De Afscheiding van 1834. Deel 1. Gorinchem en 'Beneden-Gelderland'
(1971)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 10
| |||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
leiden van onder het bestuur der vijanden Zijner Kerk en tot de Gemeente toedoen, die zalig worden, opdat in alles Zijn groote en nooit volprezen Naam worde geheiligd, Zijn koningrijk kome en zoo wel tegen de vijanden, als over Zijn volk Zijn wil geschiede. De eerste ‘provinciale vergadering’ in Zuid-Holland werd gehouden te Gorinchem, en wel op zondagavond 17 januari 1836. Wij behoeven er nauwelijks aan te twijfelen, dat deze vergadering is gehouden in de ruime woning van Aarnaut Hasselman, geheten ‘De Keyser’, op het Eind. Toch plaatsen wij met opzet aanhalingstekens ‘provinciale vergadering’. Want mag dan alle begin moeilijk zijn en vele zaken klein begonnen, op bedoelde zondagavond kon er nog nauwelijks sprake zijn van een provinciale vergadering. Evenwel achten wij het niet onmogelijk, dat juist naar aanleiding van deze noodzakelijke vergadering, bij ds. Scholte het plan gerezen is, het beleggen van provinciale vergaderingen systematisch aan te vatten. Vóór 17 januari 1836 zijn er beslist niet zulke vergaderingen gehouden. Op 17 januari dan vinden wij in Gorinchem verenigd: ds. H.P. Scholte; Gt. van Akkeren en N. van de Coeverring, ouderlingen te Rotterdam; G.H. Overkamp, ouderling te Leerdam c.a.; A. Hasselman en J.M.J. de Rouville, de beide ouderlingen van Gorinchem. Het enige agendapunt is de behandeling van de droeve zaak aangaande ds. Joh. van Rhee, tot die datum predikant van de Afgescheiden gemeente te Veen (N.-Br.). Ds. van Rhee, die kort daarop geheel van zijn bediening wordt afgezet, wordt op deze vergadering - uiteraard voor zover haar macht reikt - provisioneel geschorst. Wij menen, dat het het beste is, met deze sobere vermelding te volstaan.
Reeds op 19 februari 1836 wordt opnieuw een provinciale vergadering gehouden te Gorinchem. Ook nu moeten we nog spreken van een klein begin. Aanwezig zijn: ds. H.P. Scholte, Gt. van Akkeren (Rotterdam), J. de Gorter (Schiedam), A. Hasselman (Gorinchem), G.H. Overkamp (Leerdam), Andries Vogel (Noordeloos), G. Blackstone (Dordrecht), W. van der Vlies (Giessendam), Pieter Driessen (Zwijndrecht), Jan Blaak (de Hitsert) en Gerrit Demper (Langerak). Op deze vergadering - waar ds. Scholte fungeerde als voorzitter en als secretaris - wordt de voorlopige schorsing van ds. Joh. van Rhee bevestigd mede in vereniging met het beslotene op de provinciale vergadering van Noord-Brabant, de vorige dag gehouden. Tot ‘provinciale correspondenten’ worden benoemd ouderling A. Hasselman te Gorinchem en ouderling Gt. van Akkeren te Rotterdam. Deze broeders zullen zorgen voor het verzenden van stukken, steunaanvragen, uitnodigingen etc. in eigen provincie en voor de correspondentie met andere provincies. Als afgevaardigden naar de algemene vergadering of synode te Amsterdam worden gekozen ds. H.P. Scholte en G.H. Overkamp, secundus wordt Gerrit Demper. | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
De kerkeraden worden ernstig opgewekt in de gemeenten huisbezoek te doen en daarbij vooral aan te dringen op de huiselijke godsdienstoefeningen en op ‘het onderwijs der kinderen’, waarmee bedoeld wordt het catechetisch onderwijs. Van de overige zaken vermelden wij nog, dat besloten wordt aan de gemeenten voor te stellen, ‘dat de boeten en proceskosten in de algemeene procedures gevallen, gemeenschappelijk zullen gedragen worden door de onderscheidene gemeenten...’ | |||||||||||||||||||||
15 april 1836 te Gorinchem.Wij kunnen niet steeds alle afgevaardigden noemen. Aangaande de presentie van deze vergadering vermelden wij slechts, dat voor het eerst aanwezig zijn: Antonie Kool (Leerdam c.a.), Klaas Middelkoop (Noordeloos, wonende ‘aan den Bazeldijk’), A. de Visser (Dordrecht), de bekende Hendrik Barendregt (Zuid-Beijerland, gezegd ‘de Hitsert’) en Sander Bison (Oud-Beijerland). Medegedeeld wordt, dat Joh. van Rhee is afgezet; éne Rut Gerrit Kamans, gewezen theologisch student is gecensureerd. Alexander Visser te Dordrecht wordt provinciaal correspondent in plaats van Gt. van Akkeren. In de provinciale commissie tot visitatie der boeken - de censura librorum, waartoe besloten was op de synode te Amsterdam van 1836 - worden benoemd ds. H.P. Scholte, A. Hasselman, G.H. Overkamp en Dirk Verheij (Giessendam). A. Hasselman wordt ‘algemeen penningmeester voor de provinciale kerkelijke onkosten’.
Op 11 augustus en 15 september 1836 zien wij weer verscheidene ‘Opzieners’ te Gorinchem bijeen. De eerste vergadering was belegd naar aanleiding van een geschil ontstaan in de gemeente van Noordeloos. De kerkeraad aldaar - Willem van Asch (kort geleden verhuisd naar Leerdam), Cornelis den Hartog, Klaas Middelkoop en Andries Vogel - was bij vonnis van 19 maart 1836, naar wij zagen, tot hoge boeten veroordeeld; de betaling veroorzaakte nu allerlei moeilijkheden. Wij gaan verder aan deze zaak voorbij. De vergadering van 15 september 1836 diende hoofdzakelijk ter regeling van het requestreren aan de koning - wij lazen hierover in hoofdstuk 2. | |||||||||||||||||||||
14 maart 1837.We mogen wel zeggen, dat op deze provinciale vergadering, gehouden te Gorinchem voor het eerst een aantal zeer belangrijke zaken is behandeld. Wat de presentie betreft, merken we op, dat de volgende gemeenten vertegenwoordigd waren: Gorinchem, 's-Gravenhage (J. Toet), Leerdam, Flakkee (o.a. Cornelius van der Meulen), Dordrecht, Noordeloos, Oud-Beijerland, Langerak, Schoonhoven, Schiedam, Hitsert (is Zuid-Beijerland c.a.; K. | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
de Hoog), Zwijndrecht, ‘Heikoop’. Tevens waren aanwezig: ds. H.P. Scholte, J.D. Brandt ‘diaken voor Noord-Holland’, alsmede ds. G.F. Gezelle Meerburg en W. van Krugten (ouderling te Sleeuwijk) voor Noord-Brabant. Ds. Scholte is president der vergadering. Van belang is allereerst artikel 3 van de handelingen. De President der vergadering gaf kennis aan de broeders van Zijn Eerw. losmaking van de gemeente Doeveren en Genderen en zijne bijzondere betrekking op de provincie Noord-Braband; belovende aan de vergadering van nu aan zijne dienst aan de provincie Zuid-Holland meer bijzonder toe te wijden;..... Vanaf maart 1837 is ds. Scholte dus geen predikant meer van Doeveren en Genderen. Op 21 februari 1837 zond Scholte een brief aan de provinciale vergadering van Noord-Brabant ‘om ontslag van Doeveren en Genderen en om getuigschriften.’ Het is zeer de vraag of Scholte na 12 februari 1836 nog in Genderen c.a. is geweest; na deze datum heeft hij er in ieder geval niet meer gepreekt. Ook mogen we zeggen, dat Scholte na Doeveren en Genderen in Nederland niet meer is verbonden geweest aan één gemeente. Hij rekende Zuid-Holland tot zijn arbeidsveld; enige tijd na 14 maart 1837 kwam daarbij: Utrecht, Beneden-Gelderland en Noord-Holland. In de acta van ‘Utrecht’, 19 en 20 april 1838 lezen wij, dat ds. Scholte wordt gekozen ‘om in de provincie Utrecht, gelijk als in Noord- en Zuid-Holland werkzaam te wezen, zonder nogtans Leeraar der Provincie of der Stad Utrecht te zijn’. In een volgend artikel, abusievelijk ook 3 genoemd, lezen we, dat Zuid-Holland, op het voorbeeld van Noord-Brabant en Beneden-Gelderland in classes of ringen wordt verdeeld. Het is interessant de gehele verdeling hier weer te geven.
Toch zijn met bovenstaande opsomming niet alle Afgescheiden gemeenten in Zuid-Holland genoemd en ingedeeld. Merkwaardig is namelijk, dat bijvoorbeeld de gemeenten te Leiden, Gouda, Woerden, Bodegraven en Noordwijk aan Zee steeds vergaderden in het verband van de provincie Utrecht. Ds. Scholte stelt voor, een door hem opgestelde kerkenordening ‘overeenkomstig den Woorde Gods zamengesteld’ te laten drukken en aan de kerkeraden der onderscheidene gemeenten ‘ter naziening en goedkeuring’ een exemplaar te zenden. Dit voorstel wordt aangenomen; op de vergadering van juli 1837 zullen wij er meer van horen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
Vervolgens wordt voorgelezen een brief van de secretaris van de provinciale vergadering van Drenthe, behelzende het verzoek een algemene synode te willen beleggen. ‘De redenen waarom men dit wilde, bestonden vooreerst noch in deze noch in de naastbij gelegene provinciën. De vergadering verzocht aan den President het oordeel dezer vergadering daaromtrent, aan den verzoeker tot het beleggen eener Synode, te kennen te geven.’ Neen, een groot voorstander van het houden van een algemene synode is ds. Scholte na 1836 niet geweest. Op de synode van 1837 (28 september-11 oktober) kwamen onder meer aan de orde: interne moeilijkheden in de provincie Drenthe, beschuldigingen van ds. H. de Cock tegen Scholte inzake de leer en de kwestie van de kerkenordening. In de acta van de provinciale vergadering Utrecht 17.3.1837, lezen we, dat ‘Drenthe’ een synode wilde ‘ter behandeling van het stuk des Doops en der oefenaars’. Bij de rondvraag meldt ‘Gorinchem’ dat er geen bijzonderheden zijn; ‘raad en besturing’ worden niet gevraagd.
Over de ‘provinciale’ vergadering gehouden op 18 en 19 juli 1837 te Dordrecht spraken wij reeds in hoofdstuk 9, paragraaf 2. De vergadering werd gehouden ten huize van Alexander de Visser. De door ds. Scholte ontworpen kerkenordening wordt ‘met eenige verandering en bijvoegingen’ aangenomen. De classes van Leiden, Oudewater; Utrecht, Loosdrecht, Rhenen, Amersfoort; Bommel; Klundert, Sprang, Genderen, Almkerk en Veen aanvaarden bedoelde kerkenordening eveneens. Nogmaals vestigen wij er de aandacht op, dat deze kerkenordening wel wordt aangeduid als de: provinciale kerkenordening van 1837; ook wel Dordtse K.O. genoemd, daar de provinciale vergadering ‘toevallig’ te Dordrecht werd gehouden - men verwarre deze K.O. echter niet met die van Dordrecht 1618/1619. Het is inmiddels tot de afgevaardigden ter provinciale vergadering van Zuid-Holland wel doorgedrongen, dat het bijeenkomen van een algemene synode niet kan worden tegengehouden. Men wil er echter niet aan, dat het werkelijk een synode wordt. Men spreekt van een vergadering, die te Amsterdam zal worden gehouden. Het is overigens te Utrecht geworden. Toen de vergadering zich werkelijk als synode had geconstitueerd, hebben de Zuid-Hollandse afgevaardigden con amore meegewerkt. Artikel 14, het laatste, van de acta van 18 en 19 juli 1837 luidt als volgt. Ten opzigte van de vergadering, die, volgens afspraak van eenige provinciën, op den eersten Maandag in September te Amsterdam zou gehouden worden, wordt besloten daarheen de broeders A. Kool, C. van der Meulen en K. de Jong te zenden, doch uitsluitend, om broederlijk over een en ander en vooral over de mogelijkheden van het houden eener Nationale Synode te spreken, en verslag te doen aan deze vergadering; waartoe hen namens dezelve eenen lastbrief door den President en Secretaris zal worden verstrekt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
In het jaar 1838 is er slechts één provinciale vergadering in Zuid-Holland en wel op 24 en 25 juli 1838. Naast oude bekenden treffen wij de navolgende personen op deze vergadering aan. Jacob van de Roovaart te Stad aan 't Haringvliet en Corstianus van Stigt te Westmaas. Beiden zullen in 1847 met Scholte naar Pella gaan. De kerkenordening van de algemene synode 1837 wordt voorlopig afgekeurd. Zij zal nog wel nader worden onderzocht in de kerkeraden, maar in Zuid-Holland houdt men zich vooralsnog aan de Provinciale K.O. 1837. Gehandeld wordt over ‘de onderzoeking en ordening tot de bediening des Woords en der sacramenten van daartoe door den Heere bekwaam gemaakte ouderlingen’. Zodanigen zullen, indien zij daartoe nog geen voldoende kennis bezitten, onderwezen behoren te worden ‘door de Herders en Leeraars en onder hun opzigt’. De kosten voor deze opleiding zullen door de gemeenten moeten worden gedragen. De commissie voor een zekere ‘selectie’ en voor het beheer van de gelden voor de opleiding, in de provincie Zuid-Holland zal bestaan uit: ds. H.P. Scholte, A. Hasselman en K. Middelkoop (Noordeloos, ‘wonende aan den Bazeldijk’). Wij merken hierbij op, dat mede tengevolge van dit besluit - volgens Laurens van Bergeijk, in zijn boekje: Een geschiedenis van 25 jaren etc. - bij Scholte in Utrecht 11 personen in opleiding zijn geweest. Wij noemen ze hier in alfabetische volgorde. Gerrit Baaij, predikant te Leerdam, Apeldoorn. Daarna geëmigreerd. Hendrik Barendregt ‘heeft het tot die hoogte niet kunnen brengen’, aldus L. van Bergeijk. Geëmigreerd naar Pella, Iowa. A.J. Betten, predikant te Noordeloos. Met ds. Scholte naar Pella. Wijnand Gardenier, predikant te Wolphaartsdijk sept. 1842-27 augustus 1853; daarna te Kalamazoo; overleden 13 maart 1856. Jan Hasselman, onderwijzer te Aalst. Wij lezen elders in dit boek meer over hem. Is mede door de leeftijd waarop hij ging studeren geen predikant geworden. D. Hoogendoorn, is vermoedelijk geen predikant geworden. Coenraad de Jong, wonende te Langerak, later te Schoonhoven. Oefenaar, om wiens persoon nogal enig gerucht is ontstaan. Volgens Laurens van Bergeijk nam hij liever een jonge vrouw en liet de hele studie varen om weer te keren tot zijn akkerbouw en koopmanschap. Met Scholte naar Pella. Hendrik Geert Klijn, predikant te Kockengen tot 10 april 1845, vandaar naar Middelburg tot 1849; in 1849 geëmigreerd naar Grand Rapids. Jacob Maasdam, volgens Van Bergeijk ‘na huisgezonden’. Gaan wonen in Noordeloos. Geëmigreerd naar Pella. Cornelius van der Meulen, predikant te Middelharnis, Rotterdam, Goes. Geëmigreerd naar Michigan. Zie over hem elders in dit boek. Christiaan Steketee, geb. 1819, predikant te Nieuwdorp 1842, † 1882. | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
Artikel 10 van de acta handelt in het bijzonder over Gorinchem. Wordt gesproken over zoodanige beroepsbezigheden, die in strijd zijn met de roeping en verpligting der geloovigen en wordt bepaaldelijk aan de vergadering kennis gegeven, dat een ouderling der gemeente te Gorcum, J.M.J. de Rouville, het beroep uitoefent van splitser in de koninglijke Nederlandsche Loterij. Ten aanzien van J.M.J. de Rouville is de vergadering eenparig van gevoelen, dat de kerkeraad van Gorinchem hem in zijn bediening moet schorsen; zo hij naar deze vermaning niet hoort, hem af te zetten als ouderling en te censureren als lidmaat. De zakkendragers te Gorinchem loten ook! Het werk, dat voorhanden is, wordt namelijk, volgens bepalingen van de burgerlijke overheid, door loting onder de dragers verdeeld. Door De Rouville is dit aangevoerd. De vergadering meent ten onrechte, en heeft de overtuiging dat dit loten geoorloofd is. Lucas van der Linden, een Gorcumse diaken, was zulk een drager. Wm. van Asch, tot voor kort diaken te Leerdam, en daarvoor te Noordeloos is geschorst. Heeft zijn voorgenomen huwelijk verbroken, nadat de burgerlijke en kerkelijke bekendmaking was geschied. De kerkeraad te Leerdam heeft zich tot de schorsing gedrongen gevoeld, ‘dewijl W. van Asch deze verbintenis, evenals vele andere zijner handelingen in de wereld, als geloofszaken had voorgedragen, waartoe hij door 's Heeren voorzienig bestuur gebragt was’. De classicale vergadering te Gorcum ‘heeft het oordeel van de kerkeraad van Leerdam toegestemd’. De provinciale vergadering meent, dat W. van Asch geheel van zijn dienst behoort te worden afgezet; hij zal onmogelijk in de gemeente ‘goede raad en bestuur (kunnen) geven, wanneer hij door eigen voorbeeld bewijst, niet te letten op de duidelijke uitspraken van Gods Woord, maar afgaat op de inspraken van zijn gemoed’. Wm. van Asch heeft blijkbaar na kortere of langere tijd toch zijn bruid naar stadhuis en kerk geleid. De passagierslijst van het zeilschip Maasstroom van april 1847 bevat onder meer de namen: Wm. van Asch, Mrs. Wm. van Asch en hun kinderen Truitje en Frans. In Middelharnis is een broeder wegens ‘eerbiediging van Gods gebod ten opzichte van den rustdag’ buiten bestaan geraakt. Hij is visser van beroep. Ouderling J. van de Roovaart vraagt, ‘of er niet zoveel bij elkander kan gebragt worden, dat er een schuitje gekocht wierde’. Ds. Scholte geeft spontaan ƒ 50,- - ook hieruit leren we hem kennen - hij heeft heel veel uitgedeeld; de andere broeders brengen ƒ 51,50 bijeen. Bij het rapporteren over de toestand van de afzonderlijke gemeenten lezen | |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
we over Gorinchem: Betrekkelijk de gemeente Gorinchem zijn, behalve het reeds op den vorigen dag behandelde (inzake De Rouville - C.S.) geene bijzonderheden; in het algemeen heerschte er niet veel vereeniging. Uit de rapporten blijkt, dat de classis Gorinchem op het tijdstip der vergadering de volgende gemeenten omvat: Gorinchem, Leerdam c.a., Noordeloos c.a., ‘Heikoop’; van de bij deze classis gevoegde gemeente te Tricht horen we niets meer. Over Stellendam wordt gerapporteerd, dat de kerkeraad de censuur niet gebruikt tegen hen ‘die tegen Gods Woord gevoelen en spreken’. Ook horen we, dat de kerkeraad toelaat ‘dat meisjes, die vroeger allerlei wonderbare gezigten en openbaringen hadden, in de bijeenkomsten der gemeente voorgaan in het gebed’. De ouderling der gemeente 's-Gravenhage, zo lezen we verder, ‘verkeert in zoodanig een toestand, dat er veel vrees is, dat hij uit de gemeente op aarde zal weggenomen worden’. Deze vrees was niet ongegrond. Drie weken later, op 15 augustus 1838 overleed te 's-Gravenhage, na een geduldig gedragen lijden en na een blijmoedig getuigenis van zijn verlossing door onze Here Jezus Christus, de pleitbezorger der Afgescheidenen mr. Anne Maurits Cornelius van Hall. Aan het einde der vergadering werd door de provinciale correspondent, Aarnaut Hasselman, aan de orde gesteld, dat er nog rekeningen moeten worden voldaan, waaronder één waarvan het bedrag door hem is voorgeschoten; van een andere over 1836 is het bedrag voorgeschoten door ds. Scholte. Hasselman wil schoon schip maken. Het is de laatste provinciale vergadering, die hij bijwoont. ‘Sedert lang naar het ligchaam kwijnende’. zoals Scholte zal schrijven, overleed hij te Gorinchem op 21 oktober 1838. In de loop van ruim twee maanden had Scholte twee van zijn beste vrienden verloren.
Wij zullen eerst de draad van de provinciale vergaderingen tot het einde volgen, en daarna een aanvang maken met het beschrijven van enige bijzonderheden uit het oudste bewaard gebleven, notulenboek van de gemeente te Gorinchem. De verzameling ‘Handelingen’ bevat nog de acta van een drietal provinciale vergaderingen, die voor ons onderwerp van belang zijn. | |||||||||||||||||||||
29 en 30 augustus 1839 te Dordrecht.Op een classicale vergadering van Beneden-Gelderland, gehouden te Zuilichem op 14 maart 1839 was besloten, dat de gemeenten van Vuren en Herwijnen zich zouden voegen bij de classis Gorinchem. Dit besluit was merkwaardigerwijze gevallen naar aanleiding van een voorstel door ds. Scholte in een brief gedaan. Als argumentatie is ons slechts bewaard gebleven, dat de gemeenten Vuren en Herwijnen ‘aan den vasten wal’ liggen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
Wij treffen op de vergadering te Dordrecht dus voor het eerst afgevaardigden aan van Vuren en Herwijnen, en wel respect. A. Versteeg en A. van Dusseldorp. De classis Gorinchem omvat dan de navolgende gemeenten: Gorinchem, Leerdam met Asperen en Heukelum, Noordeloos c.a., Heikoop, Vuren en Herwijnen. Inzake Heikoop lezen we: ‘Heeft 30 zielen, waarvan 12 tot het H. Avondmaal toegelaten... Deze kleine Gemeente heeft zich... verbonden aan de Gemeente van Leerdam, hoewel zij eenen afzonderlijken kerkeraad blijft behouden’. Van de gemeente Tricht horen we niets meer. In de vergadering zijn ook aanwezig enige broeders uit de provincie Zeeland, namelijk de zo bekend geworden Jannis van de Luijster en A. Steketee. Zij zijn afgevaardigd door de gemeenten uit Zeeland om het oordeel van deze vergadering te vernemen aangaande de handelwijze van hun herder en leraar H.J. Budding, die ‘zijne verbintenis aan de gemeente in Zeeland verscheurd heeft, omdat de gemeente ZWEerw. niet volgen kan in het zingen der oude psalmberijming van Datheen’. Zij krijgen de raad mee, in Zeeland een provinciale vergadering te beleggen en daar het geschil te behandelen, aangezien dèze vergadering geen besluiten kan nemen aangaande Zeeland. Uit Gorinchem is naar de vergadering afgevaardigd de diaken Lucas van de Linden. In artikel 4 van de acta lezen we, dat de president (ds. Scholte) vertelt, wat hem heeft bewogen een bepaalde brief te schrijven aan de Zuid-Hollandse gemeenten. Scholte had namelijk kort voor 29 augustus 1837 aan alle gemeenten in Zuid-Holland geschreven, wie zij wilden kiezen als herder en leraar. Niet, dat Scholte daarmee wilde aandringen op het beroepen van een predikant, want zo vele predikanten waren er niet. Maar Scholte gevoelde zich vanaf ongeveer 1837 verbonden aan alle gemeenten in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Beneden-Gelderland. En nu had hij gezien, dat in Amsterdam ds. S. van Velzen in zijn plaats was gekomen. Ds. A. Brummelkamp was inmiddels beroepen in Schiedam en had dit beroep aangenomen. Rotterdam had een beroep uitgebracht op ds. A.C. van Raalte, maar had daarop tot op heden ‘geen uitsluitend antwoord van ZWEerw. ontvangen’. Scholte vindt blijkbaar, dat het zo een verwarde situatie gaat worden, en stelt de ‘onderscheidene gemeenten’ voor de keus. Wij lezen: ‘Dewijl ZWEerw. het nu voor de geregelde verzorging van de behoeften der gemeente in het algemeen noodig oordeelde te weten, welke gemeenten die zorg begeerden, zo was ZWEerw. te rade geworden om in den brief daartoe aanvrage te doen, ten einde te zien welke gemeenten zich zelven verzorgd hadden of ter harer verzorging eene keuze gedaan.’ Bovendien: ‘rekende ZWEerw. zulke wetenschap voor zich noodig, dewijl niet alle Leeraars en gemeenten denzelfden weg volgen in het besturen der gemeenten, en dus zoo er ook in deze provincie verschillende manieren van kerkregering werden gevolgd, het houden van gemeenschappelijke vergaderingen daardoor moeyelijk zou zijn’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
Scholte stelt nu voor, uitsluitend met de gemeenten, die dezelfde weg volgen in de kerkregering, provinciale vergadering te houden en wel in vereniging met die gemeenten in Utrecht en Beneden-Gelderland, die hetzelfde doen. Dit schismatieke voorstel wordt helaas door al de afgevaardigden zonder slag of stoot aanvaard. De kring van Scholte wordt door deze daad al aanstonds kleiner; in Noord-Holland heeft hij zijn invloed reeds verloren. Anderzijds wordt de rest gebundeld: de komende provinciale vergadering zal er één zijn te Utrecht - daar zijn vertegenwoordigd kerken uit de provincies Utrecht, Zuid-Holland, Beneden-Gelderland en Zeeland. Het resultaat van de keuze en de enquête, of hoe men het noemen wil is het volgende: Rotterdam (92 zielen) kiest Van Raalte; Schiedam (145 zielen) Brummelkamp; Dordrecht (87 zielen) Hendrik de Cock. Al de andere kerken in Zuid-Holland kiezen bij voortduur Scholte: dit houdt tevens in - naar wij uit het bovenstaande reeds begrijpen - dat zij de Dordtse kerkenordening 1618/19 verwerpen. Deze ‘keuze’ bleek weldra geen blijvende te zijn; vooral de verbinding van de persoon van Scholte èn het aanvaarden van een bepaalde kerkenordening gaf verdeeldheden in tal van gemeenten, nadat de afgevaardigden verslag hadden uitgebracht. De gemeenten, die op deze vergadering voor Scholte kozen, waren de volgende: Zwijndrecht, Zuid-Beijerland, Heerjansdam (54 zielen), Middelharnis (62), Stad aan 't Haringvliet (43), Ouddorp (20), Naaldwijk (68), Leerdam (217), Noordeloos (123), Gorinchem (169), Vuren (182), Herwijnen (196) en Heikoop (30). De gemeenten van Oud-Beijerland, Stellendam (40) en 's-Gravenhage (52) spreken zich niet uit; ten dele daar tengevolge van interne moeilijkheden de vraag van ds. Scholte nog niet beantwoord was. Barendregt (32) ten slotte ‘zou de dienst van ds. Brummelkamp begeeren, zoo ZWEerw. te Schiedam kwam’.
Wij weten, dat ds. A. Brummelkamp te Schiedam heeft gestaan van 11 december 1839 tot 18 juli 1842. Interessant is, dat bij alle gemeenten van de classis Gorinchem het aantal zielen staat aangegeven. De kleine dorpen Vuren en Herwijnen hebben, vergeleken met plaatsen als Den Haag en Rotterdam, een afgescheiden gemeente van aanzienlijke grootte. Bij Gorinchem staat precies gezegd vermeld: ‘Heeft 169 zielen, waarvan 58 ten H. Avondmaal toegelaten en 4 gecensureerd’. Er ontwikkelt zich op deze vergadering nog een vinnig gesprek van Scholte met de beide afgevaardigden van Schiedam over de beroeping van Brummelkamp. De afgevaardigden menen, dat zij aan de vergadering niet een verslag behoeven uit te brengen aangaande het tweetal en de verkiezing daaruit van Brummelkamp. Scholte zegt, dat, indien Schiedam meent op zichzelve te staan ‘en den broederlijken raad en vermaning niet noodig heeft, deze vergadering hen ook niet zal dwingen om dat verslag te geven, doch dat dan ook de komst van afgevaardigden niets beteekende, en in het vervolg deze vertooning dan ook wel kon gespaard worden’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
Verscheidene gemeenten begeren de ‘ordening’ van één van hun ouderlingen tot predikant. Zuid-Beijerland van J. van Ham en Hendrik Barendregt; Middelharnis van C. van der Meulen; Stad aan 't Haringvliet van J. van de Roovaart en Naaldwijk van W. Bergman. Wij weten, dat van deze 5 personen slechts Cornelius van der Meulen predikant geworden is. Zijn ordening, evenals die van H.G. Klijn heeft spoedig te Utrecht plaatsgevonden. Tenslotte vermelden wij nog een interessante bijzonderheid aangaande Gorinchem. Lucas van der Linden deelt mede, dat de beide ouderlingen Aarnaut Hasselman en J.M.J. de Rouville overleden zijn. Er is een andere ouderling verkoren: G. Snoek; de acta vermelden abusievelijk: A. Snoek. Deze G. Snoek weigerde echter de tucht over de weerspannige lidmaten uit te oefenen; ‘blijkens het actenboek dier gemeente wilde hij ook de invoering der Dordtsche kerkeordening, en was alzo mede oorzaak van de verwarring der gemeente’. ‘Wordt algemeen geoordeeld dat G. Snoek niet in de bediening kan bevestigd worden, en de gemeente vermaand behoort te worden hem als zoodanig niet te erkenen. Verder wordt besloten de verdere behandeling dier gemeente op te dragen aan de ouderlingen uit de classis’. Ons dunkt, dat Gijsbert Snoek het daarmee kan doen. Bijna was hij zelf aanwezig geweest op de provinciale vergadering. Door verhindering was op het laatst Lucas van der Linden voor hem in de plaats gekomen. Het komt ons voor, dat Lucas van der Linden zijn kijk op de zaken wel heel sterk heeft laten overheersen in zijn rapport. Van de gevolgen van één en ander horen we nog wel uit de notulen van de Gorcumse kerkeraad. Gijsbert Snoek is maar rustig voortgegaan.
Op 24 en 25 april 1840 vinden we vele opzieners uit Utrecht, Zuid-Holland, Beneden-Gelderland en Zeeland in vergadering bijeen. Wij merken op, dat deze vergadering wordt gehouden ongeveer 6 weken na de Amsterdamse vergadering van opzieners (6 en 7 maart 1840), waarover wij in hoofdstuk 9 schreven; wij zagen, dat deze vergadering enige eisen stelde, onder meer aan ds. Scholte (pag. 151). Wij treffen op deze vergadering o.m. aan: ds. H.P. Scholte, president; I. Overkamp, secretaris; ds. H.G. Klijn; uit de classis Langerak: K. de Jong, G.L. de Hoop en G. Middelkoop; uit de classis Leerdam: G.H. Overkamp (Leerdam), A. Versteeg (Vuren), A. van Dusseldorp (Herwijnen), J. den Dekker (Gorinchem) en L. van der Aa (Noordeloos); uit de classis Flakkee: ds. Cornelius van der Meulen en uit de classis Zeeland: J. van de Luyster, A. Steketee en J.P. Oggel. De broeders uit Zeeland zijn dus ook weer aanwezig. Wij horen, dat ds. H.J. Budding dié gemeenten in Zeeland heeft ‘losgelaten’, welke de oude psalmberijming niet wilden gebruiken en niet wilden nalaten adressen in te dienen aan de Koning, ter verkrijging van vrije godsdienstoefening. ‘Daar nu die gemeenten, zeven in getal, niet talrijk genoeg waren om eene afzonderlijke provinciale vergadering te houden, zoo hadden zij af- | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
gevaardigden naar deze vergadering gezonden’. Zij worden hartelijk aanvaard als leden der vergadering. Bij de behandeling van de zaken van de gemeenten, blijkt het, dat het toch niet zo vlak ligt met de begeerte van Stad aan het Haringvliet, Joh. van de Roovaart te zien geordend tot ‘leerend opziener’. Van de Roovaart zou zich hebben opgedrongen. Tengevolge van dit feit en van zijn gebleken onbekwaamheid, zelfs voor regerend ouderling, was hij inmiddels ‘ontslagen uit zijne bediening’. De classis Langerak, die zeer klein is, wordt op voorstel van ds. Scholte verdeeld. Op 14 maart 1837 omvatte deze classis de gemeenten: Langerak, Schoonhoven, Vianen en Groot-Ammers. Het gedeelte ten noorden van de Lek wordt gevoegd bij de classis Utrecht, het andere gedeelte bij de classis Leerdam. De classis Leerdam omvat dan met ingang van eind april 1840 de navolgende gemeenten: Gorinchem, Leerdam met Asperen en Heukelum, Noordeloos c.a., Heikoop, Langerak, Ameide met Tienhoven, Vianen, Groot-Ammers, Vuren en Herwijnen. Toch moeten we ons, zoals wij reeds eerder zagen, niet teveel voorstellen van al deze gemeenten. In enige plaatsen waren het maar kleine groepjes Afgescheidenen, zodat wij beter - zoals het vervolg ook zal leren - kunnen zeggen, dat de classis Leerdam werd gevormd uit de gemeenten: Gorinchem, Leerdam c.a., Noordeloos c.a., Langerak c.a., Vuren en Herwijnen. Op dringende aanvrage van de broeders uit Zeeland wordt goedgevonden, dat ds. C. van der Meulen, predikant te Middelharnis, maar ook hulpdiensten verrichtende in Rotterdam, zich gedurende enige tijd naar Zeeland zal begeven, teneinde daar de gemeenten te verzorgen in de bediening des Woords en der sacramenten. Na 6 juni 1841 vinden wij ds. Van der Meulen tot aan zijn emigratie voor goed in Goes. De broeders uit Zeeland hebben nog meer op het hart. Zij hebben ‘in last’ voor te stellen, dat er een poging zal worden gedaan een algemene synode te houden ‘teneinde vereeniging te bewerken van vele in gevoelens zeer uiteenloopende Broeders, en wel bepaaldelijk onder de Leeraars.’ Ds. Scholte zegt over deze zaak een brief te hebben ontvangen van ds. Hendrik de Cock; de brief bevat ook het verzoek uit iedere provincie 4 afgevaardigden te benoemen. Het doel van ds. de Cock is echter - aldus Scholte - de oude Dordtse kerkenordening weer in te voeren. Dit is de reden waarom hij zich sterk tegen het houden van zulk een vergadering verklaart - ‘dewijl men zich vooraf de handen bindt, en eene bepaling maakt, waardoor men belet wordt Gods Woord onbepaald en onverdeeld te volgen’. Na een brede discussie over het voorstel uit Zeeland wordt gestemd. Wij zullen niet alles vermelden aangaande deze stemming, alleen dit: in de classis Leerdam zijn K. de Jong, L. van der Aa, G.H. Overkamp tegen het | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
houden van een synode - A. van Dusseldorp, Jacob den Dekker en Aart Versteeg vóór. Laatstgenoemde voegt aan het uitbrengen van zijn stem toe: ‘Er mag niets besloten of gesteld worden dan volgens Gods Woord. Zulk eene vergadering mogt nog een middel zijn ter overtuiging van hen, die niet alleen Gods Woord volgen’. Bij de opneming van de stemmen blijkt, dat 11 afgevaardigden vóór en 15 tegen hebben gestemd. Scholte wil echter eensgezindheid, en leest ‘eene inmiddels geschrevene verklaring voor, in antwoord op de aanvraag van ds. De Cock’. Dit stuk luidt als volgt: De vergadering neemt geen deel aan eenige synode, zolang niet de leden, welke zulk eene synode zullen uitmaken, onbepaald en onverdeeld Gods Woord tot regel en beslissing in alle zaken stellen zullen, zonder te oordeelen naar eenig menschelijk schrift; dewijl opzieners der gemeente van Christus, den wil van den Koning der Kerk uit Zijn Woord moeten kunnen opmaken’. Met algemeene stemmen wordt besloten deze verklaring als een antwoord aan ds. De Cock te zenden. Wij kunnen niet anders zeggen dan dat het ook nu weer aan Scholte gelukt was, de gehele vergadering mee te trekken op zijn doolweg van independentisme.
Vervolgens komt aan de orde, het beroep door de kerk van Leerdam uitgebracht op Gerrit Baaij, ouderling te Hoorn. Ds. Scholte en ds. Van der Meulen zullen Baaij examineren. Na het examen hebben met name de broeders Steketee en Van de Luijster enig bezwaar tegen de ordening van Baaij tot predikant. Op grond van de mening van de meerderheid wordt echter besloten Baaij de volgende zondag - 26 april 1840 - te Utrecht in de avondgodsdienstoefening te ordenen tot predikant; in de morgendienst zal het heilig avondmaal worden gevierd.
De provinciale vergadering van 30 oktober 1840 te Dordrecht is de laatste, waarvan de acta ons bewaard zijn gebleven. Zouden ook de latere acta bewaard zijn gebleven, dan zouden zij ons, naar onze stellige overtuiging, kunnen leren, dat de invloed van Scholte na deze vergadering en met name na de synode van 17 november tot 3 december 1840 te Amsterdam, tanende is. Maar op 30 oktober 1840 vinden we de getrouwen dus nogmaals in Dordrecht bijeen. Uit de classis Dordrecht de felle Scholtianen A.F. Wigny, Alexander de Visser, verder: C. van Stigt en Dingeman de Haan; uit Flakkee: ds. C. van der Meulen; uit de classis Rotterdam onder meer: A.C. Kuiper en P. Zonne; uit de classis Utrecht onder anderen: ds. H.P. Scholte, ds. H.G. Klijn, J. Rijmering, G.L. de Hoop, en I. Overkamp; uit de classis Leerdam ds. G. Baaij en G.H. Overkamp (Leerdam), K. Middelkoop (Noordeloos), Aart Versteeg (Vuren), Arie van Dusseldorp (Herwijnen), Gerrit Demper (Langerak) en Jacob den Dekker (Gorinchem); uit de ‘classis Zeeland’ on- | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
der anderen J.P. Oggel; uit de classis Zaltbommel: J. Hasselman (Aalst) en J. Straver (Nederhemert). Eén van de eerste zaken, die aan de orde komt, is de kwestie inzake Koenraad de Jong, ouderling van de gemeente Langerak c.a., maar in het bijzonder voor Ameide en Tienhoven. Deze De Jong is enige tijd in Utrecht geweest, om opgeleid te worden tot predikant, maar heeft - wij zagen het reeds - de studie vaarwel gezegd, is gehuwd met een lidmate der gemeente, wonende te Schoonhoven. Koen de Jong is nu van Tienhoven naar Schoonhoven verhuisd. De gemeente te Tienhoven heeft hiertegen geprotesteerd en wilde, dat haar ouderling in haar midden zou wonen. Deze zaak geeft nog steeds moeilijkheden. Bijna ieder van de aanwezigen geeft zijn mening over deze aangelegenheid. G. Demper ‘oordeelt, dat de gemeente (nl. dat deel, dat in Tienhoven woont - C.S.) niet aan zich zelve mag worden overgelaten; doch als De Jong te Schoonhoven woont, hij daarom wel aan de overzijde komen kan, want dat hij dit ook doet wegens zijne tijdelijke zaken’. Ons is bewaard gebleven de brief door Scholte namens de provinciale vergadering geschreven aan K. de Jong, gedateerd 30, 31 oktober 1840. In deze brief wordt medegedeeld, dat de vergadering niet eenparig is in haar oordeel, omdat niet alle broeders ‘juist bekend zijn’ met de omstandigheden van De Jong. Deze wordt opgewekt zichzelf te onderzoeken, of hij wel tot Gods eer heeft willen handelen bij zijn verhuizing naar Schoonhoven. Of was het: teneinde zijn huisgezin ‘buiten het bereik van de menschelijke tong der gemeenteleden te stellen?’ Er was blijkbaar om één of andere reden enige opspraak gekomen aangaande het huwelijk van Koen de Jong. Blijkt het, dat De Jong zijn bediening niet getrouw uitoefent of kan uitoefenen dan zal de gemeente een andere ‘opziener en voorganger’ moeten zoeken’, die acht neemt op de kudde, en zich om vleeschelijke redenen niet buiten de gelegenheid stelt om het aangezigt zijner schapen te kennen, niet alleen in de vergaderingen op den rustdag, maar ook in de week’. Verder lezen wij, dat er in de classis Dordrecht en in de gemeente Vuren verschillen zijn gerezen over de grenzen van het ambt van regerend ouderling. ‘Regerend ouderling’ staat hier naast de term ‘lerend ouderling’ of herder en leraar. Broeder P. Zonne deelt mede, dat over deze zaak in den brede gehandeld is op de classicale vergadering van de vorige dag - 29 oktober 1840 - gehouden te Schiedam, onder voorzitterschap van ds. A. Brummelkamp. Brummelkamp was immers, naar we weten, predikant van Schiedam van 11 dec. 1839 tot 18 juli 1842. Onderwijl bleef hij enige gemeenten in Gelderland bedienen, zoals moge blijken uit de afvaardiging naar de Synode 1840. Om één of andere reden is Brummelkamp niet aanwezig op de provinciale vergadering, waarmee wij ons nu bezig houden. Maar zijn argumentatie inzake het ambt van ouderling is er wel. Op de genoemde classicale vergadering heeft hij met kracht naar voren gebracht, dat nie- | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
mand in de gemeente bedieningen mag uitoefenen, dan waartoe hij door de gemeente is geroepen en in 's Heren naam is geordend. De ouderlingen zijn behulpsels tot het herderlijk werk; men mag beslist niet zeggen, dat zij in hun bediening worden belemmerd, als zij niet worden toegelaten tot de bediening des Woords en der sacramenten. Dit is in overeenstemming met artikel 31 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en met het formulier ter bevestiging van ouderlingen. De president, ds. Scholte, zegt met het oordeel van Brummelkamp in te stemmen. Over deze zaak wordt nog heel wat gediscuteerd; wij gaan hieraan nu verder voorbij, aangezien de acta niet steeds geheel duidelijk zijn op dit punt en er nogal wat verwarring openbaar wordt. De discussie wordt ook na enige tijd afgebroken ‘dewijl het blijkbaar is, dat er geene duidelijkheid dienaangaande in het algemeen aanwezig is’.
Het voornaamste agendapunt van deze vergadering is echter een ingekomen stuk van ds. A. Brummelkamp, namens de provinciale vergadering van Gelderland en Overijssel. Laatstgenoemde vergadering roept een generale synode bijeen tegen 17 november aanstaande te Amsterdam. Na bespreking volgt er een hoofdelijke stemming over deze zaak. Het blijkt, dat er 14 afgevaardigden tegen het houden van een synode zijn; 3 broeders zijn er vóór. Deze zijn: A. de Visser (Dordrecht), P. Zonne (Numansdorp?) en Jacob den Dekker (Gorinchem). Het is dus duidelijk, dat het overgrote deel der vergadering tegen het houden van een synode is. Scholte zegt, in navolging van P. Zonne, dat het ook zijn bedoeling niet is om tot de andere kerken te zeggen: wij laten U aan uw lot over. Het volgende voorstel van hem wordt met algemene stemmen aanvaard. ‘Daar het aanwezige verschil voornamelijk uit de Leeraars voortvloeit, wordt van wege deze vergadering kennis gegeven van het algemeen verlangen der broederen, dat allen, die als geordende Herders en Leeraars in de gemeente dienen, te zamen komen, ten einde onderzocht worde, en aan de gemeente berigt kan worden gedaan, of, en in hoe verre de Leeraars vereenigd zijn in de gronden des geloofs en verdere kerkelijke zaken. Kunnende in geval van vereeniging, daarna eene algemeene vergadering gehouden worden.’ Wij zullen nooit weten, wat Scholte precies bezield heeft met het doen van dit voorstel; wij zullen ons maar niet verliezen in overigens voor de hand liggende veronderstellingen. Het resultaat van één en ander is geweest, naar wij reeds in hoofdstuk 9 zagen, dat Zuid-Holland, Utrecht en Beneden-Gelderland geen afgevaardigden hebben gezonden naar de Synode van 1840. P. Zonne evenwel vertegenwoordigde er de kerken van Delft en van Schiedam. Later kwam ook nog ds. C. van der Meulen namens Rotterdam. Ook Noord-Brabant en Zeeland zonden geen afgevaardigden, evenwel was er ter synode een brief van Middelburg, dat men iemand had willen zenden, doch in dit voornemen was verhinderd geworden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
En hiermee moeten we ons relaas van de provinciale vergaderingen in Zuid-Holland beëindigen. Tot op heden hebben naspeuringen inzake de acta van provinciale vergaderingen in Zuid-Holland in de eerste jaren na 1840 niets opgeleverd; wij vrezen, dat zij verloren zijn gegaan. Richten wij onze aandacht nu op het leven van de Afgescheiden gemeente te Gorinchem zelf. | |||||||||||||||||||||
GorinchemUit de ‘Lijst der Texten’, die onder meer aangeven waar en waarover ds. Scholte gepreekt heeft in het tijdvak 1833-1838, vinden we het volgende aangaande Gorinchem vermeld. Na de bevestiging van de kerkeraad op 20 november 1835, lezen wij, dat Scholte op 11 december 1835 te Gorinchem twee kinderen doopt.
Het jaar 1836:
Het jaar 1837:
Het jaar 1838:
De eerste notulen van de Afgescheiden gemeente te Gorinchem - die van 4 juni 1839 - beginnen met het bericht, dat over de afgelopen maand mei is gecollecteerd voor de armen ƒ 16,035, voor de kerk ƒ 8,485, terwijl de inkomsten voor de kerk, dit is in de vorm van vaste bijdragen, waren ƒ 33,20. In de volgende notulen lezen wij, dat br. Gijsbert Snoek, de enige ouderling, verslag uitbrengt van gedane huisbezoeken. Voor moeilijke gevallen heeft hij daarbij, volgens besluit van de classicale vergadering, gehouden op 2.7.1839 assistentie gekregen van de broeders Aart Versteeg te Vuren en Aart van Dusseldorp te Herwijnen. Gijsbert Snoek en zijn beide mede-ambtsdragers hebben het op enige gedane huisbezoeken niet gemakkelijk gehad. Zij moesten vermanen ‘aangaande scheuringen en voortdurend verzuim van de onderlinge bijeenkomsten’. De bezoeken hebben niets uitgewerkt. De classis zal nu moeten oordelen, zo menen zij te moeten concluderen. Met name worden aanvankelijk slechts genoemd: Jacoba van Vastenouw, huisvrouw van Machiel van Merkom en Hannes Smits. Zij onttrekken zich aan de onderlinge bijeenkomsten. Al wordt de precieze oorzaak niet ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
noemd van het niet ‘ter kerk’ komen, uit het gevolg der historie wordt wel duidelijk, dat het hier niet betrof een kwestie van onverschilligheid, maar van bezwaard zijn omtrent de gang van zaken in het kerkelijke leven; wij vermoeden ook sympathieën in de richting van de Kruisgezinden. Enige dagen later wordt Hannes Smits weer bezocht, thans door G. Snoek en diaken Lucas van der Linden. H. Smits weigert beslist ‘tot de onderlinge bijeenkomste op te komen, rede gevende, wijl het lidmaat der gemeente J(an) Eckhard tijdens het laatstgehoudene biduur in de gemeente uit de hoogte gebeden had’. De broeders hebben hem vermaand, doch geen ingang gevonden. Hem is aangezegd, ‘dat de kerkeraad door zijn verkeerde en zondige onttrekking zich gedrongen gevoelde de censuur op hem toe te passen’. Evenwel wil men, om alle lankmoedigheid te betrachten, nog acht dagen afwachten. Bij de vrouw van Machiel van Merkom heeft br. Snoek schuldbelijdenis gevonden. Op dezelfde vergadering moet br. Snoek de beide diakenen Pieter Welle en Jan Daniel Brandt vermanen ‘de Zondagsavondsche bijeenkomst ten huize van het lidmaat der gemeente J(acob) den Dekker bij te wonen’. Beiden verklaren te willen zorgen, dat deze aanstoot ‘wierde opgeheven en weggenomen’. Vier dagen later stelt Snoek voor met de ‘bij verharding toe te passene censuur op het lidmaat H. Smits nog tot de volgende classicale vergadering te wachten’, daar er dan ‘over meerdere leden dezer gemeente zal moeten worden gehandeld’. Dit voorstel wordt aangenomen. De gebeurtenissen zoveel mogelijk chronologisch volgende, vinden we vermeld, dat op 30 juli (1839) broeder Jan Eckhard mededeelt een kerkgebouw te kunnen kopen. Men gaat op deze suggestie niet in, maar besluit ‘de koepel en een gedeelte van de tuin van Pieter Welle op te nemen’. De ‘koepel van Welle’ was een gewoon tuinhuis, op de plaats waar in het jaar 1968 het woonhuis Tuinstraat no. 18 staat. Kadastraal in het jaar 1847 no. 868; de tuin had toen als kadastr. no. 866; beiden waren gelegen aan de kort na 1847 gedempte Melkgracht. Eind juli worden G. Snoek en J.D. Brandt afgevaardigd naar de classicale vergadering van 6 augustus 1839. Op deze classicale vergadering valt het ‘besluit’, dat Reinier van Haalen en zijn huisvrouw Neeltje Cornelia Spaan, evenzo Adrianus Ledan en zijn huisvrouw Elisabeth Metz en de huisvrouw van Laurens de Bruin, genaamd Adriana Magdalena Duppe, zouden moeten worden afgesneden. Het besluit wordt evenwel door de kerkeraad afgekeurd. De ouderling Aart Versteeg zal hierover nog een stuk zenden, zo lezen we. Op een extra kerkeraadsvergadering op zaterdagavond 10.8.1839 wordt het stuk van Versteeg gelezen. Inderdaad wordt daarin het reeds genoemde besluit van de classicale vergadering inzake afsnijding schriftelijk bevestigd. De diaken Lucas van der Linden is voor uitvoering van het besluit; de andere leden van de kerke- | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
raad zijn er tegen. Dit laatste zal aan de classis worden bericht. Ook al worden ons deze zaken niet geheel duidelijk, toch blijkt wel genoegzaam, dat maar vreemd werd omgesprongen met de regels van het kerkrecht. Een classicale vergadering besluit tot afsnijding, kennelijk tegen de kerkeraad in. Al spoedig blijkt het, dat de kerkeraad zelf niet homogeen is. De meerderheid van de kerkeraad - Brandt, Van der Linden, Welle - is, evenals de meerderheid van de classicale vergadering, sterk pro-Scholte; alleen de ouderling G. Snoek is van een ander gevoelen. De banden tussen ds. Scholte en ‘Gorinchem’ zijn - zoals we zullen zien - zomaar niet verbroken. Hoewel gematigd, gaan G. Snoek en anderen echter in de loop van het jaar 1839, een andere koers varen dan Scholte. Met name het algeheel breken met de Dordtse kerkenordening gaat Snoek c.s. te ver. De vergadering van 13.8.1839 levert de volgende bijzonderheden op: ‘Gesproken wordende over de door de Utrechtsche gemeente ingevoerde kerke-ordening, zijnde een huishoudelijk reglement, en over welke invoering eenige bedenkingen (zijn gerezen) doordien dezelve niet door de geheele kerk waaren daargesteld en ingevoerd, zoo wierd, daar br. Snoek bepaaldelijk zich voor de Dordtsche kerkordening van 1618 en 19 verklaarde, dezelve gelezen, evenwel wierd dienaangaande geen besluit genomen, maar door br. diakenen aangemerkt, dat dezelve in de omstandigheden waarin de gemeenten thans verkeeren in zijn geheel onaanneembaar waaren, hetwelk br. oud. Snoek in eenige opzichte toestemde.’ Dit alles volgens de formulering van de scriba Jan Daniel Brandt, zoals wij zagen een zwager van ds. H.P. Scholte.
Notulen 20.8.1839: ‘Wierd gesproken over de Utrechtsche kerkordening of huishoudelijk reglement van de gemeente aldaar.’ Het bezwaar van Gijsbert Snoek is dat deze ‘niet synodaal of algemeen voorgesteld en aangenomen’ is. Br. Lucas van der Linden ‘daarentegen betoogde dat wij dezelve konden en moeten aannemen.’ ‘Beide broeders nog lang dienaangaande met elkander sprekende wierd het evenwel onbeslist gelaten.’ Op deze vergadering is - naar wij reeds eerder aanstipten - een brief van ouderling G.H. Overkamp te Leerdam, ter belegging van een provinciale vergadering te Dordrecht op 29 augustus 1839. Op 23.8.1839 is ook aanwezig ‘ouderling Hasselman van Aalst.’ Tevens is ter vergadering de kerkmeester Jacob den Dekker. In hoofdstuk 3 spraken wij reeds uitvoerig over Jan Hasselman, schoolmeester te Aalst. Wij dienen de aanwezigheid van beide broeders - met name van Jan Hasselman - te zien in het kader van een uitnodiging om van raad te dienen in moeilijke zaken der kerk. | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
Ter sprake komt weer het ‘besluit’ van de classicale vergadering inzake de afsnijding van R. van Haalen en vrouw, A. Ledan en vrouw en van A.M. de Bruin-Duppe.Ga naar voetnoot1 Adviseur Hasselman merkt terecht op, dat deze broeders en zusters eerst onder censuur zullen moeten komen, wil de kerkeraad kunnen voortvaren. Ds. H.P. Scholte wordt in verband met de aanstaande provinciale vergadering gekozen tot herder en leraar. Dit gebeurt bij meerderheid van stemmen, dus niet met algemene stemmen. Dit was - zoals we reeds zagen (pag. 168 en 169) - niet het uitbrengen van een beroep. Neen, het was meer een zich achter ds. Scholte stellen, een kiezen vóór Scholte. De notulen melden: ‘teneinde van denzelve raad en bestier te ontvangen in de zaken der gemeente.’ 27.8.1839: ‘Wierd gehandeld over het al dan niet aanneemen van de nieuwe kerkordening. Br. ouderl. Snoek verklaarde zich te houden aan de Dordsche kerkordening van 1618 en 1619, wenschende volstrektelijk van dezelve niet af te wijken, hoewel Br. diakenen het ondoelmatige en strijdige in dezelve vervat, naar de tijdsomstandigheden, aantoonden, en van dezelve af te schaffen geene ontkenning van geloofsstukken was, bleef voormelde broeder bij zijne verklaring.’ De tegenstellingen spitsen zich toe. De inzet is nog niet een afwijkend gevoelen van Scholte aangaande de doop, niet zijn gegrepen zijn door gedeelten van de leer van Darby, maar het al dan niet handhaven van de Dordtse kerkenordening. Op dezelfde vergadering komt nog een andere gewichtige zaak aan de orde. Broeder Snoek verklaart ‘wegens de toestand der kerk geene vrijheid te hebben de tucht op... vermeldeGa naar voetnoot2 personen uit te oefenen.’ De brs. diakenen verklaarden zich daar tegen, ‘als zijnde de tucht onder den zegen des Heeren een middel tot bekeering...’ Gijsbert Snoek staat in de kerkeraad tegenover de 3 andere leden: J.D. Brandt, L. van der Linden en P. Welle. Op de achtergrond staat de crisis om ds. H.P. Scholte; de drie diakenen blijken in de komende maanden trouwe volgelingen van hem.
Temidden van al deze droeve zaken leidt Leendert van Bergeijk, geboortig van Waalwijk, zijn 20-jarige bruid, Catharina den Boef, geboren te Gorinchem, naar de vergadering van de kerkeraad. Catharina den Boef zal - naar het advies van ouderling Hasselman - nog vóór de komende zondag belijdenis des geloofs afleggen voor de kerkeraad, waarna afkondiging | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
van het voorgenomen huwelijk en kerkelijke bevestiging zullen volgen. Leendert van Bergeijk, als zovelen uit Waalwijk uitoefenende het beroep van schoenmaker, gaat eerlang met zijn vrouw wonen in een groot pand op de zuid-oostelijke hoek van de Haarstraat en de Kwekelstraat. Leendert van Bergeijk
(1802-1886) Op 3 september 1839 zijn behalve de 4 leden van de kerkeraad aanwezig de kerkmeesters Jacob den Dekker en Jan Eckhard. Deze vergadering wordt dus gehouden een paar dagen na de provinciale vergadering (29 en 30 augustus) te Dordrecht, waarover we reeds eerder in dit hoofdstuk lazen. Maar ook is er een classicale vergadering geweest, en wel te Asperen op de morgen en middag van deze 3 de september. Lucas van der Linden heeft beide laatstgenoemde vergaderingen als afgevaardigde bezocht. Van der Linden brengt een brief van de clasicale vergadering, gericht aan Gijsbert Snoek. De notulen vermelden: ‘behelzende copie van 't geen aldaar besloten is aangaande eenige leden en den broeder ouderling dezer gemeente.’ Prompt breken de notulen hier af. Het voorlezen van deze brief heeft in de vergadering ongetwijfeld als springstof gewerkt. Als we zien, hetgeen op de laatste provinciale vergadering aangaande Gijsbert Snoek was besloten, namelijk, dat hij niet erkend mag worden als ouderling, en dat de verdere behandeling van de zaak Snoek wordt opgedragen aan de ouderlingen uit de classis Leerdam, dan verwondert ons | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
het effect van het voorlezen van de brief niet. Het is duidelijk, dat de brief onder meer vermeldde, dat br. Snoek door de classis Leerdam is afgezet als ouderling.
De vergadering van 3 september 1839 doet toch ook iets goeds. Wij lezen: ‘Aangaande de ziekelijke toestand waarin het lid der gemeente dochter Meijer zich bevindt is besloten haar een halve flesch roode wijn te doen geworden.’
Zoals reeds vermeld: tussen 3 september 1839 en 21 april 1840 zijn geen kerkeraadsnotulen gemaakt. Wij vrezen, dat de gemeente van de Afgescheidenen te Gorinchem gedurende die zeven en een halve maand goeddeels uiteengeslagen is geweest. Wellicht kwam men wel tezamen, maar in verschillende groepen. Zekerheid daaromtrent hebben we niet. Merkwaardig is, dat, als de kerkeraad weer bij elkaar komt (21.4.1840), wij zonder meer lezen, dat aan de kerkeraad een nieuwe ouderling is toegevoegd: Jacob den Dekker, de landbouwer uit de Zusterstraat, bij wie aan huis, zoals we reeds weten, een deel van de godsdienstoefeningen werd gehouden. |