Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
4 De stof van de Iphigenia: morele codering4.1 Het offer van Iphigenia als moreel exemplumEvenals de Trojaanse prinses Polyxena is de jeugdige Griekse Iphigenia in de door Euripides gevestigde literaire traditie het symbool geworden van de standvastigheid van de zuivere, kinderlijke onschuld tegenover een gruwelijke dood, haar bereid door de onderlinge haat en eigenbaat der volwassenen.Ga naar voetnoot194 Iphigenia belichaamt reeds in de visie van Euripides, maar ook bijvoorbeeld bij Cicero, daarbij nog de heroïsche vaderlandsliefde van de deugdheldin die bewust het eigen leven wil offeren aan het algemeen belang.Ga naar voetnoot195 De uitbeelding van de edele moed waarmee een zuivere geest zich neerlegt bij het gruwelijk spel van het oorlogslot heeft waarschijnlijk mede Erasmus geleid toen hij van al Euripides' drama's juist de, Hecuba en de Iphigenia in Aulis koos om te vertalen. In de dood van onschuldige, jeugdige slacht offers als Polyxena en Iphigenia zullen Erasmus en zijn tijdgenoten de verschrikkingen van de oorlog ook ten volle gedemonstreerd hebben gezien.Ga naar voetnoot196 Zo noemt Hooft in de Geeraerdt van Velsen beide meisjes in eén adem als hij de Vecht zijn glorieuze toekomstbeeld laat beschrijven: de vrijheid zal worden hersteld, de tyrannie verdreven en ‘d'Iphigeniaes en Polixenaes verlost van d'altaers bloedich’ (vs. 1519-1520). Voor de christelijke dramaschrijvers die een bijbels onderwerp wilden bewerken volgens klassieke voorbeelden was Euripides' Iphigenia in Aulis bovendien een inspirerend voorbeeld voor de uitbeelding van het bijbelse verhaal over Jephta's offer van zijn dochter. In Frankrijk ziet men dit bij de Schotse hellenist in Bordeaux, Buchanan, in zijn beroemde drama Jephthes sive votum (1544).Ga naar voetnoot197 In de scène waarin de jeugdige Iphis vóór het offer tegenover haar ouders staat her-innert het optreden van het moedige meisje dan ook sterk aan dat van de dochter van Agamemnon. De nadruk valt hier echter op Iphis' gehoorzaamheid en liefde voor haar vader, wiens gelofte aan God ze zonder protest respecteert. Ook in het drama Jephthahs ende zijn eenighe dochters treur-spel (1615) van de Amsterdamse Abraham de Koning is de bereidheid van Jephthahs dochter Miria om te sterven een christelijke plicht tot gehoorzaamheid aan Gods wil geworden.Ga naar voetnoot198 Even- | |
[pagina 403]
| |
als Izaäk een spiegel van gehoorzaamheid aan God en ouders is voor alle jongemannen, Soo ist dese Jephthahs Dochter, voor alle Maeghden, die haer Vader so vrywillich gehoorsaem was, (ja selfs in 'tgene dat teghen de natuer, en 't Goddelijck woordt streed,) u leerende (O Dochters) wat ghy schuldich zijt te doen, in tgeen dat Gods woort en het Vaderlijck recht vereyst.Ga naar voetnoot199 Men blijkt in deze tijd binnen de Brabantse kamer wel op de hoogte te zijn van de parallel tussen het klassieke en het bijbelse verhaal. De jonge Vondel legt in een lofsonnet op Jephthahs ende zijn eenighe dochters treur-spel zelfs een directe relatie tussen Euripides' drama en dat van De Koning: zoals Euripides lang geleden zijn publiek deed wenen, ‘doen Iphigenia bebloeden het Tooneel’, zo heeft ook De Koning de toeschouwers in diepe droefheid gestort door zijn uitbeelding van het offer van Jephthahs dochter.Ga naar voetnoot200 (Het lijkt overigens dat Vondel de inhoud van de Iphigenia in Aulis niet goed kende: Iphigenia's bloed vloeide immers bij Euripides juist niet.) Zoals ik elders heb laten zien, weet men dan in Amsterdam ook dat de uitbeelding van de emotionele reacties op het offer van Iphigenia als de meest inspirerende uitdaging voor schilders én dichters was te beschouwen.Ga naar voetnoot201 Ook dit erkende potentieel aan diverse mogelijkheden tot pathos van de bij het offer betrokken figuur wordt door Coster niet benut, (Dit hangt natuurlijk ook samen met het feit dat Agamemnon c.s. weten dat het om een namaakoffer gaat.) Nu is Euripides niet alleen de iniator van de voorstellingen waarin Iphigenia mét Polyxena een toonbeeld van standvastigheid of het medelijden-wekkende slachtoffer van de verschrikkingen van de oorlog is geworden. Hoewel de goddelijke inspiratie achter het door Calchas geïnterpreteerde orakel niet expliciet door hem in twijfel wordt getrokken, stelt hij in feite het door de priester en Ulysses uit eigenbelang aangewakkerde religieus fanatisme als beangstigend pressiemiddel voor. Naar dít aspect van het offer verwijst, vlak voor Costers Iphigenia, van Hoghendorp in zijn Truer-spel van de moordt, begaen aen Wilhem enz.Ga naar voetnoot202 ‘Geveynsde Religie’ beroemt zich er indit stuk op dat zij ‘door heyl' gen schijn’ de meeste mensen heeft bedrogen (vs. 230). Over hoeveel altaren heeft zij niet mensenbloed laten vloeien, nadat zij wrede priesters en het botte volk had wijsgemaakt dat dit ‘in 's Hemels dienst’ gebeurde. Zo heeft zij Agamemnon valselijk angst voor onheil ingeblazen, zodat hij zijn eigen dochter van het leven heeft beroofd (vs. 243-250). Zoals we gezien hebben komt deze visie op het Iphigenia-offer als doorgedreven door van fanatisme en bijgeloof bezeten | |
[pagina 404]
| |
priesters en hun aanhang terug bij Coster. Hij ontleent deze interpretatie naar zijn zeggen aan de bewuste ‘versiering’ van de oude dichters, die het Iphigeniaverhaal hebben nagelaten als exemplum van het kwalijk aanwenden van bijgeloof voor eigen baat- en staatzucht.Ga naar voetnoot203 Inderdaad blijkt de Iphigenia-geschiedenis al door Lucretius aangegrepen om te waarschuwen tegen de bloedstollende uitspraken van priesters: hij die daaraan gehoor geeft verlaat het pad der rede en wordt geteisterd door vrees. In Lucretius' versie is het offer inderdaad voltrokken, Iphigenia is bij hem ook slechts een smekend slachtoffer van gruwelijk bijgeloof, de moeder der zonde, en haar lot demonstreert: ‘Tantum religio potuit suadere malorum’ (Tot zoveel kwaad heeft de godsdienst de mensen weten te bewegen).Ga naar voetnoot204 De mythograaf Natale Conti of Natalis Comes (van wiens Mythologia Coster, zoals we zagenGa naar voetnoot205, een Latijnse en Franse editie in zijn bezit had) zou zich op deze plaats bij Lucretius én op Euripides' drama beroepen als hij op zijn beurt verwijst naar het Iphigenia-offer, als exemplum van de vreselijke gevolgen van superstitie.Ga naar voetnoot206 Ook bij Conti lijdt het geen twijfel dat de valse priesters van de oudheid zélf bewust het volk om de tuin leiden. Zoals het in de Franse vertaling van 1607 luidt, waren dit de plus sales & infames Prestres, qui sceussent par grand artifice & ruse decevoir les hommes, & ne laisassent passer aucune espece de tromperie par retenir en leur devoir ceux qu' ils auroient accablez & ensevelis de superstitions. Degenen die zich niet aan hun wil wensten te onderwerpen bedreigden ook zij reeds met de bekende middelen: leur denonçans la vengeance de leurs Dieux, ou par loix establies par les Prestres, ou les menaçans de leur faire courir sus par la populace.Ga naar voetnoot207 Dat het offer van Iphigenia bij Costers geestverwanten in de eerste plaats als een exemplum in negativo werd beschouwd kan ook blijken uit de woorden van Carel van Mander. In zijn Wtlegginghe op Ovidius' Metamorfosen interpreteert hij deze | |
[pagina 405]
| |
geschiedenis als eén van de voorbeelden van het ‘Grouwlijc verloop der Heydensche Afgoderije’: Voorder is te sien, hoe verre dese raserije des Afgodighen wesens, den Menschen heeft connen verleyden van den waeren Schepper, en van alle Menschelijcke reden, in het op-offeren der Maeght Iphigenia, dat sy soo verduystert zijn gheworden in 't verstant, dat sy meenden Gode te behaghen met zijn ernstigh ghebodt te breken, en sulcken grouwlijcke en jammerlijcke bloedstortinghen, en het dooden der eyghen kinderen aen te gaen. Van Mander besluit met een ware boetepreek tegen de schandelijke praktijken van priesters uit het verleden, waarvoor men ook in het heden nog steeds op zijn hoede moet zijn. Het is een wonder hoe het arm Menschlijck gheslacht in sulcken jammerlijcken dolinghe heeft connen gheraken, oft soo vervoert geworden is van soo eenige Calchassen, oft valsche Leeraers, die buyckliefdigh om luylijck te leven, om ghewin, oft selfs verleydt, en uytsinnigh den volcke alsoo hebben betoovert en verblindt, in soo grooten dwang, en vreese, als hun arm slaven te leven. Och hoe schadelijck is de valsche leeringhe, en wijsmakinghe van sulcke, die geern ontsien en gheeert zijn onder den volcke, en hoe veerdigh en ghereet zijn ghemeenlijck de morwe herssenen des ghemeenen slechten volcks, om alderley valsche ghedaenten, en beeldinghen der leeringhen in te drucken.Ga naar voetnoot208 Costers Iphigenia blijkt in de visie op de achtergrond van het offer aan te sluiten bij een al lang tevoren gevestigde traditie, die in het verhaal eén der sprekendste gevallen van priesterbedrog en bijgeloof herkende. Euripides leverde Coster het extra element van de ambitieuze regeringsleider die het priesterfanatisme ten eigen bate aanwendt. Costers keuze van dit geval en de uitwerking ervan beoogden - zoals we zagen - in de eerste plaats een politieke les-in-moreel-per-spectief, toegespitst op de zijns inziens juiste verhouding tussen kerk en staat. Toegepast op de concrete politieke situatie van de bewogen zomer van 1617 werd het stuk echter ook meer dan dat. Hierover nader in de volgende paragraaf. |
|