijn ambt neer; Van der Net volgt hem daarin na enige dagen - voor zover wij kunnen nagaan. Enige tijd later is de gemeente weer bijeen tot het verkiezen van een ouderling en een diaken. Naar het lijkt ontstaat tijdens deze samenkomst opnieuw enig tumult. Ds. N. Wedemeijer verklaart niet langer in zulk een gemeente zijn ambt te kunnen bedienen en verlaat de vergadering. De kerkeraad weigert dan de | |
[pagina 156]
| |
volgende zondag Wedemeijer te laten voorgaan, waarop beide partijen zich tot de ‘commisie Gispen-Urbanus’ wenden. Deze meent zich te moeten versterken met ds. J. Juch van Amsterdam en ouderling W. van der Mark te Den Lier. Het is de commisie echter bekend, als zij op 29 november 1859 weer te Dordrecht komt, dat er een briefwisseling gaande is tussen diaken H. van Namen en ‘den geschorsten Leeraar C. van den Oever.’ Ook nu komen er slechts ‘onvoldoende’ en vage beschuldigingen naar voren, als de commissie met wettige en afgetreden kerkeraadsleden vergadert. Wèl blijkt, dat Van der Net en A. van Rijswijk ‘wederrechtelijk’ weer fungeren als ouderling en diaken. Daarna komen 8 leden der gemeente in de vergadering. A.(?) Verhoeven, H. Rotermond, A. de Graaf en M. van Eysden(?) ‘getuigen van de zijde des kerkenraads’; P. van Efferen, J. van Rijswijk, W. van der Linden en Gerret van VelzenGa naar voetnoot1 ‘getuigen van de zijde des leeraars.’ Ouderling Groeneveld verklaart dan, dat hij tijdens de vergadering tot verkiezing van twee ambtsdragers, Van der Net een ‘eerloos mensch’ heeft genoemd. Hierop volgde een hevige twist. Ds. Wedemeijer heeft toen gezegd: ‘Ik leg mijn post neer in zulk een beroerde gemeente; ik hoop mijn voeten nooit meer in de kerk te zetten.’ Nadat alle getuigen verklaard hebben, dat deze voorstelling van zaken de juiste is, doet ds. J. Juch het voorstel, dat de predikant van zijn onvoorzichtige uitdrukking van de kansel belijdenis moet doen en ‘de zaak herroepen’; zich voorts aan den kerkenorde in alles onderwerpende. En dat ‘de kerkenraad hier belijdenis doen zoude van hetgeene hij in strijd met de vrede der kerk had gedaan.’ De predikant aanvaart dit voorstel, maar de andere kerkeraadsleden zeggen zich aan niets te hebben schuldig gemaakt en ‘dat het toch nooit weder goed zoude komen.’ De vier kerkeraadsleden verlaten daarop de vergadering. Enige kletspraat van de leden Aartje Otto en Alida Verheul, beiden wonende te Papendrecht inzake een vrouw te Alblasserdam, vindt geen enkele ingang, noch bij de commissie, noch bij de aanwezige gemeenteleden. Ds. N. Wedemeijer belijdt in de vergadering schuld ‘waarop de vergadering verklaard hem te blijven erkennen als Leeraar der gemeente Dordrecht.’ Intussen is in de vergadering een briefje gebracht, ondertekend door J. Groeneveld en J. van der Net, ouderlingen alsmede H. van Namen en A. van Rijswijk, diakenen. Deze 4 personen schrijven, dat zij niet meer in onderhandeling wensen te treden met de classicale commisie ‘en verder ons van Ulieden losmaken.’ Uit dit briefje - aldus weer Gispen - bleek het duidelijk wat deze menschen in den zin hadden. Reeds was | |
[pagina 157]
| |
het in den loop der gesprekken hun onder het oog gebragt, dat zij zich toch zoude(n) verklaren ten aanzien van hun voornemen in verband met eenige geruchten betrekkelijk hun onderhandelen met den geschorsten leeraar van den Oever. Zij ontkenden ten sterkste van iets te weten - doch nu bleek het tegendeel ten klaarste. Voorts wordt aan den leeraar bewijs gegeven, dat de klasse hem bleef erkennen. Op deze dag - 29 november 1859 - valt de Kruisgemeente dus in twee delen uiteen. Wij weten weinig over de aantallen, die zich bij elk der groepen voegen. Wel lezen we, dat Abraham Verheij bij zijn komst in Dordrecht als predikant van de gemeente Kuipershaven (12 mei 1861) het aanvankelijk met 30 kerkgangers moest doen.Ga naar voetnoot1 Juist in deze tijd komen er ‘volgelingen van ds. Flesch’ naar de gemeente in het Kromhout terug. Abr. Verheij, gekomen van Schoonhoven, wordt door ds. C. van den Oever bevestigd. We zullen de gemeente Kuipershaven vanaf 1863 nauwkeurig kunnen volgen. De kerkeraadsleden, behalve diaken H. van Namen, treffen we verder in dit hoofdstuk weer aan.Ga naar voetnoot2 Wij krijgen de indruk, dat deze gemeente onder de rustige leiding van Verheij, spoedig opnieuw tot ontplooiing en uitbreiding is gekomen.
Wat de groep Wedemeijer betreft, het volgende. In de lastbrief voor de ‘Algemene Vergadering’ 1860 lezen we van: ds. N. Wedemeijer; G. van Velzen en W. Ploegers, ouderlingen; P. van Efferen en W. van der Linden, diakenen; J. van der Net, kerkmeester. Derhalve: een complete kerkeraad. Uit de lastbrief van 1861 blijkt, dat deze samenstelling ongewijzigd is. In 1860 schrijft men in de lastbrief, dat men van ganser harte vereniging ‘met de Broeders de Christelijke Afgescheidene’ begeert ‘vermits zulks op grond van Gods Woord en kerkorde geschiede en UEW. vergadering menen mogt daardoor de eere Gods en het heil der Kerk te kunnen bevorderen.’ De verdere geschiedenis van de groep Wedemeijer ligt totaal in het duister. Het is wel merkwaardig, dat van deze groep, die medio 1861 toch een kerkeraad van 5 personen bezat, na 1861 geen spoor meer kan worden gevonden. Wàt we vonden, geven we - zij het ook onsamenhangend - hieronder weer. Nicolaas Wedemeijer koopt reeds op 18 dec. 1856 een huis en erf en een ‘tuin als erf’ aan het Bagijnhof, kadastraal H 387 etc. ‘met een uitgang aan de Vest’ - huisnummer: Bagijnhof 798. Nauwkeurig kan worden nagegaan, dat deze onroerende goederen zich bevonden op de plaats, waar later de doorbraak voor de Johan de Wittstraat werd gemaakt. | |
[pagina 158]
| |
Vermoedelijk is in het jaar 1860 in de ‘tuin als erf’, met een grootte van 650 m2, een eenvoudig kerkgebouwtje opgetrokken. In augustus 1861 wordt namelijk het ‘kerkgebouw en huis van N. Wedemeijer’ te koop aangeboden aan de Afgescheidenen van het Kromhout, die juist in die tijd hun gebouw ‘de oude manege’ gaan afbreken en gaan vervangen door een stenen gebouw. Wegens een te hoge vraagprijs gaat de aankoop overigens niet door.Ga naar voetnoot1 Nicolaas Wedemeijer vertrekt op 28 december 1861 naar Rotterdam, waar hij enige jaren ambteloos verblijft. Op 7 augustus 1868 wordt hij predikant bij een op zichzelf staande Oud-Gereformeerde gemeente in Den Haag, die hij tot zijn overlijden op 17 november 1888 dient.Ga naar voetnoot2 | |
Ds. Abraham Verheij te Dordrecht (12 mei 1861-8 juni 1871)Ga naar voetnoot3De notulen van de ‘Gereformeerde Gemeente onder 't Kruis te Dordrecht’ beginnen helaas eerst met een kerkeraadsvergadering van 30 januari 1863. Wij zien dan dat de kerkeraad als volgt is samengesteld: A. Verheij, praeses; J. Groeneveld, J. van der Net, ouderlingen; A. Verhoeven, F. Klingeman, diakenen. H. Wezenaar (Zwijndrecht, gekomen van de gemeente Kromhout) is één der ‘kerkmeesters’. A. Verhoeven is voor het eerst aanwezig; hij is in de plaats gekomen van de overleden diaken A. van Rijswijk.
Verder komen we onder de lidmaten tegen de volgende Afgescheidenen: Jacobus van Noort, Lijntje Los, H. van Namen (oud-diaken), uit Zwijndrecht; Pieter van Es; Johannis Roobol, Hermanus Boshoven en Zacharias Lierop. Al met al kunnen we in deze jaren - en ook uit gegevens van omstreeks 1874 - weinig verband zien tussen de samenstelling van deze Kruisgemeente en een aanhang, die ds. Flesch in 1850 zou hebben meegebracht uit de oorspronkelijk Afgescheiden gemeente. Interessant is in dit verband nog, dat op 1 januari 1874 de gemeente bestaat uit 191 volwassenen - deze waren vermoedelijk niet allen belijdende leden. Ook dan is de geografische spreiding groot. Van genoemd aantal komen er 118 uit Dordrecht; uit Dubbeldam 18; Papendrecht 1; De Mijl (bij '-Gra- | |
[pagina 159]
| |
vendeel) 12; Zwijndrecht 27; De Lindt (bij Zwijndrecht) 12; Ridderkerk 2; Rijsoord 1. In 1871 zijn twee gezinnen lid, die woonachtig zijn in Nieuw Lekkerland. Maar dan meent de kerkeraad toch, twee jaren na de vereniging van 1869, dat deze leden ‘de (zuster)gemeente Alblasserdam passeeren.’
Reeds in 1863 wil men zich losmaken van de groep ds. C. van den Oever. Men zoekt: ‘...kerkelijke vereeniging met de Leeraars onder 't Kruis, namentlijk met die Broeders, welke niet met C. van den Oever vereenigd zijn.’ Maar het blijft in de jaren 1863-1866 bij overwegingen. De kerkeraad acht het strijdig met de belijdenis en de kerkenorde, dat de gemeente blijft staan buiten elke kerkelijke gemeenschap. Doch stelt het doen van stappen uit ‘dewijl er zooveel te doen is op het kerkelijk gebied dat de zaken wat duister maakt.’ Men hoopt te zien ‘wat des Heeren wil en weg zal zijn met Zijn kerk.’ In 1867 gaat ds. Verheij eens spreken over deze dingen met de bekende Kruisdominee Derk Klinkert te Rotterdam. Het blijkt na afloop, dat er bij de gemeente geen overwegende bezwaren meer bestaan. Op de algemene vergadering te Zwartsluis van 1867 - ds. A. Verheij is er heen gereisd - wordt de gemeente aanvaard ‘onder voorwaarde van belijdenis te zullen doen van onkerkelijke handelingen, hetwelk door den Leeraar is aangenomen.’ In de notulen der algemene vergadering wordt gesproken van een ‘sinds jaren afgezworvene op zich zelf staande gemeente te Dordrecht.’ Verheij wordt tijdens de vergadering geëxamineerd en naar artikel 8 der D.K.O wordt hem ‘zending verleend om in de Gereformeerde kerk te dienen.’ Op 25 juni 1867 is ds. D. Klinkert aanwezig in de kerkeraadsvergadering. De kerkeraad doet belijdenis van zijn onkerkelijke handelingen. Aan de avond van dezelfde dag wordt in een ‘openbare Godsdienst’ de gemeente met leraar en kerkeraad geïnstalleerd.
Nog maar nauwelijks - in kerkelijke tijd gedacht - heeft deze vereniging haar beslag gekregen, of er komt, in juni 1869, een schrijven van ds. L. van der Valk te Rotterdam, met de vraag: is de kerkeraad vóór of tegen de vereniging met de Afgescheiden gemeenten? De kerkeraad, onder leiding van de levenswijze Abraham Verheij antwoordt, dat zij vereniging een wenselijke zaak acht ‘indien deze kan geschieden op Bijbelsche gronden en de Leer, tugt en dienst onzer vaderen...’ Nog hetzelfde jaar komt, na enige besluiten genomen op de algemene vergadering van de Gereformeerde kerk (onder 't kruis) en de synodale vergadering van de Christelijke Afgescheiden kerken, de vereniging van beide kerkengroepen tot stand. Ds. A. Verheij doet op de kerkeraad van 27 okt. 1869 verslag van de handelingen der (gecombineerde) classicale vergadering, waarbij onder meer wordt opgemerkt, dat de beide gemeenten te Dordrecht ‘voortaan gemeenschappelijk werkzaam (zullen) zijn tot bevordering van kerk en gemeenten’ | |
[pagina 160]
| |
ook met betrekking tot leden ‘die om gegronde of ongegronde feiten van de eene tot de andere gemeente zouden willen overgaan.’
In oktober 1868 ontvangt ds. Verheij een beroep van de Kruisgemeente in het zo dicht bij zijn vorige woonplaats gelegen Bergambacht. In november 1870 krijgt hij opnieuw een beroep uit deze plaats. Wij zullen over de aard van deze gemeente nog spreken onder Schoonhoven (hoofdstuk 28). Het jaar 1871 brengt voor ds. Verheij een eerste en een tweede beroep van de gemeente te Katwijk. In mei 1871 neemt hij het beroep aan en vertrekt na een allerhartelijkst afscheid van gemeente en classis Dordrecht naar zijn nieuwe standplaats.
In de kerkeraad zien we in deze jaren de volgende personen komen. Als ouderling: Johannes van Driel, Martinus Donker en Johannis Bernardus Thobé; als diaken: Gijsbert de Haas, Hendrik Wezenaar en T. van Dongen.
De opvolger van ds. Verheij is ds. W. Eichhorn, gekomen van Katendrecht.Ga naar voetnoot1 Op 18 augustus 1872 wordt hij door de consulent ds. C. van Proosdij van de ‘afdeeling Kromhout’ te Dordrecht bevestigd. Zijn intreetekst is Spreuken 11 vers 30b:... en wie zielen vangt, is wijs (Statenvertaling). De nieuwe vertaling (N.B.G.) geeft:... en wie wijs is, wint harten. Maar reeds op 28 november (1872) moet scriba J.B. Thobé in het notulenboek schrijven, dat ‘onze zoo dierbare Leeraar, den WelEerw. Heer W. Eichhorn, na eene ziekte van drie weken’ is overleden. Waren wij voor ruim drie maanden verblijd door Z.Eerw. komst, kort was dan ook zijn, zoo aangenaam en christelijk verkeer in ons midden; de tijd die Zijn Eerw. hier heeft mogen verkeeren, is, en kan met recht gezegd worden zijn zwanenzang (te zijn) geweest. Was zijn leven zwaar en met veel moeijlijkheden gepaard, thans is hij afgelost, en leeft in zaliger gewesten, hier achter latende eene diepbedroefde weduwe met zijne zes jeugdige kinderen, die de vaderlijke zorg nog zoo noodig hadden, en zijne oude moeder, daarbij eene aan hem geknogte gemeente. Wij menen hier te moeten eindigen met de beschrijving van deze Kruisgemeente. Nog vermelden wij dat het gebouw, de voormalige Rooms-Katholieke schuilkerk, in 1885 te klein was geworden. Vermoedelijk is het kort daarna afgebroken. Op 6 december 1885 werd een nieuwe kerk in de Museumstraat, toen Lindengracht geheten, in gebruik genomen. De gemeente werd van 1873-1875 bediend door ds. J. Wisse en van 1876 - 1896 door ds. D.J. van Brummen. Deze ging met zijn kerkeraad niet mee | |
[pagina 161]
| |
met de vereniging (van 1892) van de kerken voortgekomen uit de Afscheiding en uit de Doleantie. Precieser gezegd: in 1896 verenigde de vroegere Kruisgemeente zich met de reeds ontstane Christelijke Gereformeerde kerk te Dordrecht. |
|