De Afscheiding van 1834. Deel 1. Gorinchem en 'Beneden-Gelderland'
(1971)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk 15
| |||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
voor het eerst op een vergadering van het kerkverband een dam opgeworpen tegen ds. H.P. Scholte en zijn aanhang, die steeds meer de gemeenten van de weg der kerk gingen afvoeren. Wij putten onderstaande gegevens uit de ‘notulen classis Dordrecht-Gorinchem van de christelijke afgescheidene gemeenten 1 October 1842-5 September 1849’. Het boek begint met: Vergadering gehouden te Gorinchem den eersten October 1842 ten doel hebbende of men classikaal kan vereenigen. De vergadering moet wel zijn gehouden in de ‘kerkzaal’, ten huize van Jacob den Dekker. Voorhandeling Ds. Dijksterhuis opent de vergadering met gebed, nadat geconstateerd is, dat niemand daartegen bezwaar heeft. Wij lezen dan in artikel 3: Ds. Dijksterhuis vraagt wie nu tot de vergadering behoorden en wie niet, alsmede wie praeses en scriba zouden zijn of liever waaruit verkozen worden, dewijl de vergadering hem zo verward zamengesteld toescheen, zijnde van onderscheiden beginsels. Sommige oordeelden, zijn Eerw. moest het praesidium op zich nemen, andere de praeses van de vergad. der opzieners den 5 Sept. 1842 vergaderd geweest zijnde, doch bezwaren voor en tegen ingebracht, werd goedgevonden, om eerst in rondvraag te brengen wie vereenigd waren met de overeenkomsten gemaakt door de opzieners, vergaderd den 2 Augustus en 5 Sept. 1842 daartoe die notulen voorlezende. Eén en ander ontketent uiteraard een uitvoerige discussie, waarin zich ook weren de leerling van Scholte, ds. A.J. Betten, predikant te Noordeloos (1842-1847) en een ouderling van Vuren. Gesproken wordt onder meer over ‘de aanneming van een vast regeringsbeginsel’, de doop der kinderen en de aanneming van lidmaten. Wij stellen ons zo voor, dat ds. Dijksterhuis dit alles heeft zien aankomen, maar zijn beleid van te voren heeft vastgelegd. Wij lezen: ......zoo werd ten laatste door ds. Dijksterhuis verzocht, dat diegenen, welke zich met de aanneming der Dordtsche kerkenorde vereenigden als de uitdrukking van het gereformeerde regeringsbeginsel, dewijl tot dat eynde de vergadering toch was tezamen geroepen, ten minste de opzieners van Dordrecht, hetgeen ook de praeses der vorige vergadering toestemde, zich mochten bijeenvoegen in de eene kamer en dat de andere, òf zich verwijderen, òf in de belendende kamer gaan, waar alles gehoord en gezien konde worden wat de vereenigde vergadering mogte doen. Hierop vertrokken veele en eenige begaven zich in genoemde kamer, verkla- | |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
rende de overige vereenigd te zijn met de oude leer en kerkregering, alsmede in de hoofdzaak met de artikelen der vorige vergaderingen. Met weinig woorden stelt Dijksterhuis zo orde op zaken in de kerkelijke aangelegenheden. Wij moeten even glimlachen, als we dit alles lezen. Het zal voor de tegenstanders van Dijksterhuis een schrale troost zijn geweest, te bedenken, dat zij ‘in de belendende kamer’ alles zouden kunnen horen en zien - velen vertrekken, zoals wij lazen. De kleine schare, die bleef bestond, gerangschikt naar de afvaardigende kerken uit de navolgende personen:
Een d achter de naam betekent: diaken; de andere waren ouderlingen. De presentie-lijst vermeldt nog: ‘Speijk (lees: Vuren): een brief’.
Alvorens verder te gaan het volgende. Onder de aanwezigen waren er verscheidenen, die de hitte der vervolging gedurende de eerste jaren na de Afscheiding hadden gedragen - eenvoudigen, die door de Koning der kerk waren verwaardigd op te treden als voormannen van de kerkreformatie in hun stad of dorp. Behalve de Gorcummers en ds. Dijksterhuis hebben wij reeds eerder genoemd onder meer Dirk Verheij en Gerrit Demper en wel bij de procescessen door ons beschreven in de hoofdstukken 4-7. Over elk van beiden een enkel woord. Dirk Verheij werd in jan. 1788 te Werkendam geboren. Hij is afgevaardigde voor de provincie Zuid-Holland geweest op de generale synode, gehouden 16-24 sept. 1846 te Groningen. In 1839 heet het aangaande hem: zonder beroep (!). Van hem zijn bewaard gebleven een 12-tal brieven, waarvan de meeste, zo niet alle, zijn geschreven aan een vriendin Adr. J....... te Oud-Alblas. In één van zijn laatste brieven zegt hij, dat hij zijn einde voelt naderen. Ook schrijft hij, dat hij reeds jong bekeerd | |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
werd: ‘......wat al strijd van buiten en van binnen, sedert mijn 14e jaar, toen de Heere mijne blinde oogen opende’. De brieven zijn in 1861 uitgegeven door J. Bantz te Gorinchem. Dirk Verheij (1788-1860)
Het bestek van dit boek laat niet toe, lange citaten uit bedoelde brieven te geven. Wij volstaan met een fragment uit de 3e brief (23.12.1856): Indien gij nu ziet op zoo vele vromen van onze tijd, daar ik vrees dat ons land vol van is, die staan lijnregt over tegen de oude vromen. En waarom? Men speelt met de bekeering gelijk de kinderen in het zand met juwelen en diamanten, want zij weten niet dat zij van zulke groote waarde zijn......; ik heb in mijne jonge jaren nog oude vromen gekend, die toen ter tijd 70 à 80 jaren oud waren en onder Ds. G...... bekeerd te W(erkendam?), en dat opene brieven waren...... en die somtijds met gevouwen handen zaten te zuchten en zeiden: o welk een groote zaak is het om zalig te worden, wat is de weg eng en wat zijn er bijpaden, hoe naauwelijks zullen de regtvaardigen zalig worden. Zij waren in mijne oogen als heiligen van hooge plaatsen; maar wij beleven helaas! een praat-christendom... | |||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
Verheij werd met de andere leden van de eerste kerkeraad van Giessendam-Nederhardinxveld op 6 juli 1840 te Almkerk door ds. Gezelle Meerburg in het ambt van ouderling bevestigd. Hij heeft de eerste bladzijden geschreven in het lidmatenboek van de Afgescheidene gemeente. In 1856 wordt besloten, dat hij des zondagsavonds in een derde samenkomst der gemeente een preek zal lezen, om de inkomsten te vermeerderen. Kort voor het nieuwe kerkgebouw in gebruik wordt genomen en de school wordt geopend in het oude, overlijdt Dirk Verheij op 3 juni 1860, 72 jaar oud, nadat zijn vrouw hem in 1856 was voorgegaan.Ga naar voetnoot1
Gerrit Demper, geb. te Langerak 6.7.1793 en aldaar overleden 26.8.1855, is de man, die ds. Scholte naar Langerak haalde om daar op 13 aug. 1835 de zo bekend geworden hagepreek te houden. Ook hij heeft een geschrift nagelaten, uitgegeven door zijn zoon A. Demper het ‘Eigenhandig geschrift van den Heer Gerrit Demper’. In tegenstelling tot Dirk Verheij schrijft deze toch wel flinke man enigszins onduidelijk Nederlands. Wij willen liever uit zijn bekeringsgeschiedenis niet citeren, maar iets weergeven uit het voorwoord geschreven door zijn zoon: Gerrit Demper was de eenige die van het geslacht overbleef, groeide in weelde op en was een dienaar der zonde. Ds. Dijksterhuis blijft dus achter met in totaal 18 ambtsdragers van 8 kerken. En toch zijn mede door het beleid van deze vergadering grote Gereformeerde kerken in het gebied om Dordrecht en Gorinchem opgebloeid. Evenwel: ‘veele vertrokken’. Er is geloofsmoed nodig geweest om voort te gaan!
Eerst nu kan er worden gesproken van de ‘handelingen der vereenigde vergadering’. Bedoeld wordt een vergadering, die ‘verenigd’, eensgezind is. | |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
Ds. Dijksterhuis wordt tot praeses gekozen, Alexander de Visser uit Dordrecht tot scriba. Aan het verlangen van enige aanwezigen een aantal bepalingen, ‘verbindende artikelen’, te maken wordt niet voldaan, aangezien de Dordtse kerkenordening, opnieuw aanvaard op de synode van Amsterdam (1840), voldoende leidraad biedt voor het kerkelijke leven. Men wil, dusdoende, en erkennende de Amsterdamse synodale vergadering, de band aan de zusterkerken bewaren. Uit de vergadering worden bezwaren naar voren gebracht tegen het zonder meer aanvaarden van de D.K.O. Zijn er in de D.K.O. geen artikelen, die tegen Gods Woord strijden en handelde men ‘niet onoprecht met den Koning volgens het huishoudelijk reglement waarop vrijheid verzogt en verkregen is?’ De praeses antwoordt op deze bedenkingen, dat verbetering of verandering van de kerkenordening het recht is van een nationale synode; verder wijst hij op het laatste artikel van het ‘huishoudelijk reglement’ of de Utrechtse kerkenordening, namelijk artikel 80 (vgl. hoofdstuk 9 en bijlage IV), waarin staat, dat wijzigingen in de aangenomen K.O. te allen tijde mogelijk moeten wezen. Een lid van de vergadering vertelt bovendien ‘dat de koning zelf op de Dordtsche kerkorde 2 gemeentens erkend had in Vriesland.’ Dit alles doet de vergadering eenparig kiezen voor de Dordtse kerkenordening ‘behoudens nadere overweging van de handelingen der Amsterdamsche vergadering, hetwelk als een vanzelfsheid door allen werd toegestemd’. J. Kant van Andel, de ons reeds bekende Gorcumse zakenman is ook aanwezig - hoewel geen afgevaardigde. Hij uit bezwaren tegen de opzieners van zijn gemeente. Waren eerst tègen en nu voor de D.K.O. Hem wordt geantwoord, dat ‘ouderlingen veranderen konden van gedachten, dewijl in deze streken die zaken altijd zeer eenzijdig waren besproken geworden, alsmede hem bepalende bij zijne eigene erkening aangaande de schorsing van ds. (H.P.) Scholte...’. ‘Zoo heeft hij berust met protest tegen de kerkeraad in hare handelswijs jegens de kerkenorde, doch met onderwerping’, aldus de formulering van scriba A. de Visser. Kant van Andel uit ook op deze vergadering zijn zorg aangaande de positie van zijn geliefde predikant ds. G.F. Gezelle Meerburg uit Almkerk. Mag deze zijn kind wel dopen? De praeses antwoordt, dat alle leraars erkend moeten worden, die zich op een wettige wijze in de kerk bevinden en niet geschorst of afgezet zijn door een kerk vertegenwoordigd in een wettige vergadering. Mitsdien moet ds. Gezelle Meerburg erkend worden. Deze ‘volgde’ weliswaar niet de Amsterdamse synode ‘maar dat ZEW. toch gereformeerd handelde in zijne provincie en werd misschien zijn WelEerw. in alles voorgelicht, hij zoude naar de verwachting van allen, in volle overeenstemming wandelen.’ We zien uit dit alles wel, de 28-jarige Pieter Meindert Dijksterhuis houdt | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
van zaken doen: dat hij weet met grote wijsheid en met bondige bewoordingen knopen te ontbinden. Behalve de behandeling van een kwestie aangaande Dordrecht (waarop we terloops terugkomen), wordt op deze vergadering nog het volgende verhandeld. De verteringskosten zullen hoofdelijk moeten worden gedragen, zullende (aan de kerkeraden) ‘anders niet in rekening mogen gebragt worden dan boterhammen, koffie en tabak met zijn toebehooren’. De opzieners - zo zegt de praeses - zijn verplicht de betreffende gemeente bekend te maken ‘de gronden dezer vereeniging en (van) een iegelijk bezwaren, indien zij er mogten zijn, aanhooren, oplossen of aanmerken zoo zij wettig zijn’. Eén broeder wilde de dankzegging ‘ontduiken’; hij wordt door de vergadering daarin belet. ‘Is de vergadering verblijd en in liefde gescheiden, ondervindende dat eenheid liefde werkt en stichting.’
Zo was dus de classis (Dordrecht-)Gorinchem gereconstrueerd - 1 oktober 1842. Uit het ressort Gorinchem zagen wij de volgende kerken vertegenwoordigd: Gorinchem, Noordeloos, Langerak, Herwijnen en Giessendam (deze gemeente wordt evenwel in 1849 gevoegd bij de dan weer zelfstandige classis Dordrecht). Wij missen - gerekend ten opzichte van het tijdvak 1835-1840 in het kerkverband: Leerdam en Vuren. Leerdam vraagt begin 1847 weer toelating tot de classis; met Vuren is dit in 1849 het geval; ook de kerken van de Bommelerwaard (Gameren c.a.; Nederhemert en Well; Poederoyen, Aalst en Brakel) gaan in dat jaar een langdurige verbintenis aan met de kerken in Gorinchem en omgeving. Voorts moeten we bedenken, dat slechts een deel van de Afgescheidenen te Noordeloos classicaal ‘verenigd’ was; de ‘partij van Scholte’ met haar predikant ds. A.J. Betten was dit niet. Tenslotte zullen we zien, dat de Noord-Brabantse gemeenten Sleeuwijk en Werkendam zich in 1846 aansluiten bij de Classis Dordrecht-Gorinchem.
De jaren 1842-1849 vormen ook het tijdvak, waarin de Afgescheiden kerken in dit deel van Zuid-Holland voor het eerst predikanten tot zich zien komen. Ds. Dijksterhuis noemden wij reeds; hij wordt in 1849 opgevolgd door S.M. Flesch. In Herwijnen komt G.J. Raidt, daarna G.B. Mos; in Giessendam H.G. Bömke, na hem H. Wiersma; in Gorinchem: H.H. Middel; in Langerak: H.B. Geuchies; in Noordeloos H.R. Koopman en in Leerdam, na ds. G. Baay: J.F. Zeebuijth.
Op de 2e vergadering van het nieuwe classicale verband, blijkt het, dat er, naar aanleiding van de gedane keuze, moeilijkheden zijn gerezen in de gemeente van Langerak. Coenraad de Jong, ouderling voor Tienhoven, die reeds eerder moeilijkheden had veroorzaakt (vgl. hoofdstuk 10), heeft de | |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
andere ouderlingen geschorst ‘om reden dat de kerkeraad den ouderling Coen de Jong geschorst had...’ Deze wederkerige werking vond haar oorzaak in het feit, dat Coen de Jong ‘met het boekje van zekeren Darby over het duizendjarige rijk en de toekomst van Christus handelende, verenigd lag...’. De Jong is zelf tegenwoordig en krijgt te horen van de vergadering dat hij naar haar inzicht, terecht is geschorst. Wij merken op, dat ds. H.P. Scholte het boekje had vertaald, en van een inleiding voorzien. Wij lezen in de notulen, enige tijd later, dat Coen de Jong in Langerak is afgezet als ouderling. Een kleine groep in Tienhoven blijft hem trouw. In 1847 gaat hij met Scholte naar Pella. Ook in Dordrecht zijn moeilijkheden. Wij willen dit zeer terloops vermelden. Enerzijds is het zó, dat de Afscheiding te Dordrecht buiten het bestek van dit boek valt, maar anderzijds kan de vraag worden gesteld, of er spoedig na het verschijnen van dit boek uit de onderhavige notulen zal worden gepubliceerd. In Dordrecht behoort tot de gemeente de felle Scholtiaan: A.F. Wigny. A.F. Wigny
(1804 - 22 dec. 1873, Pella, Iowa) Hij heeft een zekere aanhang: R. de Visser, B. de Boo, C. van Kuijk,... Colijn,... Verhoeve en anderen. Zij beschuldigen de classis, dus ook hun predikant ds. Dijksterhuis, van het aannemen van een kerkenordening welke strijdt met Gods Woord; zij stellen, dat de classicale vergadering meinedig is t.a.v. eerder gedane verklaringen aangaande het ‘huishoudelijk reglement’, dat de leden van bedoelde vergadering scheurmakers zijn en dat de D.K.O. is opgedrongen aan de gemeente te Dordrecht. Ene De Waal, alsmede Jacob Sterk van de Weg, éne Rademaker en Pieter Horst, | |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
eveneens uit Dordrecht, verdedigen hun herder en leraar tegen de laatste en andere aantijgingen. Wigny en De Boo gebruiken nogal krasse taal in de hierop volgende discussie, maar komen tegen het einde der vergadering enigszins tot bedaren. In de notulen van 1 maart 1843 lezen wij evenwel, dat A.F. Wigny is afgezet als ouderling; B. de Boo en zijn huisvrouw zijn gecensureerd. Wij krijgen de indruk, dat Wigny en De Boo een aparte Scholtiaanse groep gevormd en dat zij het de andere Afgescheidenen te Dordrecht behoorlijk moeilijk hebben gemaakt. Wij lezen nl. herhaaldelijk van proceskosten, die de groep Dijksterhuis heeft moeten betalen - 500 gulden. Zelfs in 1848 tobt Dordrecht nog met ‘kerkelijke proceskosten, waarin die gemeente, van (= door) de Partij van Scholte is gewikkeld geworden’. A.F. Wigny en zijn vrouw zitten dan reeds hoog en droog in Pella, hun kinderen Mietje en Jetje zijn meegegaan. Ook Alexander de Visser, de scriba van de classicale vergadering krijgt kwestie met ds. Dijksterhuis en zijn kerkeraad. Vermoedelijk heeft hij zich aangesloten bij de groep Wigny. Hij zeilt tenminste met laatstgenoemde op 11 april 1847 ‘on the good ship Nagasaki’ uit Rotterdam, op weg naar Baltimore; Alex. de Visser neemt vrouw en 5 kinderen mee naar de nieuwe wereld - hij gaat Pella in de eerste, moeilijke jaren voorzien van banket.
In 1845 horen we, dat ds. G. Baaij te Leerdam is afgezet. Leerdam doet, naar wij zagen, in deze tijd niet mee met het classicale leven. Dit door de invloed van ds. H.P. Scholte, die aldaar tot 1847 onverminderd voortduurt. Over ds. Baaij lezen we: ‘...welke door belijdenis zijner verkeerde gedragingen tegen deze classis, wenste de partij van Scholte geheel vaarwel te zeggen en zich met deze classis te vereenigen’. Het oordeel van de classis is: ‘De vergadering, veel wantrouwen omtrent genoemd persoon koesterende, zoo is besloten, dat hem dit door den scriba zoude geschreven worden, en hem bekend te maken, niet met hem te handelen, tenzij er eerst meerdere blijken waren van zijne ware terugkeering’. Ds. Baaij heeft de brief, zo lezen we verder ‘met behoorlijke onderwerping ontvangen’ en heeft mondeling beloofd, zich vooreerst van alle bediening te onthouden. Maar tevens is bekend, op 20 sept. 1845, dat hij in Barendrecht heeft gepreekt. Ds. Dijksterhuis heeft hem daarop geschreven ‘dat hij door deze handeling oorzaak geeft, dat zijne schuldbelijdenis ons verdacht moet voorkomen’, zodat ‘aangaande dezen persoon niet verder kan worden gehandeld’. Wij laten verder de zaak ds. G. Baaij in dit boek rusten, daar hierover elders één en ander is gepubliceerd.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||
Wat de situatie in Leerdam nà 1845 betreft: na de afzetting van ds. Baaij verrichtte ds. A.J. Betten van Noordeloos daar blijkbaar hulpdiensten. In 1846 wordt op de classis gevraagd ‘hoe te handelen met sommige leden uit Leerdam (o.a. Huibert Brouwer), die bezwaar hebben hunne kinderen door ds. Betten te laten doopen?’ Het antwoord luidt: ‘zich aan de naastbijzijnde gemeente aan te sluiten’. Zo ingrijpend was blijkbaar de breuk tussen de meerderheid van de Afgescheidenen te Leerdam en de zusterkerken! Maar nog terwijl ‘de partij van Scholte’ in Leerdam haar biezen pakt, zoeken Ant(h)onie Kool en Arie van Bruynswijk contact met de classis (16.3.1847). Gerrit Hendrik Overkamp, Willem van Asch met hun gezinnen en anderen gaan met Scholte naar Pella. Wij lezen: ‘De ouderling Kool en de... later geschorste diaken Bruynswijk, hun verlangen te kennen gevende, om indien het mogelijk was met de classis zich te vereenigen; daar de Partij van ds. Scholte naar Amerika vertrok, hadden eenige leden het kerkgebouw weder aangekocht’. Ouderling Kool ‘had al geruimen tijd geoordeeld, dat de wijze waarop ds. Scholte en ds. Betten werkzaam waren tegen de praktijk der Dordsche vaderen inliep...’. Van Bruynswijk is in dit conflict geschorst, afgezet en gecensureerd, aangezien hij onder meer niet had kunnen instemmen met de behandeling van de afgezette ds. Baaij; had één en ander ‘te overdreven en in zommige opzigten te liefdeloos’ gevonden. Kool had, hoewel bezwaard, tot het einde toe samengewerkt met de rest van de kerkeraad. De ‘zaak’ die daardoor nog weer ontstaan is tussen Kool en Van Bruynswijk wordt echter ter vergadering vereffend. Op een vergadering te Leerdam onder leiding van ds. H.H. Middel van Gorinchem, krijgt de gemeente, die ‘in zommige opzigten beschouwd moet worden als nieuw op te rigten en te stigten’ weer een kerkeraad met Ant(h)onie Kool (Schoonrewoerd) en K. Pesselse als ouderlingen en Maarten Heykoop (Leerbroek), Arie van Bruynswijk (Asperen) en L. Schakel als diakenen. Leden der gemeente woonden in: Leerdam, Heukelum, Schoonrewoerd, Leerbroek en Meerkerk. Zij gaat nog wel een moeilijke tijd tegemoet, maar groeit, als zovele Afgescheiden kerken, geleidelijk uit tot een aantal flinke, afzonderlijke gemeenten. Op dezelfde classisvergadering als bovengenoemd - 16 maart 1847 - zegt Leendert van der Aa uit Noordeloos: ‘Ook Noordeloos verzoekt deel te hebben in de predikbeurten, door dien zij wegens het vertrek van ds. Betten en zijne aanhangers - het kerkgebouw weer hebben aangekocht’. De groep Afgescheidenen, die medeleefde in het classicale verband kocht het kerkgebouw dus van ‘de partij van Scholte’.Ga naar voetnoot1 Naar de nieuwe wereld gaan in 1847: het gezin van ds. A.J. Betten, Jan Sijnhorst met gezin, | |||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||
Willem Slob met vrouw en kind, Matthijs de Booy, de gezinnen: Peter van Mever(en), Jan Rietveld en Johannes (Pieter?) Zwank. In totaal 49 personen. Drie jaar later, in 1850 dus, blijkt de Afgescheiden gemeente 138 zielen te tellen.Ga naar voetnoot1 Wij noemen: Cornelis Kooywijk, Arie de Jong, Herber Rietveld, Wed. Adriana Maria Timmermans-Gerdessen (geb. 18.11.1769), Cornelis Verrips, Sander Zwijnenburg, Leendert van der Aa, Gerrit van der Heiden. Ook in de jaren na 1847 zijn er verscheidene Afgescheidenen (w.o. het gezin van Leendert van der Aa) naar Noord-Amerika gegaan; tevens emigreerden vele Hervormden.Ga naar voetnoot2 Midden 1849 horen wij, dat proponent H.R. Koopman, wonende te Noordeloos, weinig vorderingen maakt met zijn studie. Hij is al een keer gezakt voor het examen op de provinciale vergadering. Broeder Koopman heeft in de week te veel te doen: ‘veelvuldige predikingen, catechisatiën en huisbezoekingen’. Koopman trad dus feitelijk al als predikant op. Ds. F.A. Kok van Schoonhoven, zegt, dat ‘de voorwaarden ter onderwijzing’ niet kunnen worden verlicht. In 1850 slaagt Koopman voor het examen. Van te voren schrijft de classis een brief aan de provinciale vergadering, waarin namens Noordeloos wordt gevraagd ‘gunstiglijk en in liefde te handelen ten aanzien van de examinatie...’. Koopman verkeert de laatste tijd in een ‘ziekelijke toestand.’ Als hij niet slaagt, moet worden gevreesd ‘dat er geene hope zij, dat hij zijne studiën zal kunnen voortzetten’. Ds. H.R. Koopman vertrok reeds op 22 oktober 1851 naar Sleeuwijk.Ga naar voetnoot3
Op de vergadering van 3 maart 1846, gehouden te Dordrecht verschijnen de ouderling W. van Krugten van Sleeuwijk en de ouderling A. van Driel alsmede de diaken C. den Dekker van Werkendam. Deze afgevaardigden vragen voor hun gemeenten uit de provincie Noord-Brabant ‘vereeniging’ met de classis Dordrecht-Gorinchem. Zij kunnen niet langer leven in de gemeenschap van de Noord-Brabantse kerken, daar deze blijven weigeren de Dordtse kerkenordening te aanvaarden. Wij zullen niet uitvoerig op deze kwestie ingaan, aangezien zij in den brede is beschreven door dr. E. Masselink, in zijn ‘Ik zal gedenken’ (de Afscheiding te Sleeuwijk). Na brede discussie worden Sleeuwijk en Werkendam aanvaard als kerken van de classis. Sleeuwijk heeft tot en met 1859 behoord bij de classis Gorinchem; in 1849 voegt Werkendam zich bij de dan weer zelfstandig geworden classis Dordrecht. Ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk is door bovengenoemde aansluiting maar verdrietig gestemd. Hoeveel maal zou hij niet - in het heetst van de vervolging - te Sleeuwijk en Werkendam het Woord hebben bediend? Hij beklaagt zich bij de provinciale vergadering van Zuid-Holland over het feit, dat in deze zaak slechts Sleeuwijk en Werkendam zijn gehoord en niet tevens de andere partij. De provinciale | |||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||
vergadering oordeelt, dat de classis wel met meer overleg en voorzichtigheid had mogen handelen. Gezelle Meerburg, van wie ter vergadering van de classis nogmaals wordt getuigd, dat ‘wij toch mogen vertrouwen dat Z.Eerw. met ons in de leer der Waarheid vereenigd (is), hoewel in de wijze van regeering al eenig onderscheid mogte ondervonden worden’ - Gezelle Meerburg meent ‘dat de prov. vergad. aangaande de handelingen der classis zeer flauw had gehandeld, ja al niet minder zacht had kunnen doen’. Er zal nu een commissie naar ds. Gezelle Meerburg gaan ‘in het belang der classis en de broederlijke toegenegenheid jegens Noordbraband’, bestaande uit de predikanten Dijksterhuis, Middel en Bömcke. Aangaande deze zaak lezen wij verder in de notulen niets. | |||||||||||||||||
BommelerwaardWat de Bommelerwaard in het algemeen betreft: de gemeenten aldaar staan in het tijdvak 1842-1849 geheel op zich zelve; het enige contact, dat zij onderhielden met de andere Afgescheidenen zal wel bestaan hebben in het voorgaan van predikanten uit plaatsen, buiten de Bommelerwaard gelegen. Op 6 maart 1849 vragen de afgevaardigden van Herwijnen - ds. G.B. Mos en Arie van Dusseldorp -: ‘hoe te handelen met de gemeenten in de Bommelerwaard, welke geheel op zichzelve staan, en niet verbonden (zijn) met eenige provincie; mogen door onze Leeraars hunne kinderen gedoopt worden?’ Het antwoord luidt: ‘Wel prediken maar geen kinderen doopen, tenzij dat zij zich met ons of met Noordbraband vereenigen, tot welke vereeniging de Leeraars zoo veel mogelijk zullen arbeiden’. Precies 3 maanden later is Jan Hasselman uit Aalst op de classicale vergadering aanwezig. De Bommelerwaard begeert ‘vereeniging met de provincie Zuid-Holland’. ‘Het oordeel der (classicale) vergadering was, daar de broeders van daar gevraagd hadden, dat de Leeraars dezer provincie hunne vergadering(en) mogten bijwoonen en zij den 20ste dezer maand Juny te Aalst moesten classe houden, derwaarts te zenden de Leeraars H.H. Middel en G.B. Mos, teneinde met genoemde broeders nader over de wijze dier vereeniging te handelen.’ De besprekingen te Aalst zijn blijkbaar zeer bevredigend verlopen. Op 5 sept. 1849 wordt namelijk zonder meer geconstateerd, dat de ‘Bommelerwaard’ in het vervolg deel zal uitmaken van de zelfstandig geworden classis Gorinchem. De situatie blijft zo tot aan de Doleantie van 1886 en de daarop gevolgde vereniging van Afgescheiden en Dolerende kerken. De kerken van de Bommelerwaard gaan dan met andere de classis van Tiel vormen. Ouderling Jan Hasselman zet, zoals wij reeds aanduidden in hoofdstuk 13 (pag. 298, 304), in het jaar 1849 zijn pogingen voort, zich te onderwerpen aan ‘het examen tot het Leeraarsambt’. Hij is dan, naar wij zagen, 76 jaar oud. De classicale vergadering van juni 1849 heeft in deze zaak blijkbaar niet voldoende licht. ‘Het oordeel was, men zal deze zaak, dewijl er bin- | |||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||
nenkort nationale synode... was, aan het oordeel dier vergadering onderwerpen’. Blijkens het vervolg werd hiermede bedoeld, dat ‘broeder Hasselman zich tot de synode zoude begeven om onderzocht te worden...’ Over één en ander ontstaat de nodige verwarring; waarbij komt, dat de vice-praeses der synode ds. S. van Velzen meent, dat het examen niet thuishoort op een synode, maar op een provinciale vergadering, zoals inderdaad gebruikelijk was. Daar Hasselman ‘nergens geene bepaalde roeping (= beroep) heeft’ kan hij zich voor het examen melden hetzij in Noord-Holland, hetzij in Zuid-Holland of in Noord-Brabant. De gehele gang van zaken ten aanzien van de examens van J. Hasselman op de provinciale vergaderingen van Zuid-Holland is - kort samengevat - als volgt geweest. Op 23 en 24 april 1844 begeert Hasselman ‘andermaal’ onderzocht te worden. Hij wordt dan, voornamelijk door ds. A.C. van Raalte, tezamen met H.H. Middel geëxamineerd. Beiden worden afgewezen. In mei 1849 is Hasselman aanwezig op de provinciale vergadering, gehouden te Gorinchem. Hem wordt gevraagd ‘of hij nog bereid zoude zijn om bij eene nadere gelegenheid... zich aan de vergadering voor te stellen’. Wij lezen dan verder: ‘...hij begeerde hierover met den Heere te raadplegen, wenschende zich op eene (volgende) vergadering nader te verklaren, hetwelk hem dan ook door de vergadering werd toegestaan’. Op 1 mei 1850 wordt Jan Hasselman te Rotterdam geëxamineerd, onder anderen door ds. Helenius de Cock en ds. P.M. Dijksterhuis ‘afgevaardigden van de provincie Noord-Brabant’; de candidaat is dan 77 jaar! Zijn preekvoorstel is over de tekst Psalm 71 vers 14 b.... en (ik) zal al Uw lof nog groter maken. Wij lezen: ‘Ten opzigte van den grijzen broeder Hasselman, wordt besloten, aan hem een bewijs van het voorbereidend examen te geven’. En zo kan dan op de classicale vergadering van 5 juni 1850 te Gorinchem worden medegedeeld, dat ouderling Hasselman ‘voorbereidend examen heeft gedaan, en als proponent tot den heiligen dienst is aangenomen’. Hasselman is na zijn examen wellicht voortgegaan met ‘oefenen’, predikant is hij niet geworden. Hij overlijdt op 15 mei 1860 te Aalst ‘zonder beroep’, oud 87 jaar. Dirk van Dulst uit Poederoyen, compareert op de classicale vergadering van 5.9.1849. De 49-jarige bakker wil in de komende winter een knecht huren ‘om dan bij eene naast bij zijnde Leeraar onderwijs en opleiding te ontvangen’. Ook Van Dulst begeert predikant te worden. ‘Daar het bekend is, dat broeder van Dulst al ettelijke jaren agter elkander tot stigting der gemeente uit enkele liefde werkzaam is geweest en het blijkt, dat het heil van Zion hem op het harte ligt - zoo wenscht de praeses nevens de vergadering, dat het in des Heeren welbehaaglijke wille moge zijn en de pogingen mogen gezegend worden’. Zijn weg leidt echter niet naar ‘het examen tot het leraarsambt’, maar naar het oefenaarschap bij de Kruisgezinden.Ga naar voetnoot1 Maar voor het zover is, zullen we nog nader van hem horen. | |||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||
Vuren‘Vuren’ missen wij - zoals reeds is opgemerkt (dit hoofdstuk, blz. 324) - van 1842 tot 1849 in het kerkverband. Ook in hoofdstuk 12 noemden we dit feit. Door een mededeling van ds. G.J. Raidt op een te Herwijnen gehouden classicale vergadering van 5 maart 1844, wordt bevestigd, dat tot aan de emigratie van ds. H.P. Scholte en een aantal Afgescheidenen uit Vuren, de invloed van Scholte aldaar groot is geweest. De zaak is deze: ds. Raidt van Herwijnen vraagt, hoe te handelen met éne ‘Van Zanten’ (vermoedelijk Dirk Kornelis van Zante) gewezen ouderling van Vuren ‘hebbende van dit ambt afstand gedaan, dewijl de gemeente hem had verhinderd in de uitoefening zijner bediening en was nu door dien kerkeraad gecensureerd, willende nu die broeder gaarne aan de gemeente te Herwijnen aangesloten zijn, dewijl hij daar de gemeente des Heeren zag, en hij met die te Vuren niet konde vereenigen’. Ds. Raidt meldt, dat ‘Herwijnen’ één en ander heeft onderzocht en ‘dat zij geen eene wezenlijke beschuldiging gehoord hadden, noch in leer noch in gedrag, maar dat zij wel gehoord hadden, dat de valsche geest van ds. Scholte in die gemeente heerschende, hem bijzonder tegenstond, en dat dit ook de voornaamste grond om hem tegen te werken bij de gemeente zoude geweest zijn’. De (classicale) vergadering echter had Van Zante tevoren leren kennen ‘als eene ijverige voorstander van ds. Scholte’. Ds. Raidt verklaart dit ‘uit liefde tot bevordering der eenheid te zijn geschied’. Daarop oordeelt de vergadering, dat tegen de aanneming van Van Zante tot lidmaat van Herwijnen ‘niets streed, dewijl de gemeente van Vuren niet in gemeenschap met Herwijnen leeft’. De classis maant echter tot voorzichtigheid ‘om wel overtuigd te zijn van de oprechtheid van den persoon’. Hij zal te Herwijnen ook ‘als ouderling mogen ageeren... echter met bewilliging der gemeente’. Ook uit dit detail zien wij iets van de droevige verdeeldheden in het leven van de jonge Afgescheiden kerken.
Op 2 dec. 1845 is aanwezig op de classicale vergadering oud. C. Roobol uit Dordrecht. Hij is beroepen als predikant te Alblasserdam, maar heeft zijn studie nog niet ten einde gebracht. Kan de classis er mee instemmen, dat oud. Roobol ‘in het openbaar zal mogen proponeeren en voorstellen doen voor de gemeente?’ Dit kan - oordeelt de classis - na het slagen voor een voorlopig examen, in afwachting van het ‘eindexamen’ op een provinciale vergadering. De candidaat krijgt nu in de eerste plaats een half uur voorbereiding om een ‘voorstel’ te houden over Colossenzen 3 vers 1. Vervolgens wordt hij onderzocht ‘in het wetenschappelijke’. Het onderzoek betrof ‘de eerste gronden der Hebreeuwsche en Grieksche talen, de Bijbelsche en kerkelijke geschiedenissen, de prolegomena, Bijbelsche geographie en een kort overzicht der theologie...’. Wij zien wel, dat ‘oefenaar’ Roobol zijn toelating als proponent niet cadeau krijgt. | |||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||
Op 3 maart 1846 begeert Alblasserdam voor haar beroepen predikant examinatie op de eerstkomende provinciale vergadering, daarbij ‘oordelende dat het inroepen van examinatoren van buiten de provincie niet nodig zij, daar... huns inziens duidelijk gebleken was, dat de noodige vereischten om examen te houden in de Leeraars der provincie in ruime mate aanwezig waren’. De predikanten A. Brummelkamp en A.C. van Raalte wil Alblasserdam er helemaal niet bij hebben, aangezien deze ‘niet in alles met ons vereenigd zijn’. Moeten er examinatoren ‘van buiten de provincie’ komen, dan gaarne ds. H.J. Budding en ds. T.F. de Haan. De provinciale vergadering zèlf oordeelt, dat ‘wij in deze provincie te zwak zijn voor het gewichtvolle werk van het examineren en niet buiten het besluit van de synode van Amsterdam (moeten) gaan’. ‘Zijn op de voorgrond gesteld de Leeraars Budding, Meerburg, Van Velzen en De Haan’. En zo onderwerpt dan oud. Roobol zich op ‘de eerste woensdag in Junij (1847) te Rotterdam in het kerkgebouw’ met goed gevolg aan het examen, hetgeen zijn bevestiging als dienaar des Woords te Alblasserdam mogelijk maakt. Laurens van Wijk
Het onderschrift op het origineel luidt: ‘L. van Wijk Bedienaar des Goddelijken Woords’ Geheel anders de persoon Laurens van Wijk. Ook in deze notulen duikt hij op, evenals in die van de Bommelerwaard en van de gemeente te Gorinchem. In 1843 lezen we het volgende: ‘Is gevraagd hoe te handelen met Van Wijk, die rondging om hier en daar te prediken, als geördend door Ds. Ledeboer, en is geoordeeld dat men die persoon niet mogt toelaten, | |||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||
als zijnde op een onwettige eigenwillige wijze daartoe bevorderd, tegen alle ordonnantiën der kerk’.
Tenslotte, in dit hoofdstuk iets over het weer op gang komen van de provinciale vergaderingen, nadat de meeste Zuid-Hollandse kerken zich van Scholte hadden losgemaakt. De eerste provinciale vergadering na deze breuk werd op 13 december 1842 te Schiedam gehouden. Zij was bijeengeroepen op voorstel van een op 24 okt. 1842 te 's-Gravenhage gehouden classicale vergadering. Praeses was ds. S. van Velzen (!); afgevaardigden van de Classis Dordrecht- Gorinchem waren: ds. P.M. Dijksterhuis, A. de Haan (Alblasserdam), Dirk Verheij (Giessendam), Gerrit Demper (Langerak) en A. de Visser (Dordrecht). Verder waren er afgevaardigden van 's-Gravenhage, Gouda, Schiedam, Leiden, Rotterdam en Naaldwijk. Ook dit verband breidt zich geleidelijk weer uit. Op 11 april 1843 zijn er 15 kerken vertegenwoordigd. En op 23 en 24 april 1844 (Rotterdam) is er sprake van de classes Rotterdam (Rotterdam, Schiedam, Delft, Naaldwijk, 's-Gravenhage), Dordrecht-Gorinchem (Dordrecht, 's-Gravendeel, Alblasserdam, Giessendam, Noordeloos, Langerak, Gorinchem, Herwijnen, Barendrecht), Leiden (Rijnsburg), Bommelerwaard, terwijl uit Zeeland (Duiveland) aanwezig zijn: ouderling D. Taroe, lidmaat Corn. Tuinman en diaken Van Dijk. |
|