De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||
Hoofdstuk 5
| |||||||
Provinciale vergaderingen 1836-1840In dit hoofdstuk willen wij in de eerste plaats de gemeenten van de classes Dordrecht en Gorinchem, de revue laten passeren, op grond van de gegevens, die wij vonden in de zogenaamde ‘Handelingen van de Opzieners der onderscheidene gemeenten in de provinciën Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland’.Ga naar voetnoot2
Wij merken eerst nog op, dat wij in de ‘Handelingen’ niets horen van de navolgende gemeenten: 's-Gravendeel, Puttershoek, Numansdorp, Strijen, Alblasserdam, Sliedrecht en Spijk. | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
Voor een deel is dit te verklaren uit het feit, dat sommige van deze gemeenten nog niet bestonden, voor een ander deel echter doordat zij geen afvaardiging naar de provinciale vergaderingen hebben gekend. Numansdorp, Strijen en Spijk waren zeer kleine gemeenten; classicale notulen hadden ons iets meer kunnen leren. Daarentegen duiken enige andere gemeenten uitsluitend in deze provinciale notulen op, zonder, dat wij bijzonderheden te weten komen: Vianen en Groot-Ammers; van de gemeente te Heicop horen we iets over omvang en kerkeraad.
Teneinde de beschrijving zo overzichtelijk mogelijk te houden, zullen we eerst de data en de plaatsen van de 13 provinciale vergaderingen, die de ‘Handelingen’ vermelden, noemen. 1. 17 jan. 1836, Gorinchem; 2. 19 febr. 1836, Gorinchem; 3. 15 april 1836, Gorinchem; 4. 11 aug. 1836, Gorinchem; 5. 15 sept. 1836, Gorinchem; 6. 14 maart 1837, Gorinchem; 7. 18 en 19 juli 1837, Dordrecht; 8. 24 en 25 juli 1838, Gorinchem; 9. 7 maart 1839, Utrecht; 10. 22 en 23 aug. 1839, Utrecht; 11. 29 en 30 aug. 1839, Dordrecht; 12. 24 en 25 april 1840, gehouden te Dordrecht of Utrecht; 13. 30 okt. 1840, Dordrecht.
Op de vergadering van 14 maart 1837 ontstaan in ons gebied de volgende classes:
Ook wordt bepaald, dat de classicale vergaderingen maandelijks zullen worden gehouden. Mocht men zich hieraan ook maar enigszins hebben gehouden, dan zijn er heel wat notulen in het ongerede geraakt! Het wordt in het oordeel en goedvinden der kerkeraden gelaten ‘of er slechts een ouderling en diaken, dan wel de volle kerkeraad tot die classikale vergaderingen komen zoude(n); het laatste werd echter het beste gekeurd.’
Op 18 en 19 juli 1837 wordt een kerkenorde door Scholte opgesteld, aanvaard door alle aanwezige afgevaardigden. Deze kerkenorde zou kunnen worden genoemd - ter onderscheiding van vele andere: provinciale kerkenorde Dordrecht 1837. Op de volgende vergadering wordt de synodale kerkenorde Utrecht 1837 - een herziening van de oude Dordtse K.O. van de hand van ds. Simon van Velzen - totaal ‘afgekeurd’,... ‘uit aanmerking van het daarin heerschende denkbeeld over de kerkregering.’ In 1838 en 1839 is er sprake van de gemeente Heicop (classis Gorinchem); | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
in 1840 van de classis Gorinchem, bestaande uit Gorinchem, Leerdam c.a., Noordeloos c.a., Heicop, Langerak, Ameide met Tienhoven, Vianen, Groot-Ammers en de Gelderse gemeenten Vuren en Herwijnen. De classis Schoonhoven - Ln 1837 geformeerd - is dan ontbonden; het gedeelte er van bezuiden de Lek is gevoegd bij die van Gorinchem-Leerdam; het gedeelte ten noorden van de Lek (alleen de gemeente Schoonhoven-Willige Langerak) bij de classis Utrecht. Wij zien uit dit alles wel, dat het beeld van het geheel van deze merendeels kleine gemeenten met het jaar verandert. Interessant is hetgeen wij vinden in 1839. Art. 24. Wordt gehandeld over de regeling der Classen, en wordt dienaangaande nuttig geoordeeld en besloten dat de Classis van Flakkee met die van Dordrecht voortaan te zamen ééne Classis zal uitmaken. De Classikale vergadering zal alsdan om de twee maanden bijeenkomen, en wel de zomermaanden aan den Hitsert,Ga naar voetnoot1 en de wintermaanden te Dordrecht. | |||||||
DordrechtDe datum, waarop deze Afgescheiden gemeente is geïnstitueerd, blijft ook in deze ‘Handelingen’ in de mist (vergelijk blz. 37). Aanvankelijk worden de aanwezigen uit Dordrecht: G. Blackstone, Alexander de Visser, J.W. Boshamer en A. Camerling ‘afgevaardigden’ genoemd. Dit betekent, dat zij niet in het bijzonder ambt stonden. In juli 1837 lezen we voor het eerst, dat P.F.A. Wigny en Alexander de Visser ouderlingen zijn. Aangezien daarna Wigny ‘verkoren ouderling’ en Reinier de Visser ‘verkoren diaken’ wordt genoemd, is het waarschijnlijk dat de eerste kerkeraad van ‘Dordrecht’ pas in het jaar 1838 of 1839 is bevestigd. Daarop wijst de datum van het eerste proces betreffende ‘Dordrecht’ (1840) en hetgeen staat in art. 26 van de prov. vergadering van 1838. Aangaande de Gemeente van Dordrecht wordt door de Classis (!) geklaagd, dat de verkoren kerkeraad nalatig is om op de classicale vergaderingen te komen. Volgens het getuigenis van A. Wigny, beroepen ouderling, bestond daarvoor eenige verschooning. De broeder LeeuwenbergGa naar voetnoot2 merkt op, dat er bij de verkoren kerkeraadsleden te Dordrecht bezwaar bestond wegens de Goddelijkheid hunner roeping tot de bedieningen, wegens onbekwaamheid. Bepaaldelijk was dit voorgegeven door A. Visser. Wordt dienaangaande besloten, dat, daar die kerkeraad nog niet bevestigd is, Ds. Scholte dezelve naauwkeurig zal onderzoeken, en zoo er dan gegrond bezwaar gevonden | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
wordt, niet met de bevestiging voort te gaan, maar op de volgende provinciale vergadering verslag te doen. Dit verslag is echter niet gegeven; aangezien er in 1840 een complete kerkeraad is, moeten we aannemen, dat de gemeente van Dordrecht deze moeilijkheden is te boven gekomen. In 1839 heeft Dordrecht een beroep uitgebracht op ds. Hendrik de Cock. De gemeente telt dan 87 zielen, van wie er 32 zijn toegelaten tot het heilig avondmaal. Op de vergadering van april 1840 vraagt Dordrecht ‘of het geoorloofd zou zijn om uit het Hervormd Kerkgenootschap een Leeraar te beroepen, van wien men oordeelt dat hij bekeerd is en zuiver in de leer.’ Verscheidene aanwezigen geven hun oordeel over deze zaak. Dingeman de Haan van Heerjansdam merkt op ‘dat in hunne klasseGa naar voetnoot1 reeds eenmaal eene dergelijke proef genomen was met den Hervormden predikant Ledeboer te Benthuizen; doch dat bij de onderzoeking de onmogelijkheid gebleken was om hem te beroepen...’ Iedereen meent, dat zulk een beroep niet behoort te worden uitgebracht. A. de Visser, van Dordrecht, stemt tenslotte met dit oordeel in. | |||||||
WestmaasOp de vergadering van juli 1838 wordt medegedeeld, dat in de omgeving van Dordrecht 3 gemeenten ‘openbaar zijn geworden’: Barendrecht, Heerjansdam en Westmaas. Van Westmaas komt aanvankelijk Corstanius van Stigt als lidmaat, daarna als ouderling. In 1839 heeft deze gemeente 21 zielen, van wie 11 zijn toegelaten tot het avondmaal. | |||||||
Zuid-BeijerlandJan Blaak en Hendrik Barendrecht worden begin 1836 ‘afgevaardigden’ van Den Hitsert genoemd, daarna ‘diaken’. Ook lezen wij van ouderling Jac. van Ham en van diaken Kommer de Hoog. In 1839 is W. Gardenier als ‘lidmaat’ aanwezig. Toch krijgen we de indruk (hoofdstuk 3, pag. 38), dat de eerste kerkeraad pas op 30 juli 1838 door ds. Scholte is bevestigd. In de ‘Handelingen’ van 14 maart 1837 lezen we - aangaande de gekozen ouderling Ary van 't Hof - dat deze ‘volgens eigene belijdenis en volgens getuigenis der gemeente, de gaven niet heeft; wanneer nu deze blijft voortgaan zich de opdraging van dat ambt te laten welgevallen, zal hij ook eerst voor en aleer er bevestiging geschieden kan, zich moeten laten welgevallen, om beproefd te worden...’ | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
Arie van 't Hof overlijdt in juni 1839, als inmiddels bevestigde ouderling. Eveneens in 1839, begeert de gemeente van Zuid-Beijerland ‘ter vervulling van de geregelde dienst des Woords en der Sacramenten de opleiding, onderzoeking en ordening van de beide Broeders J. van Ham en H. Barendrecht.’Ga naar voetnoot1 H. Barendrecht volgt enige tijd de opleiding bij Scholte te Utrecht, maar wordt geen predikant. Beiden gaan met Scholte naar Pella, Iowa. In 1840 wordt aangaande Den Hitsert vermeld: ‘Alles is hier in orde. Er zijn wegens de uitbreiding der Gemeente nog twee ouderlingen en twee diakenen gekozen, en er wordt gewacht op de komst van Ds. Scholte, ten einde de verkorene Broeders te onderzoeken en te bevestigen.’ | |||||||
Oud-BeijerlandDeze gemeente, die slechts kort heeft bestaan, zendt in 1836 Sander Bison naar de provinciale vergaderingen, eerst als afgevaardigde, later als ouderling. Nà 1836 verschijnen de volgende personen: Maarten van Dijk, ouderling; Arie de Jong, diaken en C. Rijshouwer ‘lidmaat’. Genoemde gemeente is blijkbaar al spoedig door twisten verscheurd. Reeds in juli 1837 lezen we van twee partijen: Sander Bison met zijn aanhang en daartegenover: ouderling Maarten van Dijk, diaken Arie de Jong en de gemeenteleden Arie Kamp, H. Kooiman c.s. Het kerkverband stelt laatstgenoemde groep in het gelijk. In 1838 vinden we: ‘Dat ook de ouderling van Dijk zich aan Bison schijnt te houden.’ We krijgen - uit de weinige gevens - de indruk, dat Sander Bison zich van de gemeente verwijdert, maar de kleine groep is deze crisis blijkbaar niet te boven gekomen, want in 1839 lezen we: ‘Oud-Beijerland verkeert nog in denzelfden toestand; de Classis zal nogmaals beproeven wat er uit die gemeente te behouden is.’ | |||||||
BarendrechtAls deze gemeente in 1838 wordt geformeerd, wordt aan ds. Scholte opgedragen haar te ‘onderzoeken’. Dit gebeurt ook op 26 juli 1838 (hoofdstuk 3), maar het resultaat is negatief - namelijk tengevolge van de door Scholte gehanteerde maatstaven. Wij lezen in de ‘Handelingen’ van 1839: ‘Te Barendrecht was geen kerkeraad bevestigd, dewijl ZWEerw. bezwaar hadt in de verkiezing als niet geschied zijnde overeenkomstig Gods Woord, en zijnde de Gemeente aldaar zoo klein dat het onderling acht geven op elkander daardoor zeer gemakkelijk was.’ Het betreft de ‘verkoren ouderling’ B. Leeuwenburg en de ‘verkoren diaken’ B. van der Bie. De gemeente telt dan 32 zielen, van wie 10 zijn toegelaten tot het avondmaal. | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
HeerjansdamVan Heerjansdam zien we - vanaf 1838 - op de provinciale vergaderingen verschijnen: de ouderlingen Dingeman de Haan en P. van Zijl, de diaken Teunis Barnhard en het ‘lidmaat’ J. van Solingen. Scholte, die ook deze gemeente bezoekt op 26 juli 1838, meldt: ‘Te Heerjansdam was de Kerkeraad bevestigd geworden, dewijl aldaar geen bezwaar bestond, noch wegens de verkiezing, noch wegens de verkorene Broeders.’ In 1839 telt zij 54 zielen, van wie 16 toegelaten tot het avondmaal. En in 1840 kan worden verklaard: ‘De Gemeente is hartelijk vereenigd en wordt bevestigd in het geloof.’ | |||||||
ZwijndrechtAanstonds in 1836 zien we de kleine gemeente van Zwijndrecht vertegenwoordigd op de provinciale vergaderingen. Op 13 april 1837 wordt de eerste kerkeraad door Scholte bevestigd. Wij zien Pieter Driessen en L. van Loon verschijnen als ouderling, L. Vliegenthart als diaken. Verder geven de ‘Handelingen’ nog de volgende bijzonderheden. Maart 1837. Zwijndrecht vraagt de raad der broederen aangaande ‘Jacob den Boer, die niet afgescheiden is en heerschappij voerend is. Ds. Scholte zal bij het bezoek der Gemeente van Zwijndrecht nader die zaak onderzoeken.’ Scholte laat er geen gras over groeien, maar is enige weken later in Zwijndrecht, zoals we hierboven zagen. Juli 1837. Namens de classis wordt verslag gedaan, dat ouderling Driessen niet in de bediening wil blijven, ‘tenzij de bestaande verschillen uit den weg worden geruimd. Deze verschillen betreffen voornamelijk het al of niet bekwaam zijn der kerkeraadsleden voor de bedieningen waartoe zij geroepen zijn, en de manier hunner verkiezing.’ De bezwaren van broeder Driessen worden ‘naar Gods Woord uit den weg geruimd.’ 30 oktober 1840. ‘De ouderling Driessen heeft groot bezwaar over de losheid, die in zijne Gemeente aanwezig is betrekkelijk den H. Doop, en dat de kinderen niet worden opgevoed naar den eisch des Verbonds. ZEw. wenscht dat er een Leeraar tot hen overkome om met de Gemeente te spreken. Dit wordt opgedragen aan ds. G. Baay.’Ga naar voetnoot1 | |||||||
GiessendamDe ‘Handelingen’ vermelden niets anders, dan dat in het jaar 1836 W. van der Vlies, Dirk Verheij en Aginus van der Plas als ‘afgevaardigden’ ter provinciale vergadering komen. | |||||||
LeerdamDe eerste kerkeraad van Leerdam werd reeds op 26 juli 1835 te Pouderoyen bevestigd. Van 1836 tot 1840 verschijnen op de provinciale vergaderingen in | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
hun kwaliteit van ouderling: G.H. Overkamp en Antonie Kool; in 1840 ook ds. G. Baay. Juli 1838. Een lid der gemeente wordt beschuldigd van te hebben aangegaan een niet-geoorloofde huwelijksverbintenis. Veel later wordt hij in het gelijk gesteld. Wm. van Asch, tot voor kort diaken te Leerdam, is geschorst. Oorzaak is ‘de verbreking van een huwelijk, nadat de burgerlijke en kerkelijke bekendmaking alreede geschied was.’Ga naar voetnoot1 Wij krijgen de indruk, dat deze zaak weer in het reine is gekomen. Als diaken wordt genoemd, J. van Someren (Asperen), die we ook reeds in hoofdstuk 4 hebben vermeld. In 1839 bestaat de gemeente uit 217 zielen, van wie er 87 zijn toegelaten tot het avondmaal; 3 leden staan onder censuur. April 1840. Leerdam heeft een beroep uitgebracht op Gerrit Baay, ouderling te Hoorn. Dit beroep is aangenomen. Baay heeft enige tijd bij Scholte te Utrecht gestudeerd en wordt op deze provinciale vergadering geëxamineerd door Scholte en Cornelis van der Meulen. Na afloop van het examen hebben enige broeders uit Zeeland ‘voor zich bezwaar.’ A. de Visser (Dordt), A.C. Kuijper (Charlois) en J.P. Oggel (Zeeland) onthouden zich van stemming. De ‘ordening’ van G. Baay tot predikant heeft evenwel plaats op zondag 26 april 1840 te Utrecht.
Hieraan dient iets te worden toegevoegd. Er zijn van één van de Zeeuwse afgevaardigden - Jannis van de Luijster, J.P. Oggel, A. Steketee - aantekeningen bewaard gebleven aangaande bovengenoemde vergadering van 24 en 25 april 1840, gehouden te Utrecht. De nuchtere kijk van de ‘verslaggever’ op het examen van Gerrit Baay geven we hieronder zoveel mogelijk letterlijk weer. Opgegeven om uit te leggen Genesis 17 en Romeinen 7. Broeder Baay wordt door ds. Scholte gevraagd ten eerste of de Heilige Schrift ‘zo die genoemd wordt’ Gods Woord is. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
gedaan om den tijd door te brengen. Do. C. van der Meulen nog eenige vragen gedaan niet veel beduidende.’ Gerrit Baay is ongetwijfeld die dag niet ‘in vorm’ geweest. Anderzijds is het goed op te merken, dat het zó niet toeging bij elk examen van een proponent in de Afgescheiden kerken. | |||||||
HeicopVan deze kleine gemeente komen in de jaren 1837 en 1838 ter provinciale vergadering: J. Pesselse - eerst als afgevaardigde, daarna als ouderling en L. Schakel als diaken. In deze jaren kan worden getuigd: ‘...de gemeente aldaar was eensgezind en vergaderde in eenvoudigheid te zamen ter onderlinge stichting en opbouwing.’ In 1839 omvat zij 30 leden, van wie 12 zijn toegelaten tot het avondmaal. Wij lezen dan: ‘Deze kleine gemeente heeft zich overigens verbonden aan de gemeente van Leerdam, hoewel zij eenen afzonderlijken kerkeraad blijft behouden.’ Daarmee was de situatie van het ogenblik wel kort en bondig getypeerd. Een lang bestaan met een afzonderlijke kerkeraad, heeft het kleine groepje niet gekend. Als de gedecimeerde gemeente van Leerdam in 1847 in het kerkverband terugkeert - waarover in hoofdstuk 23 - vinden we J. Pesselse en L. Schakel onder de 5 leden, die de kerkeraad dan telt. | |||||||
LangerakBijna op alle provinciale vergaderingen is de gemeente van Langerak-Tienhoven-Ameide vertegenwoordigd door één of meer ambtsdragers: Gerrit Demper, Koenraad de Jong als ouderlingen; H. Alblas als diaken. Juli 1838. Er wordt gehandeld over een broeder, die ‘wegens weigering om des Zondags beroepsbezigheden uit te oefenen, (zich) zonder woning bevindt.’ Tijdens de vergadering wordt voor hem ƒ 28,50 bijeengebracht; tevens wordt toegezegd ‘het benoodigde stroo voor een dak op de woning.’ In 1840 lezen we, dat K. de Jong, na eerst enige tijd te Utrecht geweest zijnde, om te worden opgeleid voor predikant, gehuwd is ‘met eene lidmate der Gemeente, wonende te Schoonhoven.’Ga naar voetnoot1 K. de Jong is nu naar Schoonhoven verhuisd. De gemeente te Tienhoven heeft daartegen geprotesteerd en wil dat hij in haar midden woont. Gerrit Demper zegt, dat De Jong bemind werd ‘omdat men in hem meende | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
te zien gave, genade en bekwaamheid...’ Hij zal per brief worden vermaand, naar Tienhoven terug te keren, anders zal de gemeente een andere ‘opziener’ moeten verkiezen. | |||||||
NoordeloosOp de provinciale vergaderingen wordt Noordeloos (of ook de classis Gorinchem) vertegenwoordigd door Klaas Middelkoop, Andries Vogel, L. van der Aa als ouderlingen en B. Pellikaan als diaken. In de vergadering van 11 aug. 1836 wordt een geschil gebracht, dat tussen de kerkeraadsleden van Noordeloos is ontstaan naar aanleiding van de betaling der boeten, opgelegd op 19 maart 1836. In totaal ƒ 330,- waarbij nog de kosten kwamen (vgl. hoofdstuk 4). Ongetwijfeld voor die dagen een enorm bedrag. Het geld is door een deurwaarder weggehaald bij Andries Vogel, die door één en ander in grote moeilijkheden is gekomen, aangezien bedoeld geld door hem geleend was.Ga naar voetnoot1 Willem van Asch, destijds diaken te Noordeloos, nu te Leerdam, is als getuige opgeroepen. Behalve A. Vogel zijn bij de twist betrokken geraakt: C. den Hartog en K. Middelkoop. A. Vogel verklaart tijdens de vergadering, dat hij bedankt als ouderling, bovendien blijkt ‘dat hij nimmer in de gemeente zijne bediening heeft uitgeoefend... etc.’ De provinciale vergadering (!) besluit op grond van al deze dingen, A. Vogel uit zijn bediening te ontzetten. Ook C. den Hartog wordt ernstig vermaand over hetgeen hij in deze twist heeft gezegd.
Maart 1837. Er wordt gerapporteerd: ‘De catechisatiën gaan door. Niets is er, dat het oordeel der broeders noodig heeft.’ Augustus 1839. De gemeente bestaat uit 123 zielen, van wie 49 zijn toegelaten tot het avondmaal. | |||||||
Schoonhoven - Willige LangerakDeze gemeente zendt in het tijdvak 1837-1840 naar de provinciale vergaderingen: H. van Erk, ouderling en G.L. de Hoop, eerst diaken, na 1839 ouderling; G. van Middelkoop (kwaliteit niet vermeld); in augustus 1839: J.T. SpernaGa naar voetnoot2 ‘verkoren ouderling’ en P. Hooykaas ‘verkoren diaken.’ | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
Op 7 maart 1839 wordt gemeld, dat beide ouderlingen - H. van Erk en Johannes de Gier (vlg. blz. 63) - geschorst en daarna afgezet zijn. Hoewel nadere gegevens ontbreken, menen wij dat het niet onwaarschijnlijk is, dat beiden de zijde van de Kruisgezinden hebben gekozen. Koenraad de Jong, ouderling te Tienhoven, wordt voorlopig belast met ‘het opzigt over die gemeente’ (nl. Schoonhoven), aangezien ‘volgens berigt bezwaar bestaat om daartoe geschikte personen te vinden.’
De provinciale vergadering van oktober 1840 ontvangt een brief ‘van den alhier tegenwoordig zijnden Broeder Luther, met het antwoord van den President,Ga naar voetnoot1 die tevens gemelden Broeder Luther verzoekt, om de toeleiding te verhalen tot de begeerte om naar Holland te komen. Deze Broeder voldoet hieraan, en legt onderscheidenen getuigschriften over van zijne studie en dienstwerk, op onderscheidene plaatsen. Enkele Broeders doen eenige vragen, de weinige bekendheid met de Hollandsche taal maakt echter een naauwkeurig onderzoek ondoenlijk.’ Vastgesteld wordt, dat er geen bezwaar zal bestaan tegen het toelaten van ‘Broeder Luther’ tot het avondmaal, op de eerstvolgende zondag. Wij vermelden het laatstgenoemde hier, aangezien we Friedrich Martin Luther van circa 1841 tot 1843 in Schoonhoven aantreffen als predikant van de kleine Afgescheiden gemeente. Van zijn verleden is nagenoeg niets bekend. In september 1841 is hij 36 jaar oud. Bij de beschrijving van ‘Schoonhoven’, maar ook in het onderstaande zullen we nog één en ander aangaande hem horen. | |||||||
Provinciale vergaderingen van de kerken van de groep-Scholte 1841-1844; ontwerp ‘kerkenorde’Na de schorsing van ds. H.P. Scholte door een commissie, afgevaardigd door de Synode der Afgescheiden kerken (gehouden te Amsterdam van 17 nov. - 3 dec. 1840), op 9 december 1840, blijft een kleine en slinkende groep kerken in Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Beneden-Gelderland en Zeeland, Scholte trouw. Deze kerken komen, voor zover ons bekend, nog 10 maal in ‘provinciale’ vergadering bijeen. Althans: dat is de naam van deze vergaderingen. In feite wordt het, hoe langer hoe meer, de gehele aanhang die Scholte nog heeft. Maar in de overgangstijd 1840-1842, treffen we ook ds. A. Brummelkamp, predikant te Schiedam, tweemaal aan. Het is mogelijk, dat er meer vergaderingen zijn gehouden, maar dienaangaande konden wij tot nu toe geen gegevens vinden. De notulen van bedoelde 10 vergaderingen zijn onvindbaar. Wat we van de bijeenkomsten kunnen vermelden, vonden we in plaatselijke notulen, brievan etc. Apart dient vermelding een serie ‘aantekeningen’ in het archief van de particuliere synode van Zeeland. | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
1. 29 en 30 april 1841, Schiedam. Dr. H. Bouwman citeert uit de ‘Aanmerkingen’,Ga naar voetnoot1 dat ‘het te Amsterdam omtrent de kerkenordening beslotene verworpen’ is; de schorsing van Scholte werd door de vergadering niet aanvaard.
2. 27 en 28 oktober 1841 te Schoonhoven. Van deze voor ons onderwerp gewichtige vergadering zijn wel geen officiële notulen bewaard gebleven, maar dan toch twee serie aantekeningen, gemaakt door de beide afgevaardigden uit Zeeland: ds. C. van der Meulen en ouderling Pieter Geense, beiden uit Goes. De aantekeningen zijn hier en daar allerminst duidelijk - onder meer wat betreft de presentie - maar wij zullen hierbij niet steeds de vinger leggen, doch slechts onze conclusie geven. De vergadering is er één van Zuid-Holland, ‘Utrecht’, Beneden-Gelderland met een afvaardiging van de kleine kerkengroep in Zeeland. Ds. A. Brummelkamp, president van de vorige vergadering, wordt ook nu tot praeses gekozen. Scriba is: Johannes Laurens Lankhorst, Schoonhoven.Ga naar voetnoot2 Aanwezig zijn uit de classis Dordrecht: ds. P.M. Dijksterhuis en Alex de Visser te Dordrecht; Hk. Barendrecht en J. van Ham van Zuid-Beijerland; B. van der Bie, Barendrecht; Dingeman de Haan en P. van Zijl, Heerjansdam. Classis Rotterdam: ds. A. Brummelkamp,Ga naar voetnoot3 J. Knock en J. de Gorter te Schiedam; A.C. Kuijper, Rotterdam-Charlois; H. van Leeuwen, Hellevoetsluis. Classis Leerdam:Ga naar voetnoot4 ds. G. Baay, G.H. Overkamp, Leerdam; Klaas Middelkoop, Noordeloos; J. den Dekker, Gorinchem; D.K. van Zante, Vuren; Gerrit Demper, Koen de Jong (Tienhoven) en H. Alblas (Tienhoven) uit de gemeente Langerak c.a.; H. van Ploeg.Ga naar voetnoot5 Uit ‘Gelderland’ (Bommelerwaard): J. Hasselman, Aalst; Dirk van Dulst, Poederoyen. Uit ‘Utrecht’: ds. H.P. Scholte, E. Takken te Utrecht; ds. H.G. Klijn, Kockengen en Gerrit van der Wilt, Kockengen. Uit de gemeente van Schoonhoven: G.L. de Hoop (Willige Langerak), J.L. Lankhorst en J. Sterk.Ga naar voetnoot6 | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
Uit Zeeland: de bovengenoemden; van Flakkee geen afgevaardiging. Het trekt de aandacht, dat Scholte, hoewel aanwezig, niet op de voorgrond treedt. Niet alleen wordt hij niet in het ‘moderamen’ gekozen, maar zijn positie is kennelijk in het geding. In de eerste plaats wordt namelijk in ‘omvraag’ gebracht, of de Amsterdamse synode van 1840, die de D.K.O. aannam en Scholte schorste, ‘voor een algemeene en wettige vergadering wordt gehouden.’ De uitslag is: 28 stemmen wettig maar niet algemeenGa naar voetnoot1; 4 wettig en algemeen; ‘9 stemmen ontkennen het beide.’ Maar in de tweede plaats blijkt het door ons gestelde uit het volgende. Art. 11. Eenigen van Utrecht vragen of Do. Scholte tegen het genoegen van het meerendeel van de gemeente in de Pastorij mag blijven woonen en werd geoordeeld dat het nader behoord onderzogd te worden of het alzoo is. Dog het meerderdeel der vergaderinge heeft hierover geen stem willen uitbrengen. Op deze vergadering stelt ds. Van der Meulen namens ‘Zeeland’ voor, een algemene synode te houden. Hij heeft daartoe een lastbrief bij zich. Zeeland pleit daarin ook voor het oprichten van een geregelde inrigtinge... tot opleidinge van leeraars vermids de oogst groot en de arbeiders weinige zijn...’; maar de hoofdzaak is ‘de bevorderinge van eenigheid en vrede gepaard met waarheid,’ zoals ook de provinciale vergadering van Noord-Brabant van 16 febr. 1841 begeert tot stand te brengen ‘om was het mogelijk de scheuringen en verdeeldheden mogten ophouden, waar van wij tot heden de treurige gevolgen in de kerk ontwaar worden, opdat (de) twistgierigen na den Woorde Gods mogten beteugeld worden.’ De meningen over de wenselijkheid van het houden van een algemene synode zijn echter verdeeld. Er worden geen afgevaardigden benoemd.
Belangrijk is ook, dat ds. P.M. Dijksterhuis, sedert 10 mei 1841 predikant te Dordrecht, een ‘protest’ indient. Hij verklaart hierin geen lid van de vergadering te kunnen zijn vanwege de niet-erkenning van de Amsterdamse synode. Hij verzoekt te willen vaststellen, dat hij geen deel heeft aan de besluiten der vergadering. Mogelijk heeft Dijksterhuis de zittingen hierna verlaten. Van deze vergadering dateert onzes inziens de aanwijsbare breuk van Dijksterhuis met de kerken van de groep-Scholte.
Tenslotte vermelden we, dat de gemeente van Schoonhoven begeert, dat haar predikant F.M. Luther (opnieuw) zal worden geëxamineerd. Van dit | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
onderzoek en het resultaat zullen wij in het hoofdstuk over Schoonhoven enige bijzonderheden geven.Ga naar voetnoot1
3. 27 april 1842, Delft. Geen bijzonderheden bekend.
4. 26 oktober 1842, Rotterdam. Wij vinden over deze vergadering een enkele opmerking in het boekje van ds. G.J. Raidt, Levensgeschiedenis etc.Ga naar voetnoot2 Aanwezig waren onder meer ds. Scholte, ds. H.G. Klijn en ds. G. Baay. Ds. Raidt, hoewel reeds naar Gouda gekomen, waar hij beroepen was, werd op deze vergadering niet erkend als predikant.Ga naar voetnoot3 Hoewel Raidt spreekt van een ‘classicale’ vergadering weten we uit andere bronnen dat het een ‘provinciale’ was.
5. Begin (?) 1843. Er is een provinciale vergadering gehouden te Schoonhoven, waarvan de datum niet vaststaat. Het enige gegeven aangaande deze samenkomst vinden we in de notulen van Heerjansdam van 11 juli 1843: ‘Protest tegen Dom. Brummelkamp in te dienen op de synode over de handelwijze gehouden na de Provinciale vergadering gehouden te Schoonhoven betrekkelijk het vormen en aannemen van de gemeente te Barendregt zonder daarvan teruggekomen te zijn.’
6. 26 en 27 april 1843, Leerdam. Deze vergadering is in de eerste plaats merkwaardig, omdat zij een brief heeft doen uitgaan aan de ‘Vrije Schotse Kerk’. De brief is getekend door H.P. Scholte, praeses en I. Overkamp, secretaris. Het is hier niet de plaats, omstandig op de inhoud van dit schrij- | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
ven in te gaan. Alleen dit: de brief begint met te zeggen, dat hij wordt geschreven door ‘De Algemeene Vergadering der vereenigde Christelijk Afgescheidene Gemeenten in Holland, Zeeland en Utrecht.’ Verder juicht de vergadering toe, dat de ‘Vrije Presbyteriaanse Kerk van Schotland’ een getuigenis zal doen uitgaan tegen de heersende dwalingen en ketterijen; zij zal gaarne de correspondentie voortzetten. Ook schrijft deze vergadering een brief aan de gemeente te Heerjansdam, waarin als voornaamste punt voorkomt een vermaning bij te dragen voor de weduwe van ds. K. Wildeboer, in 1842 te Zuid-Beijerland overleden; alsmede een brief aan de Afgescheiden gemeente van Rotterdam (ds. S.O. Los, c.s.), als antwoord op een ontvangen epistel. In dit antwoord betoogt de vergadering bovengenoemd, dat zij niet is afgeweken van het beproefde standpunt van de Afscheiding, maar dat dit gebeurd is met de kerk van Rotterdam en met allen, die dezelfde koers hebben gekozen, namelijk het weer aannemen van de Dordtse kerkenorde. Het belangrijkste wat kan worden gemeld van de vergadering te Leerdam is, dat er een commissie werd benoemd, aan wie werd opgedragen een ‘Ontwerp van Reglement der Christelijke Vereeniging’ op te stellen. Scholte zag blijkbaar wel in, dat de kerken van zijn groep het op den duur niet geheel zonder een kerkenorde zouden kunnen stellen. De benoemde commissie had de volgende samenstelling: Uit Holland (d.i. Zuid-Holland): ds. G. Baay, ds. A.J. Betten, G.H. Overkamp (Leerdam), A.C. Kuijper (Charlois), H. Barendrecht (Zuid-Beijerland). Uit Zeeland: ds. C. van der Meulen, ds. C. Steketee, ds. W. Gardenier, J. Kortvisch.Ga naar voetnoot1 Uit Utrecht: ds. H.P. Scholte, ds. H.G. Klijn, C. van den Berg, secretaris: I. Overkamp. Het zou te ver voeren dit ‘ontwerp’ (dat het overigens nimmer verder heeft gebracht) hier in zijn geheel op te nemen. Slechts zij opgemerkt, dat de verschillen met de Dordtse kerkenorde vele en groot zijn. Om een paar dingen te noemen: er zullen uitsluitend classicale vergaderingen en algemene vergaderingen worden gehouden. Er wordt veel aandacht besteed aan het oprichten en instandhouden van een theologische (hoge)school. De algemene tendenz, die wij in het ‘ontwerp’ aantreffen, is independentistisch. Uit de beknopte ‘Toelichting’, geplaatst in het boekjeGa naar voetnoot2 van 27 bladzijden, citeren wij nog het volgende: ‘In het algemeen... is in het oog gehouden, de algemene regel der oude Gereformeerde Kerk, dat de onafhankelijkheid der bijzondere Gemeenten bewaard kan blijven, zoodat geene Gemeente over eene andere Gemeente, geen Dienaar over eenen anderen Dienaar eenige heerschappij mag voeren.’ | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
Zeker is vermeldenswaardig bij deze zaak, dat de Leerdamse vergadering zich aanstonds na haar uiteengaan, richt tot de Afgescheiden gemeenten in Gelderland, Overijssel en Noord-Brabant, aan welke gemeenten respectievelijk de namen zijn verbonden van de predikanten: A. Brummelkamp, A.C. van Raalte en G.F. Gezelle Meerburg. Scholte en zijn aanhangers verwachten steun uit deze kerkengroep. Zij ontvangen mededeling van het besluit: ‘Werkzaam te zijn ter verkrijging van eene gemeenschappelijke ordening en band, ten einde meer dadelijk elkander in christelijke vereeniging te kunnen ondersteunen. De jammerlijke practijken van sommigen, die, van elders ingekomen, het zoover gebragt hebben, dat reeds de burgerlijke rechtbanken zijn ingeroepen, hebben de broeders in bovengenoemde provinciën, overtuigd van de noodzakelijkheid eener zoodanige vereeniging, welke, wanneer dezelve tot stand komt, ons in staat zal kunnen stellen, om met meerdere vastheid onze gemeenschappelijke belangen te kunnen bevorderen.’ De kerken in de drie genoemde provincies worden uitgenodigd enige afgevaardigden aan te wijzen, en deze te laten deelnemen aan het werk der commissie. Zoals uit de samenstelling der commissie kan blijken, hebben bedoelde kerken niet meegedaan aan het opstellen van een ‘ontwerp kerkenorde.’ Scholte vat in een brief van 2 mei 1843 de grondslagen van de ‘Christelijke vereeniging’ der plaatselijke kerken als volgt samen. Op de laatste vergadering zijn eenige algemeene gronden gelegd. - Eene jaarlijksche algemeene vergadering; eene door elke algemene vergadering te benoemen commissie, die de zaken behandelt, die tusschentijds voorvallen onder approbatie der Algemeene vergadering. Daar het getal der Gemeenten in ons Vaderland niet zoo overvloedig is,Ga naar voetnoot1 zouden er tusschen den kerkeraad en de Algemeene vergadering slechts classen zijn... Er moet gezorgd worden, dat de onafhankelijkheid der particuliere gemeenten niet worde opgeofferd. Er behoort tevens eene regeling ontworpen te worden ter vestiging van eene theologische school met eene daaraan verbondene voorbereidende school, waar ook onderwijzers der jeugd gevormd kunnen worden. 7. 10 augustus 1843, Dordrecht. In de notulen van de gemeente Heerjansdam, vinden we (7 en 16 aug. 1843), dat op deze vergadering opnieuw is gesproken over de ‘christelijke vereeniging’ van gemeenten. Wij krijgen de indruk, dat men niet veel verder is gekomen.
8. 29 februari 1844, Vuren. Uit de notulen van de Afgescheiden gemeente van Zuid-Beijerland, weten we iets van deze vergadering. Hk. Barendregt doet verslag van de Provinciale vergadering gehouden te Vuren den 29den Februarij jongstleden, waar gehandeld is over een ernstige omstandigheid met Ds. Baay, welke als beklaagde gedagvaard is voor de rechtbank van Gorinchem...Ga naar voetnoot2 Ook dat er aangedrongen is om eenige bijdragen te | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
doen tot algemeen belang der Kerk om Evangelisten in ons land werkzaam te doen zijn en vele andere zaken, welke de tijd nu niet toelaat, alle mede te deelen. 9. 8 juli 1844, Zuid-Beijerland. Over deze vergaderingGa naar voetnoot1 is niets bekend.
10. 30 oktober 1844, Noordeloos. Ook hierover lezen we in de notulen van Zuid-Beijerland. Deze gemeente brengt op de vergadering het beroepingswerk in eigen gemeente. In de notulen van ‘Utrecht’ van 4 nov. 1844 lezen we, dat I. Overkamp over deze bijeenkomst rapport uitbrengt. Notulen Heerjansdam van 7 nov. 1844: P. van Zijl is er geweest als afgevaardigde van zijn gemeente. Er is een ‘bijzondere kas opgericht’ ten behoeve van de weduwen van ds. K. Wildeboer (Zuid-Beijerland) en ds. J.L. Lankhorst (Middelburg).
In de notulen van Zuid-Beijerland en Alblasserdam vinden we nog één en ander aangaande CLASSICALE VERGADERINGEN in het ressort Dordrecht. In de Hoeksche Waard is zelfs sprake van ‘ringvergaderingen’. Zo lezen we in de notulen van Zuid-Beijerland, dat er een ringvergadering wordt gehouden te Numansdorp op 15 september 1843. De vergadering wordt getypeerd als betreffende Afgescheidenen ‘van het geheele Eiland.’ Wij lezen van afgevaardigden van Numansdorp, Zuid-Beijerland, Westmaas, Strijen en Klaaswaal. Wij komen op deze ‘classicale vergaderingen’ terug in hoofdstuk 6 (Dordrecht I) blz. 104-106; over de ‘ringvergaderingen’ spreken we in hoofdstuk 13 (Zuid-Beijerland) blz. 203. | |||||||
‘Verslag’ en ‘memorie’ van ds. H.P. Scholte aan de Koning, 5 jan. 1841Op 5 januari 141 wendt Scholte zich met enige uitvoerige stukken tot Koning Willem IIGa naar voetnoot2. Wij willen uit deze stukken ‘Verslag’ en ‘Memorie’ voornamelijk dié gedeelten halen, die betrekking hebben op het in dit deel beschreven gebied. Scholte begint met te zeggen, dat hij volgens zijn belofte getrouw verslag wenst te geven aangaande de toestand der gemeenten, waarmee hij in kerkelijke betrekking staat. Wij zullen daarbij onze gewone volgorde aanhouden.
Bij enige gemeenten zullen wij bemerken, dat het aantal zielen groter is dan eerder in dit hoofdstuk, voor het jaar 1839, werd opgegeven. Dit wijst op groei, maar ook op het samen noemen van twee of meer gemeenten, bijv. Leerdam c.a. en Heicop. | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
DordrechtDe gemeente Dordrecht bestaat uit 105 zielen, van wie 48 tot het avondmaal toegelaten. Er bestaat een kerkeraad en er is een zeer ruim en geschikt kerkgebouw, dat de gemeente voor 18 jaar in huur heeft ‘kunnende het perceel niet verkocht worden.’ Er wordt overvloedig in de behoeften voor kerk en armen voorzien. De gemeente ziet uit naar een eigen leraar. Er worden 3 personen bedeeld. | |||||||
Zuid-BeijerlandIn deze gemeente zijn er 204 zielen, van wie 82 tot het avondmaal toegelaten. In de omliggende plaatsen zijn nog 103 zielen, met 39 avondmaalsgangers. Deze laatste groep heeft zich kerkelijk met Zuid-Beijerland verenigd. Er bestaat een ‘goedgeordende en eensgezinde kerkeraad’. ‘Eén der opzieners is door de gemeente verkoren tot Herder en LeeraarGa naar voetnoot1 en is ruim een jaar alhier te Utrecht, om verder bekwaam gemaakt te worden tot die bediening.’ Er staat een kerkgebouw met een woning in gereedheid - beide gebouwen kunnen dadelijk op naam der gemeente worden gezet (nl. bij erkenning der gemeente). Het onderhoud van H. Barendrecht is reeds voor rekening der gemeente, terwijl er verder wordt gezorgd voor 10 armen. Aan boeten en gerechtskosten is door de gemeente betaald ƒ 451,37. | |||||||
Heerjansdam c.a.Van de 103 zielen, die de gemeente van Heerjansdam telt, zijn er 42 tot het avondmaal toegelaten. De 103 zielen zijn als volgt verdeeld: te Heerjansdam wonen er 56 zielen, te Barendrecht 26, te Ridderkerk 21. Er bestaat grote eensgezindheid en een goed geordende kerkeraad. Het voornemen bestaat en de gelegenheid is er, een kerkgebouw in gereedheid te brengen. Er is de begeerte een eigen herder en leraar te hebben, doch de gemeente wenst niet voorbarig te handelen ‘dewijl de Gemeente niemand begeert dan die goed onderwezen en beproefd is.’ Door Heerjansdam is betaald ƒ 49,80 aan boeten en kosten. | |||||||
ZwijndrechtDeze gemeente bestaat uit 46 zielen, waaronder 14 ten avondmaal toegelaten. Er bestaat een kerkeraad en in een gehuurd huis worden de onderlinge bijeenkomsten gehouden. In de financiële behoeften ‘wordt uit den boezem der Gemeente voorzien.’ | |||||||
Leerdam c.a.‘De gemeente van Leerdam c.a. telt met de omliggende plaatsen, die ker- | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
kelijk zich met Leerdam verbinden, 299 zielen, waarvan 90 ten H. Avondmaal toegelaten.’ Er is een goed-geordende kerkeraad. De gemeente heeft als haar leraar beroepen G. Baay, werkzaam geweest zijnde als ouderling in de gemeente te Utrecht, en daar op 26 april 1840 ‘geördend’ tot de bediening van Woord en Sacramenten. Er is een zeer geschikt gebouw ter godsdienstoefening, hetgeen staat op naam der gemeente. Bedeelden zijn er niet. Deze gemeente heeft aan boeten en kosten betaald ongeveer ƒ 1400,-; de nog openstaande boeten, ten laste van de leraar, bedragen ƒ 2425,-, behalve de gerechtskosten. Er is een verzoekschrift ingediend om kwijtschelding, waarop, wat de eerste boete betreft van ƒ 50,- een ‘afslaand’ antwoord is ontvangen, tengevolge waarvan tegen voornoemde leraar ‘dwangmiddelen in het werk gesteld worden.’ De predikant Baay is echter niet in staat de boeten te betalen. | |||||||
SpijkHet hier behandelde stuk is bijna het enige, waarin van een zelfstandige gemeente te Spijk wordt gesproken. ‘Spijk’ behoorde gedurende de grootste tijd vóór 1847 (toen zij werd ontbonden) tot de gemeente Leerdam. Van Spijk wordt gezegd, dat de gemeente bestaat uit 67 zielen, waarvan 22 ten avondmaal toegelaten. Deze gemeente is behoeftig; er zijn 13 zielen, die voor een groot gedeelte door de omliggende gemeenten bedeeld worden. | |||||||
Langerak c.a.De gemeente te Langerak telt 212 zielen, waarvan er 70 ten avondmaal zijn toegelaten. Er is een geheel nieuwe kerk gebouwd, waarvan echter wegens de vervolging geen gebruik kan gemaakt worden. Drie huisgezinnen worden bedeeld. Aan boeten en gerechtskosten betaald ƒ 1056,-. In de gemeente heerst eensgezinsheid. Een adres tot erkenning is van de hand gewezen, hoewel er geen gegronde bezwaren waren. | |||||||
Tienhoven en AmeideHier zijn 76 zielen, van welke 38 personen tot het avondmaal zijn toegelaten. ‘In gevalle van vrijheid wenscht deze Gemeente zich te combineren met Langerak,Ga naar voetnoot1 alwaar een kerkgebouw aanwezig is.’ In de gemeente is nu een gehuurde woning, geschikt voor de godsdienstoefeningen. Er is betaald aan boeten en kosten ƒ 1210,20. Een request tot erkenning, van 12 april 1839 is van de hand gewezen. | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
NoordeloosDeze gemeente telt 134 zielen, met 52 personen, die toegelaten zijn tot het avondmaal. Te Noordeloos zijn er 84 zielen, te Hoog-Blokland 22, te Nieuwland 20 en te Hoornaar 8. De gemeente heeft een goed geördende kerkeraad en is onderling eensgezind. Er zijn 3 bedeelden. Er was reeds een gebouw gekocht om voor kerkgebouw te worden ingericht. Daar de koop geschied is op voorwaarde van erkenning door het gouvemement, is deze koop door het weigerend antwoord op het ingediende adres vervallen. Bij erkenning kan er aanstonds een gebouw worden gesticht, aangezien daartoe genoeg geld voorhanden is. Aan boeten en gerechtskosten is betaald ƒ 391,- terwijl er nog een procedure hangt, waarbij in eerster instantie ƒ 58,- boete is opgelegd. De gemeente wenst een eigen herder en leraar te hebben en te onderhouden.
In een ander deel van zijn in deze paragraaf behandelde stukken, geeft ds. H.P. Scholte een ‘Lijst der Afgescheidene Gemeenten, wier toestand van dien aard is, dat dezelve zonder eenig bezwaar als zedelijk ligchaam in de burgerlijke maatschappij kunnen erkend worden.’ In de provincie Zuid-Holland zijn dit de volgende gemeenten: Leerdam c.a. (299 zielen), Zuid-Beijerland ‘gezegd Den Hitsert’ c.a. (307), Noordeloos c.a. (134), Heerjansdam c.a. (103). Ongetwijfeld werd hiermee door Scholte een gevaarlijke weg betreden, aangezien hier criteria - door de overheid nader te hanteren - werden gebruikt als: grootte en financiële draagkracht. Terloops merken wij op, dat uit het bovenstaande ook naar voren komt, dat niet alle Afgescheiden gemeenten bestonden uit de maatschappelijk meest zwakken. Vooral in de gemeente Leerdam, Langerak en Noordeloos waren er een aantal goed gesitueerden, hetgeen bij de emigratie in 1847 wel is gebleken. Iets anders, dat kan worden afgelezen uit ‘verslag’ en ‘memorie’ is het feit, dat de kring om Scholte, op dit tijdstip, reeds kleiner geworden is.Ga naar voetnoot1 | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
In de ‘memorie’ snijdt Scholte verschillende onderwerpen aan. Wij noemen echter slechts het voor ons thans belangrijkste punt: de zaak van de kerkenorde. Onder de Afgescheidenen bestaat niet ‘algemeen kerkelijke vereeniging.’ Het voor de overheid belangrijkste verschilpunt is - aldus Scholte - dat op een ‘onlangs te Amsterdam gehouden vergadering van de Opzieners der provinciën, waarvan ik U.M. geen verslag gedaan heb, (met uitzondering echter van Noord-Braband)’, is besloten voortaan ‘in het kerkelijk bestuur te volgen de kerkorde van de Synode van Dordrecht van 1619.’Ga naar voetnoot1 ‘Daar nu’ - aldus de memorie - ‘volgens die kerkordening, naar de uitlegging dergenen, die dezelve aannemen, eene kerkelijke regtsmagt zou gevestigd worden, geheel tegenovergesteld aan die, welke in het reeds door het Gouvernement erkende Utrechtsche Reglement heerschende is, zoo zou daardoor de kerkelijke verbindtenis aan dat Reglement geheel vervallen....; het is echter ook voortaan onmogelijk, dat eene Gemeente, welke die Dordrechtsche kerkordening aanneemt, in opregtheid het reeds erkende Reglement aan het Gouvernement kan voorstellen als regelmaat harer handelingen.’
Wij zullen zien, dat de vraag: Dordtse kerkenorde of Utrechts reglement, aanleiding gaf tot grote tegenstellingen en ingrijpende strijd in enige gemeenten van het door ons in dit boek beschreven gebied, zoals Zuid-Beijerland en Leerdam, maar voornamelijk te Dordrecht.
Aangezien wij over één en ander in het EERSTE DEEL uitvoerig hebben geschreven met name in de hoofdstukken 9: Nevel en storm (1838-1839/1840) en 15: De reconstructie van de classis (Dordrecht-) Gorinchem 1 oktober 1842-5 september 1849, willen we hier niet in herhaling vallen. Wèl willen we er op wijzen, dat de kerken der Afscheiding in Zuid-Holland in de jaren 1841-1847 door een zware crisis zijn gegaan, en dat het onder de leiding des HEEREN, onder meer aan de arbeid van de predikanten P.M. Dijksterhuis en S.O. Los te danken is, dat de bedoelde gemeenten niet door allerlei twist, hoe langer hoe verder van elkaar zijn verwijderd geraakt. | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
Provinciale vergaderingen van de Afgescheiden gemeenten in Zuid-Holland na de ‘breuk’ in 1842.Eerder in dit hoofdstuk hebben wij enige aandacht besteed aan ‘provinciale’ vergaderingen van de kerken van de groep-Scholte in het tijdvak 1841-1844. In deze paragraaf willen we - zij het zeer in het kort - iets zeggen aangaande het kerkverband van de overige Afgescheiden gemeenten in Zuid-Holland. Reeds in 1837 wordt onder leiding van de altijd diligente Scholte - bij de ondertekening van de bekende ‘provinciale’ kerkenorde, gesproken van de classes: 's-Gravenhage, Dordrecht, Flakkee, Gorinchem, Schoonhoven, Leiden en Oudewater. Dit classicale verband was nogal variabel, zoals wij reeds aanduidden. Het waren ook merendeels kleine groepen van zwakke gemeenten, die tot één classicaal verband waren samengevoegd. Als na de schorsing van Scholte - eind 1840 - er een uiteengaan begint van de Afgescheidenen in Zuid-Holland, wordt deze indeling totaal doorbroken. De eerste vergadering in Zuid-Holland, die reconstructie van het kerkverband beoogt, is gehouden op 13 december 1842 te Schiedam. Men noemt zich dan - heel eenvoudig - ‘Vergadering van opzieneren der Christelijke afgescheidene gemeenten uit sommige plaatsen van de Prov. Zuid-Holland.’ Men is bijeengekomen op uitnodiging van een classicale vergadering gehouden te 's-Gravenhage op 24 oktober 1842. Het doel is: ‘gemeenschappelijk werkzaam te zijn tot handhaving van de Gereformeerde leer, tucht en dienst, zooals die bij vernieuwing is vastgesteld in de Synode te Amsterdam den 17 Nov. en volgende dagen 1840...’ Daar de pastor loci van Schiedam, B. Fijnebuik, juist de vorige dag (12 dec. 1842) ontslag had genomen, wordt de min of meer toevallig aanwezige... ds. S. van Velzen, praeses der vergadering. Aanwezig zijn afgevaardigden van de gemeenten 's-Gravenhage, Gouda (ds. Gerrit Jan Raidt), Schiedam, Leiden en Naaldwijk èn van de reeds opnieuw gevormde classis Dordrecht-Gorinchem (ds. P.M. Dijksterhuis, D. Verheij, G. Demper, Abraham de Haan en Alex. de Visser).Ga naar voetnoot1 We zien hieruit hoe het kerkverband is uiteengeslagen. Schiedam zoekt een classicale ‘vereeniging’, volgens mededeling ter vergadering. In Delft wil men een classicale bijeenkomst houden, waar men ook graag ds. Dijksterhuis zal zien. Geconstateerd wordt - en dit element vinden we bij herhaling in de stukken - dat de verschillen met de groep-Scholte niet alleen liggen in de ‘kerkregering, maar veel meer in de leer...’
Op de volgende vergadering, precies gezegd dus de eerste provinciale van | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
het gereconstrueerde kerkverband, gehouden op 11 april 1843 te Schiedam, vinden we de volgende gemeenten: Rotterdam, Naaldwijk, Delft, 's-Gravenhage, Leiden, Schiedam en uit de classis Dordrecht-Gorinchem: Dordrecht, 's-Gravendeel, Barendrecht, Alblasserdam, Giessendam (Gorinchem, Herwijnen), Langerak en Noordeloos.
Wij zullen hier niet ingaan op de vele verwikkelingen waarvoor deze en de volgende provinciale vergaderingen zijn geplaatst geworden. Wij stellen slechts vast, dat op de volgende vergaderingen, gehouden op 23 en 24 april 1844 te Rotterdam, duidelijk sprake is van 3 classes, namelijk die van Rotterdam (met afgevaardigden uit de plaatsen: Rotterdam, Schiedam, Delft en Naaldwijk; 's-Gravenhage behoorde echter ook tot deze classis), van Dordrecht-Gorinchem en van Leiden. Ook zijn er afgevaardigden uit de Bommelerwaard en van Duiveland. Toch is hiermee nog zeer weinig gezegd! Want op 10 en 11 september 1844 zijn er in feite maar 2 classes vertegenwoordigd, nl. die van Rotterdam en van Dordrecht-Gorinchem. De classis Leiden weigerde afgevaardigden naar deze vergadering te zenden; slechts de gemeente van Rijnsburg-Katwijk is ter vergadering. Deze gemeente en eventueel andere uit het ressort van Leiden krijgen de raad zich te voegen bij de classis Rotterdam. En zo blijft de toestand ook de volgende jaren, zij het ook, dat in 1849, zoals reeds vermeld, de classis Dordrecht-Gorinchem gesplitst wordt in 2 afzonderlijke classes. Bij de classis Rotterdam behoort dan een gemeente als Bodegraven.
Op de vergadering van 30 april 1850 kan een nieuwe indeling van de provincie Zuid-Holland (met ‘Beneden-Gelderland’) tot stand komen. Wij vinden in de acta van de provinciale synode dan het volgende vermeld. Classis Dordrecht: Dordrecht, Puttershoek, Westmaas, Zuid-Beijerland, Barendrecht, Alblasserdam, Giessendam, Werkendam. Classis Gorinchem: Gorinchem, Leerdam, Langerak. Noordeloos. Schoonhoven, Herwijnen, Vuren, Gameren, Poederoyen en Aalst, Nederhemert en Well, Sleeuwijk. Classis Rotterdam: Rotterdam, Delft, Schiedam, Vlaardingen, Naaldwijk, Pernis, Rozenburg, Den Briel, Hellevoetsluis. Classis Leiden: 's-Gravenhage, Leiden, Rijnsburg, Katwijk, Woubrugge, Bodegraven, Boskoop.
In 1865 komen er 5 classes; het gebied van ‘Rotterdam’ en ‘Leiden’ wordt verdeeld in 3 classicale verbanden: Delft, Leiden en Rotterdam. Na de vereniging met de Gereformeerde gemeenten onder 't kruis, uit 1869, blijkt een nieuwe herindeling nodig. In april 1870 worden er 6 classes gevormd: Dordrecht, Gorinchem, Rotterdam, Vlaardingen, Delft en Leiden. |
|