De Afscheiding van 1834. Deel 1. Gorinchem en 'Beneden-Gelderland'
(1971)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 4
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Cornelius Welle, oudste zoon van Pieter Welle, geb. Gorinchem 13.9.1828, overl. Marion County, Iowa
David Welle, zoon van Pieter Welle, geb. Gorinchem, overl. Pella, Iowa, 1.9.1902
Johannes (John) Welle, zoon van Pieter Welle, geb. Gorinchem, overl. Newton, U.S.A.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ds. Scholte ‘zat in het hoekje van den haard een pijp te rooken’. Vrienden - ‘daaronder waren er van zeer verre’ - kwamen ds. Scholte ‘in de drukkende omstandigheden bezoeken en een woord van troost toe spreken’. Aan het door de burgemeester van Eethen c.a. opgemaakte proces-verbaal danken wij de kennis, dat onder ‘de vrienden van verre’ zich ook bevond éne Jacobus Bollée.Ga naar voetnoot1 Deze Bollée was een timmerman/aannemer te Gorinchem, wij troffen zijn naam aan in de hoofdstukken 1 en 2.
Op 18 april 1835 werden enige bezoekers van ds. Scholte in zijn tijdelijke pastorie te Genderen gearresteerd, omdat zij geen reispassen bij zich hadden. Zelfs ds. C.W. Pape te Heusden gaat dit te ver; hij vreest er de schuld van te zullen krijgen. Men beschouwt mij, zo klaagt hij ‘als de aartsvijand van alle vroomen, door wiens toedoen de stichting van Gods volk!! met geweld wordt teruggehouden. Ik ben een Sanherib en nog erger als Kajaphas etc., etc.’Ga naar voetnoot2 Naar aanleiding van het optreden van de curassiers te Genderen schrijft ds. Scholte een adres aan de Koning, gedateerd 6 mei 1835.
Zondag 12 juli 1835 preekt ds. Scholte te Vuren; er worden ook kinderen gedoopt van de Afgescheidenen. Er wordt vermeld, dat in dezelfde diensten ambtsdragers van Vuren, Poederoyen en Brakel bevestigd worden. Het getal van de toehoorders, ‘die uit het naburig Gorinchem en vele andere plaatsen waren zamengekomen, (was) zeker niet minder dan 500’. De Afgescheidenen van Vuren en ook Scholte zelf zijn, na enige tijd, wegens het houden van deze diensten door de rechtbank te Tiel veroordeeld. Wij noemen Klaas van der Linden en Jan Schouwenburg uit Vuren, die zes maanden achter slot en grendel hebben doorgebracht. Het geheel van de diensten met hun grote toeloop brengt sterke deining teweeg; er worden cavaleristen naar Vuren gezonden.Ga naar voetnoot3
Twee weken later, zondag 26 juli 1835, als Scholte weer te Vuren of te Beesd wordt verwacht, verschijnt hij in Poederoyen, en preekt voor een grote schaar, ‘zamengevloeid uit de dorpen van den Bommelerwaard, het land van Heusden, den Thieler- en Alblasserwaard en Gorkum’. Op een ruim veld, dat men u thans nog wijst, als u in Poederoyen komt, en dat toebehoorde aan Hendrik van der Mooren, waarnemend burge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||
meester (!), wordt een leerrede gehouden. Naar Poederoyen gaan 40 dragonders met een officier...Ga naar voetnoot1
Terwijl ik dit schrijf ligt vóór mij het ‘Arme Boek Der Geloofs Genooten van de waare Gereformeerde Kerk in de Gemeenten Pouderoyen en Brakel door den thans Regeerende Diaken, Wijnant Bok, over den Jaaren 1835’. De hierin vermelde opbrengsten van de collecten voor de armen zijn uiteraard gering - 24, 25 en 28 juni ruim zestig cent; 5, 13, 19 juli ook ongeveer ƒ 0,60 per keer. Maar dan komt 26 juli 1835: ‘Met den openbaaren Gods Dienst van Ds. Scholte ƒ 35,35’.
De volgende zondag, 2 augustus 1835, houdt ds. Scholte in het dorp Tricht, na te zijn afgestapt bij de reeds genoemde Janus den Hartog, een hagepreek ten aanhoren van ongeveer 1300 personen, ‘die van alle oorden derwaarts waren toegevloeid’. De 1300 personen hebben het volle pond gekregen: de dienst heeft geduurd van 's morgens negen tot 's middags twaalf uur. Tekst: Joh. 3 vers 5. Bij vonnis van 5 augustus d.a.v. wordt Scholte door de rechtbank te Tiel, met vier ouderlingen en vier diakenen, alsmede Jan Walraven, allen uit Vuren, veroordeeld in een boete van ƒ 60,-, hoofdelijk, benevens in de kosten der procedure.Ga naar voetnoot2
De dienst te Gameren, op zondag 23 augustus 1835, noemden wij reeds in het vorige hoofdstuk. Zoals wij zagen, kwamen de dragonders daar niet te laat - naar de overtuiging van de autoriteiten - en werden de samengekomen gelovigen uiteen gejaagd. Ook deze plaats, een boomgaard naast het huis met schuur van Johs Pr van de Werken, kan men u thans nog wijzen.
Vuren, Poederoyen, Tricht en Gameren - wij hebben ze bij elkaar genoemd, daar de Afgescheidenen in deze plaatsen met hun voorganger ds. Scholte, allen vielen onder de harde maatregelen van de gouverneur van Gelderland, W.H.A.C. baron van Heeckeren van Kell (1774-1847). Vanwege zijn houding - het doen beschikbaar stellen van militairen aan de burgemeesters van de ‘bedreigde plaatsen’, werd hij uiteraard zeer geprezen door de minister van binnenlandse zaken, diens ambtgenoot van eredienst en door H.H. Donker Curtius te Arnhem, president van de algemene synode der Hervormde kerk.Ga naar voetnoot3 Noemen wij thans nog één en ander betreffende de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant.
Zondag 9 augustus. Ds. Scholte preekt te Asperen 's morgens en 's middags voor enige honderden mensen, ‘welke zoo binnen als buiten het huis | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van Arie en Cornelis Bruijnswijk vergaderd waren’. De morgendienst duurt van 9 tot 12 uur. Tekst: Romeinen 5 vers 1 en 2. De officier van justitie te Gorinchem stelt zich voor de zaak ten spoedigste te vervolgen.Ga naar voetnoot1
Reeds een paar dagen later is Scholte te Langerak en houdt samenkomsten op een weiland en ten huize van Gerrit Demper, en wel op woensdag 12 en donderdag 13 augustus.Ga naar voetnoot2
Wat Brabant betreft: op 19 juli 1835 - dus één week na ‘Vuren’ en één week voor ‘Poederoyen’ preekt ds. Scholte te Genderen; er waren circa 500 à 600 mensen.Ga naar voetnoot3 Donderdag 23 juli preekt hij te Sprang. Donderdag 23 juli preekt hij te Sprang. De gouverneur van Noord-Brabant vraagt om bijstand van detachementen cavallerie voor de plaatsen Genderen en Sprang. Naar Genderen vertrekken 36 ruiters. Waar dit alles heen gaat, weet niemand. Althans de burgemeester van Eethen, Genderen en Heesbeen niet. Hij zal toch wel hebben gegruwd van het denkbeeld, dat er in zijn rustige dorp een compleet bloedbad zou worden aangericht. Pape schrijft op 15 augustus: ‘Scholte zal, naar mij berigt wordt, morgen te Genderen oefenen. De burgemeester is verlegen wat te doen’. Hij zal, zo meent Pape, aan Scholte verzoeken de vergadering te ontbinden; zo dat niet helpt, zal de officier het doen; ‘is dit vruchteloos, dan zal hij zijne kurassiers laten opzitten, zich voor het huis van Scholte doen scharen en hun bevelen geven om hunne pistolen te laden. Helpt ook dit niet, dan zal hij - niets doen’.Ga naar voetnoot4 Inderdaad wordt er op zondag 16 augustus 1835 een dienst gehouden te Genderen in de open lucht. Ook hier wijst men u nog de plaats aan ‘tuin en boomgaard’ waar de hagepreek gehouden werd. De tekst is Mattheus 1 vers 28-30: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt... De burgemeester schat de massa volks op 600 à 700 man, veelal uit vreemdelingen bestaande, zelfs uit onderscheidene provincies. Burgemeester Boll verzoekt Scholte de menigte te laten uiteengaan. Scholte repliceert, en zegt daarbij onder meer, dat hij in de afgelopen week - dat was dus op 12 of 13 augustus, zoals we boven zagen - te Langerak zulk een vergadering had gehouden en daarin door de burgemeester van die plaats niet was verhinderd geworden. Als Scholte weigert de vergadering te ontbinden, zal de ruiterij moeten optreden. De ruiters vinden echter een hek, toegang gevende tot het erf ‘de Hoef’, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gesloten. Tegen zulk een versperring is er in het jaar 1835 in de Nederlandse wapensmidse blijkbaar nog geen tuig op het aambeeld gelegd. Dan maar met 5 ruiters zonder paard en 2 marechaussees het terrein betreden en - zo lezen we: ‘zijn de manschappen door de menigte heen gegaan in alle rigtingen, waarop het volk zich geduriglijk eenigermate verwijderde of uiteenging, maar achter hen zich dadelijk weder aansloot, hoewel sommigen zich geheel verwijderden, doch anderen òf door de doorgangen van het huis òf door den boomgaard als anderzinds zich weder bijeen verzamelden en men eindelijk weder begon met zingen uit een der psalmen, terwijl de manschappen al werkzaam bleven’. Zo gaat dat maar door, daar in Genderen op die hete zondagmorgen 16 augustus 1835. De burgemeester verzuimt echter niet, al doende, van enige aanwezigen naam en woonplaats te noteren, mensen naar het uiterlijk te zien van de meest gegoede stand. En dan blijkt, dat inderdaad de menigte uit onderscheidene provincies komt - Den Bosch, Rotterdam, Waalwijk en Babilonienbroek worden genoemd. Er zijn zowaar ook 2 Gorcummers bij: Jacobus Bollée - wij troffen hem reeds eerder in Genderen en Antonie Pieter de Winter, op dat moment nog wonende te Middelburg, maar enige maanden later te Gorinchem woonachtig, waar wij hem in 1837 op een notariskantoor aantreffen en waar hij in 1844 overlijdt.Ga naar voetnoot1
Ds. C.W. Pape uit Heusden is over de gang van zaken in het land van Altena niet erg te spreken; te meer, daar er geruchten zijn, dat de Prins van Oranje - de latere Koning Willem II - ‘de secte is toegedaan’. Hij zou vermomd de vergadering te Asperen op 9 augustus 1835 hebben bijgewoond.Ga naar voetnoot2 Nog even een pluim voor de burgemeester van Eethen, Genderen en Heesbeen, Valerius Geertruidus Andringa Boll. Toen hij, ongetwijfeld bezweet en vermoeid, is thuisgekomen na bovengenoemde kerkdienst, moet hij wel reeds geweten hebben, dat hij een briefje zou krijgen met de woorden: zich in het vervolg ‘niet te laten verhinderen door de afsluiting van den toegang door een hek, maar zoodanige afsluiting alsdan te forceeren...Ga naar voetnoot3 Van zijn kant echter schrijft de burgemeester, gedateerd 16 augustus 1835 aan de gouverneur van Noord-Brabant, dat hij het niet onmogelijk acht, dat door strengere maatregelen de rust eerder gestoord dan gehandhaafd zal worden. En dat de commanderende officier van de ruiterij hem er op | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||
heeft gewezen, dat de cavallerie ‘op gesloten plaatsen, tuinen, boomgaarden enz. minder (geschikt) kan werken en dat op dergelijke plaatsen beter door infanterie kan worden geageerd en (dat hij) daarom gaarne zoude zien door infanterie ondersteund te worden...Ga naar voetnoot1 Wij deden slechts een greep uit de vele bijeenkomsten van de Afgescheidenen in de omgeving van Gorinchem; bijeenkomsten, waarin ds. H.P. Scholte voorging en waarvan de bijzonderheden bewaard zijn gebleven door opgemaakte processen-verbalen, vonnissen, etc. Nog één geval willen we echter noemen - en wel uit het jaar 1836. Als ds. Scholte in 1836 te Gorinchem verblijf houdt (hij is dan reeds officiëel verhuisd naar Utrecht), wordt hij in de maand juli bezocht door twee broeders uit Zuid-Beijerland: J. van Ham (ouderling) en Hendrik Barendrecht (diaken). Deze broeders komen namens de gemeente van Zuid-Beijerland raad vragen, daar het plaatselijk bestuur heeft medegedeeld, dat de Afgescheidenen des zondags niet langer mogen vergaderen met een getal boven de 20 personen. Scholte zegt toe, zelf naar de polder ‘De Hitsert’, waarin Zuid-Beijerland gelegen is, te zullen komen. Het gerucht, dat Scholte naar ‘De Hitsert’ komt, verspreidt zich met grote snelheid en kracht door de Hoeksche Waard. Als de grote dag nabij is, is de burgemeester reeds lang gewaarschuwd en deze denkt met 5 man marechaussee uit Numansdorp al een heel eind te komen. Op zondag 28 augustus 1836 willen de Afgescheidenen hun samenkomst houden - zoals gewoonlijk - in het huis van Hendrik Barendregt (29 jaar, geboren te 's-Gravendeel), maar het loopt geheel anders. Als de 5 man marechaussee het dorp binnen trekken, wordt ‘het dorp als met mensen overstroomd’. Zuid-Beijerland telt 1300 inwoners, maar er komt een menigte van vreemdelingen en ingezetenen op de been, van ver boven de 2000 mensen. Een weide is gauw gevonden; Jan Blaak (diaken) zorgt voor de bekende boerenwagen, tafel met lessenaar en Bijbel. En burgemeester J. Verhoeven kan niet anders doen dan proces-verbaal opmaken; hij kan later melden: ‘dat alles zonder de minste wanorde in stilte is afgeloopen, hebbende de te Numansdorp gestationeerde brigade marechaussee voor de handhaving van orde en rust gezorgd’. In Den Haag ziet men evenwel een andere taak voor marechaussee en plaatselijke politie, maar de burgemeester komt er toch af met een nadere verantwoording: hij heeft inderdaad niet kunnen vermoeden, dat er 2000 man op de been zou komen. Voor dragonders of infanterie voelt onze burgemeester echter niets; evenmin als de veldwachter Ary Blaak, die de zaak van de Afgescheidenen min of meer was toegedaan.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor de ‘Rechtbank van Eerste Instantie te Dordrecht, Correctionele Politie’, worden op 19 april 1836, Hendrik Barendrecht, ds. H.P. Scholte en Jan Blaak veroordeeld tot respect. ƒ 50,-, ƒ 20,- en ƒ 8,- boete. De kosten zijn ƒ 188,97. Totaal alzo ƒ 266,97 boete voor de arme gemeente van Zuid-Beijerland. De betreffende proces-stukken worden bewaard op het gemeentearchief van Dordrecht.
Wij verstaan, dat door al deze gebeurtenissen, waarbij het af en toe warm toeging en waarbij veelal ook hoge boeten werden opgelegd, die dan door onvermogen tot betalen weer gevangenisstraf met zich sleepten, de Afgescheidenen in grote verdrukking kwamen. Anderzijds kwam de Afscheiding door één en ander in het centrum der belangstelling. Vanzelfsprekend waren er bij de duizenden toehoorders vele nieuwsgierigen en ook wel personen, die op relletjes belust waren. De Afgescheidenen begeerden die volksoplopen niet; zij wilden - als vroeger - in alle eenvoud een predicatie horen, die naar Gods Woord zou wezen - zij waren hongerende en dorstende naar de gerechtigheid. Het is evenwel te begrijpen, dat, onder de geschetste omstandigheden, het simpele gerucht, dat ds. Scholte zou komen of aanwezig was, de menigte deed toestromen. Zo ook te Gorinchem op de 13e juli 1835, één dag na het optreden van Scholte te Vuren. Keren wij, om hiervan nader te vernemen naar Gorinchem terug.
Maandagavond, 13 juli 1835 in Gorinchem. Ds. Scholte gaat voor in een samenkomst in de bakkerij van Pieter Welle, tegenover de Tinnegieterssteeg in de Gasthuisstraat. De plek waar het pand van Pieter Welle stond, wordt thans ingenomen door het westelijke deel van de winkel van P. de Gruijter N.V., Gasthuisstraat no. 24.
Juist aangaande deze samenkomst is er nogal enige lectuur, aangezien na de veroordeling door de Rechtbank te Gorinchem, ds. H.P. Scholte c.s. in beroep zijn gegaan. De zaak heeft op 2 december 1835 gediend voor het Hoog Gerechtshof te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot1 Toch zullen we hier niet alle juridische argumenten ‘pro’ en ‘contra’ de Afgescheidenen vermelden. De belangstellende lezer zij daarvoor verwezen naar de in onderstaande noot genoemde literatuur. Gelukkig is later ook bij de tegenstanders van de Afscheiding het inzicht doorgebroken, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||
overheid destijds verkeerd handelde met het vervolgen van de Afgescheidenen.
Uit de processtukken, waarop we in het volgende hoofdstuk zullen terugkomen, blijkt, dat naar aanleiding van de genoemde bijeenkomst in de beklaagdenbank terecht kwamen: Pieter Welle, ds. H.P. Scholte; Aarnaut Hasselman, die wij reeds eerder ontmoetten - hij woonde, zoals we zagen, op het Eind, thans 6 en 8 - en Naatje Lintenaar, zoals ze genoemd wordt - in werkelijkheid heette zij: Johanna Frederika Cornelia Lindner, 43 jaar oud, geboren en wonende te Gorinchem, van beroep schoolhouderesse.Ga naar voetnoot1
In het ‘kopieboek’ van de uitgaande stukken van B. en W. te Gorinchem, jaar 1835, lezen we het volgende: Aan de Gouverneur van de Provincie Zuid-Holland. Het is duidelijk, dat het gemeentebestuur van Gorinchem het de Afgescheidenen niet moeilijk wil maken - wij wezen hierop trouwens reeds eerder. Geheel anders echter de officier van justitie van de rechtbank van eerste aanleg te Gorinchem: mr. P.L. Begram (van Jaarsveld). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In 1840 wordt hij gekozen tot lid der provinciale staten van Zuid-Holland; in 1848 tot lid van de dubbele Tweede Kamer. Als candidaat voor de Tweede Kamer valt hij in november 1848, niettegenstaande zijn grootgrondbezit, vooral doordat hij zich als officier van justitie door zijn grote gestrengheid bij het volk gehaat gemaakt heeft. Aldus het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. De Afgescheidenen, die voor de rechtbank te Gorinchem werden getrokken (o.a. uit Gorinchem, Giessendam, Leerdam en Langerak) hebben veel van hem te lijden gehad. Wij komen er uitvoerig op terug. Eiste de officier bij een andere rechtbank wel eens ƒ 8,- voor het houden van een ongoorloofde samenkomst, mr. Begram vroeg al gauw het maximum, nl. ƒ 100,-. Mr. P.L. Begram woonde destijds in de Arkelstraat in het herenhuis, waar later notaris A.M. Brouwer zijn kantoor en woning had. In de notulen van de Gereformeerde kerk van Gorinchem, 9 november 1866, lezen wij, dat het hoofd der school Abraham Willem van Kluyve Azn in de kerkeraadsvergadering komt en mededeelt, ‘dat bij ZEd. door den Heer Begram, ten behoeve onzer Armen, is gedeponeerd de som van ƒ 100,-, als blijk van erkentenis voor ZEd. herbenoeming als lid der 2de Kamer der Staten-Generaal. De vergadering besluit, dat de diakenen hiervoor eene schriftelijke dankbetuiging aan genoemden heer zullen doen geworden’. De heer Begram hier bedoeld was precies gezegd Warnardus Cornelis Mathildus Begram (23.5.1823-6.5.1890), tweede zoon uit het huwelijk van genoemde mr. P.L. Begram en F.A.A. Verhagen. De vader kon het niet verkroppen, dat de 2e zoon niet zoveel talent had als de eerste. De eerste werd bestemd voor de rechtenstudie, maar overleed jong; Warnardus werd landbouwkundige. In 1859 werd hij voor het eerst voor het district Gorinchem gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Conservatief - gekant tegen A.R.-richting (Kuyper in zijn optreden sedert 1870) - ongehuwd. Hij was - zoals uit zijn levensgeschiedenis bekend - wel van een enigszins ander karakter dan zijn vader. Welnu, mr. P.L. Begram licht aanstonds de gouverneur in. Daaraan zal het gemeentebestuur van Gorinchem geen ogenblik hebben getwijfeld. Aan den Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holland. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||
paald om het gebeurde gade te slaan en door de agenten te doen bewaken, zonder zich te laten gelegen liggen aan eenige zamengevloeide volkshoopen, welke spoedig zijn uiteengegaan. Deze brief gaf weer stof voor een andere.Ga naar voetnoot2 Aan Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken Wij proeven hier weer de milde toon, die reeds eerder onze aandacht vroeg in de stukken van de gouverneur van Zuid-Holland. Op 7 oktober 1835 velt de Rechtbank van Eerste Aanleg vonnis in de zaak van de samenkomst op 13 juli ten huize van Pieter Welle. Tegelijk wordt het vonnis geveld inzake de samenkomst bovengenoemd op 9 augustus ten huize van Arie en Cornelis Bruijnswijk te Asperen en inzake de hagepreek op 12 en 13 augustus ten huize en op een stuk weiland van Gerrit Demper te Langerak (Vonnis no. 23). De Rechtbank van Eersten Aanleg te Gorinchem was op die datum als volgt samengesteld: mr. J.J. vander Colff, presiderend rechter; mr. C.J. Nierstrasz, rechter; mr. J.R.E. Uijtermark Rietvelt, rechter plaatsvervan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ger (vervanger mr. A. Der Moeijen Leemans), mr. P.L. Begram, officier van justitie en A.J. ten Hagen Jz., griffier. Een uittreksel uit het vonnis moge hieronder volgen. De Officier contra
Hendrik Peter Scholte is gedaagde, wegens de bijeenkomsten te Gorinchem, Asperen en Langerak; de personen 2-4 wegens de bijeenkomst te Gorinchem, 5-9 wegens de ‘hagepreek’ etc. te Asperen, 10-14 wegens idem te Langerak. Scholte heeft ‘uitgeoefend de betrekking van hoofd en redenaar in eene vereeniging van meer dan twintig personen, zonder machtiging der hooge overheid te zamengekomen om zich na vooraf beraamd overleg (sic!) bezig te houden met godsdienstige plegtigheden, mitsgaders het werkelijk houden en besturen van godsdienstige redevoeringen en plegtigheden...’ Naatje Lintenaar heeft het na de bijeenkomst te Gorinchem wel bijzonder bont gemaakt; zij toch heeft het ‘ingezamelde geld onder hare bewaring genomen’. IJzaäc Overkamp en Willem Theerds hebben respect. te Asperen en te Langerak de ‘betrekking van voorzanger uitgeoefend’. Uiteraard wordt vermeld, dat Welle, de beide van Bruijnswijken en Gerrit Demper hun woning en/of weiland ter beschikking hebben gesteld. De anderen, voorzover niet reeds genoemd zijn als ‘bestuurders’ (ouderling of diaken) opgetreden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De artikelen 291, 292 alinea 2 en 194 van het Wetboek van Strafrecht (eigenlijk van de Napoleontische Code Pénal) zijn overtreden. Deze luiden als volgt:
Scholte, Welle; A. en C. Bruijnswijk; Gerrit Demper krijgen ƒ 100,- boete. Naatje Lintenaar; J. van Someren, A. van R(h)ee; H. van Zessen, C. de Jong, H. Alblas en W. Theerds ƒ 80,- boete. Aarnaut Hasselman en IJ. Overkamp worden vrijgesproken. In deze zaak is door de veroordeelden hoger beroep aangetekend. Er wordt dan gesproken van ‘appellanten van een vonnis door de Correctionnele Regtbank te Gorinchem, op den 7 October 1835, ten hunnen laste gewezen’. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘Hoog Geregtshof’ te 's-Gravenhage houdt over deze zaak zittingen op 24.11, 2.12 en 3.12.1835. Het trekt onze aandacht, dat Naatje Lintenaar (J.F.C. Lindner) wordt vrijgesproken. ‘Overwegende ten aanzien van de Appellante Naatje Lintenaar dat de aan deze Appellante ten lasten gelegde en bewezene daadzaak van de gelden, welke in de op den 13 Julij 1835 te Gorinchem gehoudene vergadering waren bijeengezameld, in hare bewaring te hebben genomen, onvoldoende is om deze Appellante deswege te kunnen houden als zullende zij geweest zijn mede hoofd, bestuurderesse of gezagvoerderesse van die vereeniging’. (Van Appeltere, Pleitrede, pag. 83). Ook Willem Theerds wordt nu vrijgesproken.
In ‘Groen van Prinsterer, schriftelijke nalatenschap’, door dr. C. Gerretson en dr. A. Goslinga, III, briefwisseling, 2e deel, pag. 135 en 136 lezen wij dat Groen aan H.J. Koenen schreef (3.12.1835): ‘Gisteren en eergisteren ben ik bij de pleidooijen in de zaak der Afgescheidenen tegenwoordig geweest. Tot mijn leedwezen had ik de zittingen in de vorige week niet bijgewoond. Scholte heeft met veel bedaardheid en deftigheid gerepliceerd en op eene gepaste wijs over de behandeling door de regtbanken, in 't bijzonder te Gorkum, geklaagd... Donker Curtius heeft uitmuntend gepleit.... Ik wenste wel, dat het pleidooi van Gefken en ook dat van Donker Curtius mogt worden gedrukt.’. In het gehele proces verdedigde Scholte zich zelf. D. Donker Curtius (1792-1863 en J.W. Gefken (1807-1887), advocaten te 's-Gravenhage, verdedigden de overige beklaagden voor het hooggerechtshof.
Wij merken op, dat het vonnis van 7 oktober 1835 geveld over ds. H.P. Scholte c.s. het eerste is van de lange reeks door de ‘Correctionnele Regtbank’ te Gorinchem tegen Afgescheidenen, wegens het houden van zogenaamde ongeoorloofde samenkomsten, gewezen. Wij dienen goed te verstaan, dat zulk een vonnis geweldig aankwam. De Afgescheidenen geraakten er door in nood. Nemen we eens het onderhavige geval. Afgezien van de boete(n) van Scholte betekende deze éne veroordeling voor ‘Gorcum’ ƒ 100,-, voor ‘Leerdam/Asperen’ ƒ 360,-, voor ‘Langerak’ ƒ 340,-. Voeg daarbij de kosten, die in sommige gevallen nog hoger waren dan het totaal bedrag van de boeten.
Het verwondert ons derhave niet, dat ds. H.P. Scholte in 1836Ga naar voetnoot1 moet klagen, dat... men reeds ‘de paarden en karren van de ouderling Gerrit Demper (Langerak) te Schoonhoven, op de markt verkocht, en den anderen ouderling met een diakenGa naar voetnoot2 in de gevangenis te Gorinchem gezet, waaruit | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zij door andere personen verlost waren, welke in hunne plaats de boeten betaald hadden’. ‘In Gorinchem’ zo schrijft Scholte vervolgens (in 1836) ‘bepaalt men zich’ - vanwege de hevige verdrukking door de Heer mr. Begram - ‘voor de gewone bijeenkomsten, tot een twintigtal, zij worden ijverig bespied’. Scholte klaagt ook over de onheuse behandeling ter rechtszitting door mr. Begram. Bij een van de veroordelingen merkte Begram op, toen Scholte zichzelf en de andere beklaagden verdedigde, ‘dat alles, wat wij spraken, getuigenis van onze domheid gaf’. Wat zal de verstandelijk hoogbegaafde aristocraat Scholte onder deze vernederingen hebben geleden! En dan de schande. Wie circa 1836 voor de ‘Correctionnele Regtbank’ moest verschijnen, had merendeels niet al te best gezelschap, afgezien van die paar brave burgers, die in woede een ander een oorvijg hadden gegeven, of die hun gewichten niet tijdig hadden laten herijken. We zullen er in dit boek nog wel nader van horen! Maar laten we eerst een apart hoofdstuk wijden aan de stukken van het proces van 7 oktober 1835 voor de rechtbank van eerste aanleg te Gorinchem. |
|