Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd3 De dramatische opzet van de Polyxena, in relatie tot die van Costers modellen3.1 De imitatio in de dramatische constructieIn Polyxena smelt Coster twee verschillende drama's samen tot een nieuwe tragedie met een eigen signatuur. Hij maakt allereerst een keuze uit de in deze klassieke teksten geboden stof (dat wil zeggen: onderdelen van twee verhalen, die óf worden uitgebeeld óf verteld in de verschillende narratio's) en uit de daarin gevonden dramatische elementen (dat wil zeggen: de scènes). Aan deze keuze voegt hij stof én elementen van eigen vinding toe, waarna hij het geheel op eigen wijze verwoordt. Het resultaat is zo een nieuwe dramatische uitbeelding van het zo vaak bezongen en gedramatiseerde leed dat de val van Troje voor de slachtoffers heeft betekend. Het hoeft hier verder geen betoog dat een dergelijke techniek van contaminatio en imitatio volkomen overeenstemt met de literaire opvattingen van zijn tijd, waarin de wijze waarop de grote voorbeelden werden verwerkt de basis vormde voor het literaire waardeoordeel.Ga naar voetnoot34 Seneca was de dramaschrijvers van de renaissance ook op dit punt voorgegaan. Zijn grote affiniteit tot Euripides had hem voor verschillende van zijn tragedies naar dramatische voorbeelden van juist deze Griekse schrijver doen grijpen. Euripides' interesse voor menselijke problemen moet Seneca aangesproken hebben, evenals diens literaire techniek, gericht op variëteit wat betreft het rhetorisch effect van het pathós. Zo gebruikte hij voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn Troades Euripides' gelijknamige tragedie (waarin de dood van Astianax centraal staat), maar ook diens Hecuba (voor het offer van Polyxena).Ga naar voetnoot35 Beide bronnen had hij tot een nieuw literair produkt omgesmeed, volgens de bewon derenswaardige rhetorische techniek der Romeinen, die Du Bellay zijn Franse tijdgenoten al in 1549 als navolgingswaard had aangeprezen. Du Bellay karakteriseert de Romeinse auteurs als immitant les meilleurs aucteurs Grecz, se transformant en eux, les devorant, et apres les avoir bien digerez, les convertissant en sang et nourriture, se proposant, chacun selon son naturel et l'argument qu'il vouloit elire, le meilleur aucteur, dont ils observoint diligemment toutes les plus rares et exquises vertuz, et icelles comme grephes [...] entoint et appliquoint à leur Langue.Ga naar voetnoot36 Op welke wijze Coster deze techniek toepast en de teksten van Seneca en Euripides als voedingsbodem voor zijn eigen drama beschouwt, moet nu nader onderzocht worden. Hiertoe volgt eerst een beknopt overzicht van de wijze waarop hij in zijn achtereenvolgende scènes zich al of niet op voorbeelden baseert. Opgemerkt zij nog eens dat Coster praktisch nooit vertaalt, maar min of meer ‘in de geest’ van zijn voorbeeld schrijft.Ga naar voetnoot37 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit overzicht blijkt dat Coster zijn drama inzet met een directe herinnering aan twee beroemde scènes uit Seneca's Troades: de openingsmonoloog van Hecuba en de scène waarin Andromache tegenover Ulysses staat, nadat zij Astianax heeft verborgen in Hectors graf. (i.1-4.) Hierna volgt een achttal scènes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin de geschiedenis van Polydorus en Polymnestor dramatisch wordt uitgewerkt, op grond van zeer beknopt vertelde stof en Polymnestors verdedigingsmonoloog bij Euripides. Hierin zijn Polydorus' vriend Ibis, de Thracische hovelingen en de wichelaar Mantis (het Griekse woord voor ‘ziener’) volledig nieuwe figuren. (i.5.-ii.5.). De laatste speelt de belangrijkste rol. De dan volgende drie scènes van het tweede bedrijf bevatten geheel nieuwe stof: het complot van Ulysses en Mantis en de triomfale aankomst der Grieken in Thracië (voor deze laatste scène gaf Ovidius een aanwijzing). (ii.6-8). Deze scènes worden gevolgd door twee scènes waarin Hecuba en de rei der Trojaanse vrouwen optreden, in een zeer algemene herinnering aan Euripides. (ii.9.-(10).). Vanaf het derde bedrijf volgt Coster dan in grote trekken - en vooral: in Senecaanse toonzetting - de handelingsvoortgang van de Polyxena- en Polydorusgeschiedenissen, zoals deze in Euripides' Hecuba zijn gedramatiseerd, te beginnen met de geestverschijning van Polydorus. Weggelaten is echter het optreden van Agamemnon in het vierde en vijfde bedrijf (Hecuba's verzoek om hulp in haar wraak en Agamemnons veroordeling van Polymnestor na de verdedigingsspeeches van beiden). In plaats daarvan ontleent Coster aan de Troades een deel van de discussie tussen de Griekse legerleiders en het optreden van Pyrrhus tegenover Agamemnon. Nieuw is echter weer de uitwerking van Pyrrhus in v.1., 2. (al voorbereid in ii.2). Eveneens nieuw zijn de reien in iv.6., v.5 en 7., evenals de priesterzang in iii.2. Coster vertoont de in de bodeverhalen bij Seneca en Euripides vertelde stof steeds óp het toneel. Zo worden achtereenvolgens de dood van Astianax, Polydorus en Polyxena dramatisch uitgebeeld, met daarbij nog eens de geestverschijning van Achilles ( = Mantis). De ene geestverschijning van Polydorus bij Euripides werd bovendien door Coster met een tweede vermeerderd (iii.1., iv.4). Waar er sprake is van een dramatisch voorbeeld voor de structuur van Costers tekst, blijkt dit m.n. de Hecuba te zijn. Daarmee is Coster degene geworden die Euripides als dramatisch model op het Nederlandse toneel heeft geïntroduceerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Constructieprincipes3.2.1 Euripides' Hecuba en Seneca's TroadesAls Scaliger in zijn Poetices libri septem aanbevelingen doet voor de opzet van een tragedie, neemt hij (zonder overigens schrijver en titel te noemen) Euripides' Hecuba als voorbeeld van een drama dat in zijn beknoptheid toch de vereiste verscheidenheid en veelvuldigheid van (gruwelijke) gebeurtenissen bevat (maximè varium multiplexque). Zo ziet men bij Euripides: Als Hecuba in Thracië is en Achilles de terugkeer (der Grieken) ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hindert, is Polydorus reeds gedood, (Dan volgt) de dood van Polyxena; Polymnestor worden de ogen uitgestoken. Ook - zo meent Scaliger - behoort tot een tragedie waarin gestorvenen bij de behandeling zijn betrokken, het optreden van hun geest, zoals in het geval van Hecuba die van Polydorus.Ga naar voetnoot38 Inderdaad biedt Hecuba een opeenstapeling van verschillende zeer emotionerende scènes, direct vanaf het begin van het drama, waarin de vermoorde Polydorus zijn hartverscheurende entree maakt en zijn reeds zo zeer door het lot geslagen moeder extra verontrust met sombere voorspellingen. Euripides laat zien hoe de voormalige koningin van Troje, van haar koninklijke waardigheid tot vernederende slavernij vervallen en van man en bijna alle zonen beroofd, achtereenvolgens de dood van nóg twee van haar kinderen te verwerken krijgt. Zijn Hecuba is een voorbeeld van de wijze waarop in een zwakke vrouw buitensporige smart zich kan ontladen in een onmatige, bestiale drang tot wraak. Als op het einde van de handeling de blinde Polymnestor, waanzinnig van woede en pijn, op handen en voeten Agamemnons tent uitkruipt, heeft de horror zich ook tegen eén van Hecuba's pijnigers zelf gekeerd. De scène biedt een laatste gelegenheid tot een rhetorische uitbarsting van pathos, waaraan het stuk reeds zo rijk is geweest. Scaliger heeft ook gelijk in zijn oordeel dat Euripides' Hecuba een juiste titel heeft, indien men er tenminste met hem vanuit gaat dat slechts drie mogelijkheden tot titelkeuze acceptabel te achten zijn. In dit geval verwijst Hecuba naar de figuur die in de handeling als geheel de meest belangrijke rol speelt, of wel, zoals Scaliger zegt: ‘de aanwezigheid van Hecuba blijkt van het begin tot het einde overal’.Ga naar voetnoot39 Men zou kunnen constateren dat alle afzonderlijke gebeurtenissen hun betekenis krijgen door hun betrokkenheid op de centrale figuur van HecubaGa naar voetnoot40, maar deze eenheid is niet de dramatische eenheid waarop Aristoteles en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heinsius doelen. Zoals ook Scaliger vaststelde is er allereerst al geen sprake van een intrige ‘die het proces toont dat een mens doormaakt van geluk naar ongeluk (of omgekeerd)’. Immers, zo zegt Scaliger: Hecuba's wraak op Polymnestor geeft - hoe weinig ook - enige verlichting van haar ellende, zodat men niet kan spreken van een ‘droeviger einde dan het begin’.Ga naar voetnoot41 Maar van een gelukkig einde is zeker evenmin sprake! Zoals al eerder gezegd: Hecuba's ellendige situatie van het begin wordt slechts door herhaling en opeenhoping van méer ellende versterkt.Ga naar voetnoot42 Evenmin zijn ‘alle delen van de handeling zo aaneengeschakeld dat zij onafwendbaar of waarschijnlijk naar het einde voeren’, zoals Heinsius eiste. Wel is juist de cumulatie van Polyxena's én Polymnestors dood er de oorzaak van dat Hecuba uitbarst in tomeloze wraak, maar deze beide gebeurtenissen zijn geenszins ‘noodzakelijk of waarschijnlijk’ met elkaar verbonden. In het eerste deel van het stuk concentreert de handeling zich op het offer van Polyxena, in het tweede deel op Hecuba's reactie op Polydorus' dood. Haar wraak richt zich ook alleen op degene die deze zoon heeft gedood, de valse Polymnestor. Ook al blijft Euripides in het eerste deel op verschillende punten verwijzen naar de parallelle PolydorusgeschiedenisGa naar voetnoot43, toch dringt de autonomie van beide delen zich steeds op. Anders dan Scaliger noemt Heinsius Euripides' Hecuba niet. Integendeel: in zijn De tragoediae constitutione uit hij op verschillende punten scherpe kritiek op inhoudelijke en structurele aspecten van Euripides' werk. In alles moet deze volgens Heinsius onderdoen voor Sophocles, behalve in zijn verwoording van levenservaring en kennis van de mens.Ga naar voetnoot44 Ook Aristoteles had bezwaren tegen de dramatische structuur van Euripides' tragedies. Hij erkent wel dat deze op het toneel het grootste tragische effect kunnen hebben, maar dit is in feite als kritiek te beschouwen. Aristoteles eist immers dat het effect op de intrige zelf zou berusten, iets wat reeds te bereiken is als men het stuk alleen maar zou lezen.Ga naar voetnoot45 Het effect van Hecuba berust minder op de intrige zelf dan op de veelheid en variëteit van spectaculaire gebeurtenissen en pathetische reacties in de voorstelling van de val der groten.Ga naar voetnoot46 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dramatische structuur van Seneca's Troades wordt door Heinsius echter wél geprezen. Heinsius haalt dit drama aan als voorbeeld van een (enkelvoudige) intrige, waarin de episodes op een juiste, d.w.z. direct op deze intrige betrokken, wijze zijn ingevlochten.Ga naar voetnoot47 Van groot belang is hier dat volgens de priesterlijke uitspraak van Calchas (die Achilles' eis tot het offer van Polyxena bekrachtigt) de dood van zowel Polyxena als Astianax voorwaarde is voor het voorspoedig vertrek der Grieken. De voorbereidingen tot hun beider dood dragen dus ‘noodzakelijk’ bij tot het verloop van de handeling. Evenals in Hecuba is de dramatische spanning in Seneca's Troades niet gericht op een peripetia in Aristotelische zin, maar wordt zij opgewekt door een voortdurend uitwijzen naar de gruwelen die de Trojaanse vrouwen nog zullen overkomen.Ga naar voetnoot48 De smartelijke openingsmonoloog van Hecuba, in wie alle ellende van het gevallen Troje wordt samengebundeld, bereidt de lezer en hoorder al voor op de stappen die de Grieken zullen ondernemen om de vernietiging van het Trojaanse koningshuis te vervolmaken. Talthybius' horror-beschrijving van Achilles' geestverschijning en diens wens concretiseert de angst over wat komen zal en voert de spanning op tot de doffe berusting in het einde, wanneer Hecuba niet meer weet voor wie ze haar tranen moet storten: er is teveel voor eén mens om te bewenen. Anders dan Polyxena en Astianax, die een waardige heldendood zijn gestorven, moet zij op aarde haar droevig lot verder dragen. Anders dan bij Euripides wordt Hecuba's lot in de Troades echter ook direct in het begin al gekarakteriseerd in termen van een morele les. Deze door Heinsius als ‘uitzonderlijk en goddelijk’ geprezen openingswoordenGa naar voetnoot49 zouden door Vondel vertaald worden als: Die op een rijck vertrout, en kraght geeft sijn' geboden
In een geweldigh hof, en niet is voor der Goden
Lichtvaerdigheyd beducht, en na sijns harten lust
Te reuckeloos in weelde, en blyde voorspoed rust:
Die spiegel zich aen my, en Trojen eens te dege.Ga naar voetnoot50
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hecuba's hierop volgende klacht, die haar betreurenswaardige situatie onderstreept, is voor Heinsius de demonstratie van deze les. Zo beschouwt hij Hecuba's hele expositio-monoloog als instructie, wanneer hij zegt: ‘In het begin van Troades toont Hecuba (in 66 verzen) hoe wankel het menselijk geluk is’.Ga naar voetnoot51 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2 Costers Polyxena3.2.2.1 Gerichtheid op horrorVolgens welke constructieprincipes heeft Coster nu zijn Polyxena opgezet? Allereerst dient de mogelijkheid onderkend te worden dat - zoals al door anderen is opgemerkt - in de eerste opzet van het stuk de eerste vier scènes, die alle aan de Troades zijn ontleend, nog geen plaats in de handeling hadden.Ga naar voetnoot52 Deze zou dan begonnen zijn met de monoloog van Polymnestor, die als expositio in goed-Senecaanse zin zou hebben gefunctioneerd, uitgesproken door degene die aan het einde van het stuk geheel ten onder zal gaan.Ga naar voetnoot53 Ook de ‘Inhoudt’ van Coster begint bij het optreden van Polymnestor, hoewel in een tussenzin wordt aangegeven dat Ulysses' moord op Astianax een eerste bewijs is geweest van diens onverzoenlijke haat jegens de Trojanen, die zal uitmonden in de dood van Polyxena. Zo zouden dan de scènes i.1., 3. en 4. in elk geval de onverzadigbare wraakzucht van Ulysses introduceren, die in de Polyxenageschiedenis tot een volgend gruwelijk resultaat leidt. Scène i.2., als navolging van de beroemde expositio-monoloog van Hecuba, plaatst al het aan de Trojanen nog te overkomen leed in het licht van de morele les van Seneca, door Coster nader toegelicht door de toegevoegde reacties van Andromache en Polyxena. Of nu de Astianax-episode en de Hecuba-monoloog wel of niet bij de oorspronkelijke opzet van Costers drama hebben gehoord, het belangrijkste is dat Coster zijn bedoelingen (uiteindelijk) meér verwezenlijkt heeft gezien mét deze vier scènes dan zonder. Het overzicht van het gebruik dat hij van zijn bronnen maakt, geeft al aan dat het vertonen van zoveel mogelijk horror, en vooral reactie op horror, tot die bedoelingen gerekend moeten worden. De eerste vier scènes komen hieraan tegemoet. In hoofdstuk ii, sub 2.1, (p. 18) heb ik Rens' psychologische verklaring van deze behoefte aan opeenstapeling van gruwel al aan de orde gesteld en toen gesugge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reerd dat dit zogenaamde ‘doorbreken van eenheid’ veeleer voortvloeit uit de Scaligeriaanse dramaopvatting van (op publiekseffect berekende) ‘veelheid en varieteit’, als voorwaarde voor het overdragen van de gewenste iucunda doctrina. Nadere beschouwing van Polyxena zal dit bevestigen. Stelselmatig heeft Coster de bloedige en bovennatuurlijke gruwel uit de bodeverhalen bij Seneca en Euripides óp het toneel gebracht. We zagen al eerder dat volgens de mededeling van Jan Vos de dodelijke val van het jongetje Astianax generaties Amsterdammers tot tranen toe heeft bewogen.Ga naar voetnoot54 Het zien ging Coster in deze scène - evenals Vos - duidelijk boven het zeggen, zelfs boven de beeldende beschrijving van de bode in de Troades, waarin verteld wordt hoe Hectors moedige kleine zoon uit eigen beweging van de toren in de diepte sprong, onder luid geween van het hele Griekse leger.Ga naar voetnoot55 Het volgende dodelijke slachtoffer is Polydorus, wiens dood door de hand van de trouweloze Polymnestor (ook anders dan bij Euripides) in het tweede bedrijf wordt getoond. In het derde bedrijf verrijst evenals bij Euripides ook bij Coster Polydorus' geest, echter als een echt Senecaans spooksel, dat aanzet tot wraakGa naar voetnoot56 en zo veel agressiever dan zijn voorganger, die slechts verschijnt als onheilspellende bode en met de bedoeling dat zijn lichaam gevonden zal worden en een begrafenis krijgen. Ook bij deze geest is ‘herhaling’ Costers motto. Dezelfde geest verschijnt in het volgende bedrijf namelijk weer, zonder andere structurele noodzaak dan om na het roerende afscheid tussen Hecuba en Polyxena de nog hangende ontdekking van een tweede slag voor Hecuba in de herinnering van het publiek te houden. Evenals zijn Griekse voorbeeld roept hij deze keer niet om wraak, waardoor een ‘link’ met het vervolg van de handeling wordt gemist. De geest van Achilles, wiens woorden bij Seneca door de nog door schrik overmande Talthybius worden weergegeven, rijst bij Coster in het derde bedrijf in levende lijve en welbespraakt op voor de ontstelde Grieken. Dat het publiek weet dat dit een ‘fake’-geest is, doet niets af van de noodzaak dat de verschijning de Grieken op het toneel (minus Ulysses) overtuigt. Tenslotte wordt ook Talthybius' verslag van Polyxena's heroïsche dood dramatisch verbeeld in een in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukwekkende scéne. Na de daarop volgende confrontatie met het lijk van Polydorus worden - veel meer dan bij Euripides - alle registers van het pathos uitgetrokken, om Hecuba's uitzinnige en nu wraakzuchtige gemoedsgesteldheid in woorden uit te beelden. Waar Hecuba bij Euripides eerst nog ‘rationeel’ tegenover Agamemnon haar voorgenomen wraak op Polymnestor moet rechtvaardigen en hem moet overreden tot medewerking, volbrengt zij bij Coster haar daad alleen, geholpen door haar vrouwen. Op het einde liggen - ook anders dan bij Euripides, die Polymnestor en Hecuba met hun lichamelijke en geestelijke kwetsuren laat doorleven - zowel wreekster als slachtoffer dood op het toneel. Dit kan geïnspireerd zijn door de versie van Ovidius.Ga naar voetnoot57 Costers horrorscènes zijn op effect berekend. Coster geeft in de afzonderlijke scènes van de Polyxena voortdurend blijk van toneeltechnische preoccupatie met de visuele overtuigingskracht van het vertoonde. Afgezien van het spectaculaire toneeleffect van Astianax' dood en het optreden van Polydorus' geest blijkt dit ook uit vele andere scènes. Dit is bijvoorbeeld het geval in de levendige voorstelling van de troep der Trojaanse gevangenen, die in vs. 16-19 eerst het toneel wordt opgedreven (waarbij Andromache wordt meegenomen), waarna zij in vs. 76-85 weer op bevel van Ulysses worden weggevoerd en Ulysses Andromache weer uit de rij haalt. Iets dergelijks vindt men in i.7., vs. 410 e.v., als Ibis zijn vriend naar de feestzaal leidt, waar hij tevergeefs wordt uitgenodigd om mee te dansen. Op toneeleffect is ook de door Ulysses gearrangeerde, met muziek begeleide, aankomst van de Grieken in ii.6., vs. 668 e.v. berekend, evenals de geestverschijning van Mantis-Achilles voor het altaar van Mars (en bij het graf van Achilles), temidden van de Griekse soldaten en priesters. Dit geldt ook voor de scène na het besluit der leiders, als Hecuba onder onheilspellend gefluister de Griekse menigte nadert, waarop heel ‘natuurlijk’ Ulysses uit de troep treedt en haar tegemoet komt (iv.1., vs. 1351-1355). In het vijfde bedrijf zijn de voorbereidingen voor het offer in visueel opzicht ook bijzonder treffend. In v.2. komt Polyxena op, gevolgd door een rei meisjes, die bloemen op het altaar strooien. In v.3. torent ze boven de toeschouwers op Achilles' grafheuvel; daár wordt ze voor de ogen van de ontstelde menigte gedood.Ga naar voetnoot58 Het bloed stroomt omlaag en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agamemnon beveelt de verbijsterde Pyrrhus naar beneden te komen. In v.4. wikkelen de maagden het lichaam in bloemen; Hecuba heeft zich eerst ervoór op de grond geworpen en legt zich dan op het lijk zelf neer. Als echter direct daarop haar dienaressen het verdronken lichaam van Polydorus aandragen, wordt er nergens meer verwezen naar het lijk van zijn zuster. Toch moet de aanblik van beide lichamen, naast elkaar gelegd, geen te verwaarlozen toneeleffect hebben betekend! Tot slot volgen de geslaagde wraak- en weerwraakacties op het toneel (in v.8., 9.) elkaar zo snel op dat het de toeschouwers op het laatst bloedrood voor de ogen geschemerd zal hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2.2 Eenheid in veelheid van handelingAnders dan in de Ithys wordt in de Polyxena alleen het vierde vande vijf bedrijven afgesloten met een (moraalstellende) rei; de anclere reien (die - ook anders clan in de Ithys - niet alleen moraalstellend zijn, maar ook als sprekende personages bij de handeling zijn betrokken) zijn in de bedrijven gesitueerd. In de overgang van de bedrijven i-ii, ii-iii en iii-iv loopt de handeling dan ook direct door, alleen na iv is een ‘Pausa’. Deze constructie lijkt voort te komen uit een behoefte aan ‘continuïteit’ van de handeling, die echter daarmee nog geen ‘eenheid’ wordt, in de zin van ‘logische structurele samenhang’. Dit blijkt direct al in de overgang van de eerste vier (Troje-)scènes naar de scènes aan het hof van Polymnestor. Ook wordt bijvoorbeeld de overgang van het eerste naar het tweede bedrijf alleen bepaald door de mogelijkheid om als divertissement een dans in te voeren. Deze gaat echter niet gepaard met een overgang tot een volgende fase in de handeling. De jongste uitgever van Costers Polyxena, Van Eemeren, herkent in de handelingsstructuur van het stuk Scaligers algemene verdeling van komedie én tragedie in een protasis, epitasis, catastasis en catastrophe, die te vertalen is als: aanloop (tot ii.3.), verdere ontwikkeling (ii.4-v.6.), complicering (verder in v.6.) en ommekeer van de handeling door een overgang van de in beroering gebrachte situatie in een onverwachte staat van rust (v.7-9.).Ga naar voetnoot59. Hecuba's herkenning van het lijk van Polydorus en haar uitbarsting in uitzinnige wraak in v.6. (als handelingsfasen direct overgenomen uit Euripides) kunnen daarbij vereenzelvigd worden met een anagnorisis en peripeteia, voegt Van Eemeren hieraan toe. Men moet daarbij dan wel vaststellen dat deze anagnorisis niet in Aristotelische, maar in Scaligeriaanse zin opgevat moet worden: de ‘herkenning’ van Polydorus is immers een toevallige, uiterlijke gebeurtenis. De eventus van Hecuba's wraakuitbarsting bewerkstelligt echter nauwelijks een keer in de gebeurtenissen, zoals, naar we zagen Scaliger zelf trouwens al opmerkte.Ga naar voetnoot60 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat Costers drama ‘een begin, midden en einde’ heeft, waarborgt ook op geen enkele wijze een eenheid van handeling. Het uiteenvallen van verschillende delen, dat al in Euripides' Hecuba was aan te wijzen, is immers in Costers behandeling van de stof der Trojaanse vrouwen nog versterkt.Ga naar voetnoot61 Niet twee, maar drie geschiedenissen worden door hem verwerkt, waarvan in feite slechts de laatste twee op Hecuba betrokken worden. In de Astianax-scènes is het immers Andromache die getroffen wordt door de Griekse wreedheid (i.c. die van Ulysses). Zij verdwijnt na i.4. geheel van het toneel en Hecuba zinspeelt nergens op Astiana' dood, ook niet tegenover Ulysses, in de scènes waarin hij Polyxena komt opeisen (iv.2.-3.). Toch had juist Euripides - maar dan in zijn Troiades, die Coster waarschijnlijk ook gekend heeft - het voorbeeld gegeven waarin de smart om Astianax vooral door Hecuba wordt verwoord. In deze Troiades wordt het lijk van Astianax, Hecuba's kleinzoon, niet naar Andromache, maar naar Hecuba, de moeder der Trojaanse prinsen, gebracht en door haar op plechtige wijze voor zijn graf toegerust.Ga naar voetnoot62 Evenmin heeft Coster de ‘herinneringslijn’ naar de Polydorusgeschiedenis, die door Polyxena's troostwoorden in de scène met Hecuba en Ulysses wordt uitgezet, uit de Hecuba overgenomen.Ga naar voetnoot63 Ook maakt Coster geen gebruik van de door hem door Seneca geboden mogelijkheid om de dood van Astianax en Polyxena (bij Seneca in omgekeerde volgorde) als noodzakelijke schakels voor het vertrek der Grieken voor te stellen. Al of niet goede wind is nergens in het geding, al herinneren de laatste woorden van Agamemnon in vs. 1857-1860 in dit opzicht wel aan Seneca. Men ziet dat Coster in de eerste twee bedrijven, voórdat hij in grote trekken de Euripides-handeling volgt, ruimte maakt voor de uitbeelding van de verderfelijke eigenschappen van de machinatoren van het kwaad dat Hecuba zal treffen. Zo ziet men reeds in de Astianax-scènes de wreedheid van Ulysses, die in de scènes met Mantis wordt vermeerderd met keiharde berekening. Beide zullen tot uitdrukking komen in de scène met Agamemnon en in die met Hecuba en Polyxena zelf. In de Polydorus-Polymnestor-episode ziet men eerst de trouweloosheid van de vorst, die liever een heilig bondgenootschap met een moord ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breekt dan zijn woord gestand te doen en oorlog in eigen land te riskeren. Hierbij voegt zich de leugenachtige opgeblazenheid van de priester Mantis, die zich in de volgende episode, zonder enige scrupule, om materieel gewin voor het politieke karretje van de groten laat spannen. Hiernaast ziet men uitvoerig, evenals in de laatste drie bedrijven, hoe de verschillende slachtoffers reageren op de toen en nu over hen uitgestorte rampen (Hecuba en Andromache; Polydorus vooral in angstige voorgevoelens). In de Polyxena-geschiedenis zullen daarna vooral ook de reacties op de aankondiging van het gruwelijk offer worden uitgebeeld: de uitzinnige smart van Hecuba, de standvastigheid van Polyxena en de verscheurdheid tussen medelijden en kinderplicht in Pyrrhus. Deze ontegenzeggelijke preoccupatie met gruwel en pathos (en, zoals we zullen zien, met de hieraan verbonden morele instructie) maken Coster ook in de Polyxena tot een goede leerling uit de Senecaans- Scaligeriaanse school. Dat wil niet zeggen dat hij de aan de Euripides-stof toegevoegde eerste twee bedrijven met hun verscheidenheid aan gebeurtenissen (de dood van Astianax, het vermoorden van Polydorus door Polymnestor en de samenzwering tegen Polyxena van Ulysses en Mantis) niet op enigerlei wijze met elkaar heeft verbonden. Zo heeft bij Coster het optreden van Polymnestor en zijn uiteindelijke besluit om Polydorus te doden, een directe relatie met de ondergang van Troje, waarover Polymnestor in het begin nog geen zekerheid bezit, maar die later door Mantis bevestigd zal worden. Het publiek zal na de demonstrate van het ‘rücksichts’ loze optreden van de Grieken tegen hun Trojaanse slachtoffers (in i.1.4.) Polymnestors angst wel hebben kunnen begrijpen. Ook is zijn gesprek met Mantis, om zekerheid tekrijgen over de Trojaanse ondergang, een noodzakelijke schakel in zijn besluitvorming. Deze Mantis vormt bovendien een verbinding met de volgende, Griekse, scènes, waarin Ulysses de dood van Polyxena voorbereidt. Dit laatste is echter wel een hoogst on waarschijnlijke tour de force. Daarbij: de scènes aan het Thracische hof hebben wel betrekking op Polydorus en Polymnestor en zijn zo inhoudelijk verbonden met de Iatere Polydorus-Hecuba-en Hecuba-Polymnestorscènes, maar Polydorus' angstige voorgevoelens en de door Ibis gestelde kwestie hoe men vrees moet schatten én uitbannen krijgen - naastde karakteruitbeelding van Polymnestor en Mantis - zo'n grote nadruk dat het verband met eén van de twee hoofdlijnen van de handeling (Polymnestor besluit uit vrees voor de Grieken om Polydorus te doden en zal hiervoor door Hecuba gestraft worden) wat erg los wordt. Zo komt Ibis ook in de laatste scène weer op het toneel, nu om Polymnestors dood op Hecuba te wreken. Voor degenen die Hecuba's wraakactie zouden hebben toegejuicht zou dit ironisch hebben kunnen werken: de goede vriend van Polydorus, die in vs. 396-397 nogzwoer de Grieken eventueel te lijf te gaan, doodt nu diens moeder en demonstreert zo op zijn beurt nogeens schijnvriendschap! Maar dat bedoelde Coster waarschijnlijk niet, zoals we zullen zien. In het algemeen kan men stellen dat Coster kennelijk wel naar formele verbin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingspunten (met name in de Mantisfiguur) heeft gezocht om de verschillende handelingsonderdelen aan elkaar te hechten, maar dat hij kansen om deze in een ‘logische volgorde’ te plaatsen heeft laten liggen. Een dergelijk formeel streven naar eenheid-in-veelheid van handeling troffen we ook aan in de toevoegingen in de editie-1618 van Ithys. Costers keuze van gebeurtenissen en de dramatisering daarvan komt echter in de eerste plaats voort uit de behoefte om de val der groten (en de bijbehorende lessen) zo gevarieerd mogelijk uit te beelden. Als de jongste uitgevervan Polyxena meent dat het ‘waarschijnlijk wel in de bedoeling van de auteur lag om in zijn stuk eenheid van handeling na te streven’, maar dat hij hierin uiteindelijk niet is geslaagd, beoordeelt hij Coster met Aristotelische maatstaven die deze zelf niec aangelegd heeft. Het invoeren van de Astianax-scènes en de keuze van Euripides als voorbeeld voor het verloop van de handeling in de drie laatste bedrijven zijn zo zeer in strijd met de ideale tragedie van Heinsius dat men zich niet goed kan voorstellen dat de De constitutione tragoediae een directe leidraad voor deze tragedie zou zijn geweest. Wel wijst de Polyxena op vertrouwdheid met klassieke modellen, met een voorkeur voor Seneca en het rhetorische drama van Euripides. Ten onrechte verwijst Van Eemeren naar ‘de belangrijkste poetica's van zijn tijd’, die Coster geleerd zouden hebben dat eenheid van handeling nagestreefd moest worden. Zoals we weten spreekt Scaliger daar juist helemaal niet over. Evenmin is de suggestie juist dat Coster blijkens zijn beroep op de dramatische voorschriften van ‘Aristotelem, Horatium, Schaligerem, Danielem Heysium’, in het ‘Tot den leser’ voór de Isabella aan deze eenheid heeft gedacht. Coster spreekt in deze voorrede immers slechts over eenheid van plaats en tijd, niet over eenheid van handeling.Ga naar voetnoot64 Eenheid van plaats, ook in de betrekkelijke betekenis die Hooft in zijn Geeraerdt van Velsen hieraan geeft, is in de Polyxena. echter eveneens ver te zoeken. Anders dan bij Euripides speelt reeds de Polydorus- Polyxena-handeling zich op verschillende plaatsen af, namelijk het Thracische hof en de Thracische kust. Dit zou nog binnen de Hooftiaanse opvatting kunnen passen, maar de Astianax-Hecuba-scènes van i.1.-4., die in Troje spelen, doen ook zo'n eenheid teniet. Wél blijkt Coster, zoals we zagen, veel moeite gedaan te hebben om in elk geval een zekere eenheid van tijd gewaarborgd te zien, door de bedrijven i-iv direct op elkaar te laten aansluiten. Daarbinnen volgen de scènes elkaar in tijd zoveel als in de voorstelling der verschillende locaties mogelijk is op. De Trojaanse scènes spelen vlak voor het begin van het vertrek der Grieken uit Troje, de Thracische beginnen vlak voor hun aankomst in Thracië. Als de Grieken zijn geland laat Coster Ulysses onmiddellijk Mantis inschakelen en doet hij hem aandringen op de directe uitvoering van het offer van Polyxena. Daarna volgt Coster - zoals gezegd - globaal het handelingsverloop van Euripides, bij wie de verschrikkelijke gebeurtenissen eveneens in tijd snel op elkaar aansluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Tekst en handeling als dragers van morele instructieIn de Inhoudt voór Polyxena geeft Coster de inhoud van het stuk weer als een aaneenschakeling van gebeurtenissen die samen te vatten zijn als ‘hebzucht en haat richten met niets ontziende middelen hun slachtoffers te gronde, maar leiden daarop ook tot de vreselijkste weerwraak’.Ga naar voetnoot65 De ‘onversadelijcke begeerte’ naar geld van de Thracische vorst en de ‘onversoenlijcken haat’ jegens de Trojanen van Ulysses zijn de motoren van het kwaad: ze leiden tot de ondergang van drie Trojaanse konings(klein)kinderen. Hun ‘door alle dese onverwachte swaricheden als wtsinnigh wordende’ (groot)moeder vermoordt daarop ‘tot wederwraeck’ Polymnestor en wordt op haar beurt gedood door diens dienaren. Uit deze weergave van de handelingsvoortgang blijkt niets van de morele implicaties van de gebeurfenissen en de morele lessen die expliciet aan de gebeurtenissen worden opgehangen, soms in directe relatie tot de handeling, soms in veel losser verband. Deze morele instructie wordt in de eerste plaats geformuleerd door reien. Zoals reeds eerder vermeld hebben - anders dan in de Ithys - niet alle reien in de Polyxena een moraalstellende functie. Ze worden in de lijst van ‘Personagien van 't spel’ aangeduid als ‘Rey van Traciërs, Griecken, Troyanen’. In de tekst van het stuk komen ze als volgt voor: (Afwijkende, c.q. lyrische versvormen zijn gemerkt met een*).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit overzichtje blijkt dat in de tekst meerdere namen worden gebruikt voor dezelfde personen. De ‘Rey van Griecsche krijghs-luyden’ moet dezelfde zijn als de rei van de ‘Griecken’. De verschillende benamingen voor de Trojaanse vrouwen moeten eveneens steeds op dezelfde ‘Rey van Troyanen’ doelen. De functies van de reien zijn eveneens divers. Alle reien treden op als handelend persoon, de Grieken en Trojanen in een aantal gevallen oók als moraalstellende rei óf met een lyrische, de handeling begeleidende tekst. Deze twee laatste functies worden door middel van de gebruikte versvormen onderscheiden van de functie van ‘handelend persoon’. De rei van Trojaanse vrouwen in ii. (10). geeft een zeer algemeen moreel perspectief aan, waartegen Hecuba's ongeluk en de machinaties van haar tegenstanders moeten worden bezien (de lof op het landleven). Pas in het laatste kwart van de tekst hebben (tot driemaal toe) reien de functie om een noodzakelijke correctie te formuleren op gedrag en woorden van de twee belangrijkste tegenspelers, Hecuba en Polymnestor. De rei van Grieken aan het einde van het vierde en in het vijfde bedrijf (iv.6., resp. v.5.) knoopt aan bij het optreden van Hecuba; de rei van Trojanen, ook in het vijfde bedrijf, stelt het gedrag van Polymnestor, wiens dood door Hecuba wordt voorbereid, in het juiste daglicht. (v.7.). Tegelijk worden deze reien ook gebruikt om een aantal algemene morele problemen te stellen die aan ‘de val der groten’ zijn te koppelen. Deze kunnen soms zó ver van het uitgangspunt verwijderd zijn dat er van direct commentaar op de handeling nauwelijks sprake meeris. (Bijvoorbeeld in iv.6., vs. 1649 e.v.).
Costers Polyxena is bij uitstek een drama over ‘de val der groten’, evenals Euripides' Hecuba en Seneca's Troades. Deze val wordt in de handeling getoond, en niet alleen in de reien, maar ook in sententieachtige bespiegelingen der handelende personen verwoord. De traditioneel aan een dergelijke ‘De Casibus’-tragedie verbonden morele lessenGa naar voetnoot66 vindt men ook bij Coster. Het handelingsverloop in zijn geheel toont hoe zowel het voornaamste slachtoffer als eén van de machinatoren van haar ellende ten onder gaan aan hun gebrek aan temperantia. Gebrek aan patientia om haar lot op gepast stoïsche wijze te dragen leidt in Hecuba tot tomeloze, onredelijke wraakzucht en uiteindelijk tot haar eigen dood, terwijl ook de zelfzucht en begeerte naar rijkdom van Polymnestor wordt gestraft. De andere kwade genius, Ulysses, gaat echter vrijuit. Zijn goddeloze misleiding van het ‘botte volck’ wordt wel in al zijn schrilheid aan de kaak gesteld, maar ontmaskering en straf blijven achterwege.Ga naar voetnoot67 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘hoofdles’ wordt het publiek op de volgende manier toegediend: Uit de analyse is gebleken dat de handeling van de Polyxena - anders dan die van de Ithys - niet inzet met een aantal sententieachtige beschouwingen die de teneur van de morele instructie bepalen. Wel wordt in de eerste scène het publiek geconfronteerd met de aanloop tot de eerste gruweldaad die de triomferende Grieken - m.n. Ulysses - aan hun Trojaanse slachtoffers begaan. Direct daarop wordt in de eerste claus van Hecuba en de daarop volgende reacties van Polyxena en Andromache (i.2.) dat leed van oorlogsslachtoffers in het gewenste morele Senecaanse perspectief gesteld, waartegen het hele verloop van de handeling zal moeten worden bezien. De enige juiste houding in voor- en tegenspoed is ‘vernoeging, en gherustheyt in de staat van teghenwoordich’, zo antwoordt Polyxena op Hecuba's klachten (vs. 61-62). Ook in het vervolg van de handeling zal zij als stoïsche heldin, die gelijkmoedig en zohder vrees de dood tegemoet gaat, tegenover haar moeder gesteld worden. Hecuba presenteert zich immers direct al als het voorbeeld van de beklagenswaardige mens die in voorspoed te lichtvaardig ‘op eyghen macht ghebout’ heeft en die nu niet in staat is om de slagen van het lot gelijkmoedig, zonder klachten, te ondergaan. Ook Andromache benadrukt nog eens hoe zo'n mens pas op de harde feiten wordt gedrukt als hij ‘door eyghen reuck'loosheyt ellendelijck vervallen’ is tot slavernij (vs. 67-71). Polyxena is ook degene die de zelfbeheersing en de ‘moedicheyt’ van hart (vs. 1799) opbrengen kan om zich niet voor de Grieken te vernederenen om haar leven te smeken, zoals haar moeder doet (zij het dan smekend voor het leven van haar dochter). Als Hecuba na de dood van Polyxena zich in doffe ellende op het bloedende lichaam van haar dochter heeft gestortGa naar voetnoot68, vormt de treurende moeder een hartverscheurend tableau vivant (getiteld: ‘Hecuba op 't doode lichaam’, de regieaanwijzing boven v.5.), dat echter door de woorden van de rei der Grieken als ‘sprekend schilderij’ op niet mis te verstane wijze moreel wordt geduid. Tevorenhad de rei van Trojaanse vrouwen Hecuba al tevergeefs aangespoord om haar wanhoop te overwinnen (vs. 1892-1894), maar nu wordt de aanblik van deze wanhopige mens, die niet tot zelfbeheersing en berusting in staat is, toegelicht met een zeer expliciete les voor de toeschouwer. De door Hecuba's pathos opgewekte emoties worden omgebogen tot directe waarschuwing voor de toeschouwer, doordat het aanschouwd leed in een bekend didactisch patroon wordt opgenomen. Hecuba | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt hierdoor opnieuw vereenzelvigd met de ‘dart'len mensch’ die in voorspoed niet geleerd heeft ‘druck noch ongheval’ te verdragen (vs. 1921-1922). Zijn hoogmoed, waarin hij meende ‘een heer van 't wanckelbaer ghekeer des wereltsluck’ te zijn, maakt hem bovendien ook goddeloos, en om dit ‘wangheloof’ zal hij onverwacht en streng gestraft worden. (vs. 1929-1940). Het accent ligt dus zowel op de straf ná de zonde der hoogmoed als op Hecuba's onvermogen om de (terechte) straf der tegenspoed met de vereiste lijdzaamheid te dragen. Wanneer met deze morele les het gedrag van Hecuba toen én nu definitief gekenmerkt is als ‘onmatig’, demonstreert de volgende handeling de vreselijke consequenties van zo'n niet door wijze zelfbeheersing bepaalde opstelling. Hecuba zal door de laatste haar nu toegebrachte slag haar redelijkheid geheel verliezen en ‘als wtsinnich wordende’ zich overgeven aan bestiale wraak, die onherroepelijk ook tot haar eigen dood zal leiden. Deze wordt bij Coster niet - zoals bij Euripides door Agamemnon - gerechtvaardigd, maar evenmin expliciet veroordeeld. De rei der Trojanen, die Hecuba's wraakactie inleidt, laat er weltswaar geen twijfel over bestaan dat Hecuba zich met haar plan heeft verlaagd tot het niveau van de goddeloze veinzer Polymnestor, maar de nadruk ligt op Gods straf (via Hecuba) voor deze schurk (vs. 2103-2108). Dat Hecuba's gebrek aan patientia inderdaad goddeloos is geweest, is dan ook duidelijk geworden uit de expliciete veroordeling van haar wangeloof en aanklacht tegen het beleid der goden, door de rei van Grieken, in iv.6. Uit de analyse bleek dat zij reeds in ii.9. alle schuld van Trojes val op de afgunst van Juno werpt en de mogelijkheid van Paris' schuld (en dus ook haár schuld, door het sanctioneren van zijn daad) geheel verwerpt, iets dat door Agamemnon juist heel anders wordt geínterpreteerd (vs. 723-729). In haar volgende monologen zal haar wantrouwen in de rechtvaardigheid der goden alleen nog maar toenemen, waarop dan ook de noodzakelijke correctie van de rei volgt: niet de goden zijn schuld van de ellende waarin de mens terecht kan komen, maar de ‘wangheloovich mensch’ zelf, wiens onrechtmatige begeerte (i.c. het onwettig begeren van Helena door Paris) door de goden terecht wordt gestraft (vs. 1637-1648). Als Coster bij gelegenheid niet nalaat om de ondergang van het Trojaanse vorstenhuisvoor te stellen als ‘straf na zonde’, schikt hij zich binnen het geijkte christelijk-didactische patroon. Of de zonde nu bestaat uit het sanctioneren van Paris' optreden óf uit het lichtvaardig geloof in eigen macht, in feite is steeds hoogmoed de oorzaak geweest van de val. Hecuba's onredelijke, c.cp goddeloze gedrag wordt binnen die visie als een volkomen ‘logisch’ voortvloeisel van deze ‘basis’ zonde beschouwd. Onder het aspect ‘straf na zonde’ kunnen slachtoffer én (de ene) machinator van het kwaad tegen het eind van het stuk dan ook expliciet gelijkgesteld worden. De rei van Trojanen in v.3. formuleert dit duidelijk: vorstin én vorst zullen nu (voor het eerst) tegenover elkaar staan en elkaar (evenals Progne en Tereus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Ithys!) op gelijke wijze ‘door valsch veynsen’ bedriegen. Hierna wacht beiden ook hetzelfde lot: Siet hoe d'een d'ander soeckt door schijn in slaap te wieghen
En door valsch veynsen voort godlooslljck te bedrieghen.
Siet Polymnestor komt met Hecuba ghelijck,
En wisse val vervolcht de Prins van 't dertel Rijck (vs. 2107-2110).
Gezien de eerdere opmerkingen over Trojes schuld moet de laalste regel dan ook op beide hoofdpersonen slaan (ook al zijn het meer de vorsten dan de rijken die als ‘dertel’ zijn voorgesteld). Als aan het einde van het stuk zowel Hecuba als Polymnestor dood terneer liggen kan het publiek gesticht naar huis gaan. Immers, geheel conform hun, geleide verwachtingen hebben beide ‘prinsen’ hun onvermijdelijke straf gekregen. Evenals het gedrag van Hecuba is namelijk ook het goddeloze, door eigenbaat en onnatuurlijke begeerte (namelijk naar Polydorus' goud) gecorrumpeerde gedrag van Polymnestor expliciet in het juiste morelelicht gesteld (door de rei in v.7.). Polymnestor begeerde meér dan wat de goede natuur hem aan ‘nootdruft’ toebedeelde; hij liet zich leiden door zijn kwade wil tégen Gods wet in en kon dus slechts zijn gewisse straf verwachten. Als de rei de geestelijke onrust waarin Polymnestor zich nu door eigen zonde bevindt beschrijft, neemt ze de woorden op die ze in ii.9. naar aanleiding van Hecuba's depressie had gezongen. Zij prees Eoen in Horatiaanse bewoordingen de gemoedsrust van de eenvoudige mens, die ‘volgens de natuur’ leeft, als gelukkiger dan het onrustig bestaan van degene die door zonden wordt gekweld: namelijk de man aan het hof. Inderdaad: geen van beide ‘prinsen’ zou de ware gemoedsrust (die de mens écht koning maakt) ooit kennen! Nu hier het punt ‘straf na zonde’ is gesteld, moet nog gewezen worden op een zekere discrepantie in Costers tekst. Anders dan Euripides, Ovidius en Seneca, die Achilles Polyxena laten opeisen als aan hem verschuldigd eerbewijsGa naar voetnoot69, eist de pseudo-Achilles bij Coster Polyxena's dood als wraakoefeningop degene die hém verraderlijk de dood heeft helpen aandoen (vs. 1052-1057). Zoals in 4.2.2.2. (p. 292-294) zal blijken knoopt Coster hierin bewust aan bij de voorstelling in Hoofts Achilles en Polyxena. Later horen we echter niet meer over Polyxena's medeplichtigheid. Zelfs Ulysses zegt in zijn gesprek met Hecuba dat Polyxena onschuldig was aan de moord op Achilles (vs. 1375)! De discrepantie kan ook als slechts schijnbaar worden beschouwd omdat Costers Achilles niet ‘echt’ is en gesproten uit het listig brein van Ulysses, Hoewel er alle gelegenheid was om ook Polyxena's dood als straf van verraad op te vatten, heeft Coster deze dus niet aangegrepen. Hij heeft zo Polyxena in de rest van zijn stuk de zuivere onschuld gelaten die ze ook in zijn klassieke modellen heeft.
Zoals al gezegd vormen de val van de trotse stad Troje en die der Trojanen in de- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze handeling een goed uitgangspunt tot bespiegeling over een aantal morele en politieke aspecten van het algemene onderwerp ‘de val van een rijk’ of ‘de val der groten’. Wat de individuele slachtoffers aangaat: we spraken al over het punt van dejuiste houding ten opzichte van de wisselvallige Fortuin en de vraag naar de schuld van het ongeluk. Eigen hoogmoed kan de schuld zijn van de val der heersers, maar deze heeft dan ook kwade gevolgen voor het arme volk, dat in de ontstane algemene ellende wordt meegesleept (Polymnestor in vs. 214-227, ook de rei van Grieken in vs. 1649-1663, 1680-1684). Ook het optreden van de triomferende partij stelt de vraag naar oorzaak en gevolg: de loosheid van schijnvriendschap, gebaseerd op eigenbaat (Hecuba in vs. 25-30, 2015-2020, Polydorus in vs. 634-635), het leed van de slachtoffers van de machtsbegeerte van vreemde vorsten (Polymnestor in vs. 228-241) en de straf van die begeerte (de rei der Grieken in vs. 1649-1663). Van de middelen die door de machtsbegerigen worden aangewend staat het misleiden van het botte, voor godsdienstwaan gevoelige, volk centraal (met name in de discussie tussen Ulysses en Agamemnon in iii.4.). Ook wordt het gevaar van burgertwist genoemd, dat een staat verzwakt en deze zo in bezit kan brengen van een vreemde heerser (Polymnestor in vs. 214-220, Agamemnon in vs. 683-693, de rei der Grieken in vs. 1664-1670). Maar ook de remedies om burgertwist en oorlogsellende te vermijden komen aan de orde: gedwongen concessies tegen beter weten in aan de wil van het volk (Agamemnon in vs. 1185-1188, Hecuba in vs. 1591-1594), gehoorzaamheid van het volk aan de vorst (de rei der Grieken in vs. 1685-1696) en een wijze vorst die het belang van zijn onderdanen beharttgt (Polymnestor in vs. 242-243) en, die in eendracht met zijn collega's leeft (Agamemnon in vs. 694-695). Al deze morele lessen maken - samen met nog een aantal andere - deel uit van een zeer algemeen instructietableau, waarnaar bij gelegenheid door de handelende personen óf de reien verwezen kan worden. De eigen wijze waarop Coster de bij Euripides (en Seneca) gevonden intrige kleurt en amplificeert biedt ruimschoots de kans tot zulke ‘gelegenheden’. Het levend invoeren van Polydorus gaf gelegenheid tot extra morele instructie waarin beheersing van angst en gelijkmoedigheid door diens vriend Ibis worden aangeprezen (vs. 399-403; 445-451). Het optreden van de vorsten Polymnestor en Agamemnon rechtvaardigt, zoals uit het bovenstaande blijkt, een heel scalavan algemene politieke beschouwingen over het beleid van vorsten en de gevaren die een rijk kunnen bedreigen. Het invoeren van depriester Mantis biedt ruimte voor een brokje algemene theologische instructie, evenals (maar dan meer functioneel in de situatie) de overredingsscéne waarin de huichelachtige Ulysses op grond van godsdienstige argumenten Agamemnon met zijn valse plannen moet laten instemmen. Deze discussie geeft de kans tot een beschouwing over de tegenstelling tussen enerzijds ‘de macht der gewoonte’ en anderzijds ‘Gods wil’, de ‘redelijkheid’ of de ‘goede natuur’, een probleem dat Coster na aan het hart ligl. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht het al te berde - en daar er nogal met de haren bijgesleept - in het eerste betoog van Mantis (vs. 522-529)) en doet dat weer naar aanleiding van het door hem uitgewerkte innerlijk conflict van Pyrrhus (vs. 1697-1701). Tot slot komt het weér ter sprake in de laatste rei van Trojanen (vs. 2081-2084). Behoort dit alles nog tot de inventio van Coster, de ‘loosheid van vriendschap uit eigenbaat’, die bij verschillende gelegenheden aan de kaak wordt gesteld, vindt men al in eén van Costers dramatische voorbeelden, namelijk Hecuba's woorden op verschillende plaatsen bij Euripides.Ga naar voetnoot70. Ook het gebruik dat politici kunnen maken van de godsdienstwaan van het volk wordt al enigszins door Euripides aangegeven, zij het veel meer terloops dan bij Coster, die immers Ulysses tot huichelachtige sleutelfiguur maakt in de machinaties die tot het Polyxenadrama leiden. Wel stelt ook Euripides het zó voor dat Odysseus, door het koor gekarakteriseerd als ‘die slimme chicaneur met zijn honingzoete tong, die vleier van de massa’, tegen de zin van de Agamemnon-factie het besluit om Polyxena te offeren heeft doorgedreven, maar de echtheid van Achilles' geestverschijning wordt bij hem niet in twijfel getrokken.Ga naar voetnoot71 Er is bij Euripides ook geen sprake van de medewerking van een hypocriete priester die zich door de politici laat gebruiken, zoals bij Coster. Bij Seneca wordt het decreet van Calchas evenmin voorgesteld als ingegeven door politieke belangen. In Polyxena is het overigens nog de politicus die de dienaar van de kerk naar zijn hand zetGa naar voetnoot72; in Iphigenia zullen de priesters zelf voorgesteld worden als op politieke macht beluste bedreigers van de orde in de staat. Zo zien we dat Coster in de bewerking - en met name in de amplificatie - van zijn bronnen niet alleen gericht is geweest op opeenstapeling van vertoonde gruwel en emotionele reacties daarop, maar dat hij ook de gelegenheid creëerde om daaraan gevarieerde morele instructie te verbinden, die zowel het gedrag van het individu als het staatkundig beleid der vorsten betreft. Deze wordt zowel in de mond van verschillende personages als in die van de reien gelegd. Lang niet altijd wordt de geformuleerde morele instructie ook gedemonstreerd in de handeling. Vooral de politieke en theologische beschouwingen zijn ‘in ruim perspectief’ met de handeling verbonden. Dit geldt in feite ook voor het - in de Ithys zo uitvoerig benadrukte - pleidooi voor een leven volgens ‘der natuuren wensch’ (vs. 930), dat zo anders is dan het bestaan der groten, die de hoofdpersonen van dit stuk zijn. Het is ook niet wel mogelijk om eén, door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handeling gedemonstreerde, hoofdthese in de Polyxena aan te wijzen. Deze gruwelijke geschiedenis over de wraak der overwinnaars en de weerwraak der overwonnene levert juist meerdere morele lessen.Ga naar voetnoot73 Allereerst wordt een aantal gedrags-ethische normen gesteld, ten goede, maar vooral ook ten kwade gedemonstreerd door het gedrag der hoofdpersonen. Deze normen betreffen de eis tot gelijkmoedigheid in voor- en tegenspoed, berustend op geloof in het rechtvaardig beleid der goden, de eis tot beheersing van elke onredelijke hartstocht, zoals machtswellust, baatzucht en wraakzucht. Hiernaast wordt de ‘loosheid van vriendschap uit eigenbaat’ aan de kaak gesteld, en ‘het misbruik van godsdienstwaan’. De oorzaak van de situatie waarin de Trojaanse vrouwen reeds in het begin verkeren is daarbij een waarschuwing voor elke hoogmoedige: de wisseling der Fortuin heeft als oorzaak de zonde der hoogmoed in de mens. Ik wijs er hier nog op dat mijn vraag naar de ‘aard der instructie’ in dit drama een andere is dan die naar de ‘ideeën, thema's en motieven’ die Van Eemeren in zijn editie van de Polyxena stelt. Mijn vraag wordt bepaald door de dramatische theorie van Costers tijd. Van Eemeren zoekt daarentegen volgens moderne-dramaturgische opvattingen naar de ‘onderliggende motoriek’ van de handelingsvoortgang, en wijst - in dat opzicht begrijpelijk - het idee van ‘wraak’ en van het ‘vae victis’ als de belangrijkste elementen in het handelingsverloop aan.Ga naar voetnoot74 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 KaraktersIn Van Eemerens editie worden ook de karakters in Polyxena in een aparte paragraaf behandeld.Ga naar voetnoot75 Ook hier verschilt zijn aanpak van de mijne. Van Eemerens morele oordeel over de verschillenden figuren berust op een modern-psychologische interpretatie; de mijne houdt rekening met de exemplarische functie der karakters, waarvan de verschillende uitingen in dienst staan van morele instructie. De beide vrouwen Hecuba en Polyxena, die reeds in Euripides' Hecuba als tegengestelde karakters worden voorgesteld, worden bij Coster op bijna gelijke wijze als in zijn model getekend. Polyxena is het sprekende voorbeeld van de stoïsche heldin, wier ongebroken geestkracht in het diepste lijden ook Seneca zo aansprak. Haar moedige aanvaarding van het lot wordt ingegeven door trotse verachting van een bestaan in ónvrijheid. De jeugdige prinses, die bij Euripides | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voór de dodelijke steek van Pyrrhus uitroept: ‘Laat mij in naam der goden vrij staan, en dood mij, opdat ik vrijzal sterven’Ga naar voetnoot76, is ook op het Amsterdamse toneel de belichaming van de standvastigheid. Ze is als een rots in de branding van de emoties, die zowel Hecuba als Pyrrhus met wanhoop slaan. Coster legt dit karakter als het ware al vast in het begin van het stuk, als hij Polyxena in I.2. tegenover haar moeder de les der berusting laat uitspreken. Men zou kunnen opmerken dat de door Polyxena gestelde eis tot ‘vergenoeging, en gherustheyt in de staat van teghenwoordich’ (vs. 61-62) niet geheel strookt met haar latere verklaring dat haar toekomstige slavenlot haar ‘ghemoedt doet wroeghen’ (vs. 1519-1520), een opmerking die teruggaat op Euripides' voorstelling dat feitelijke lichamelijke onvrijheid de mens ook in zijn geest het diepste treft. In beide situaties toont Polyxena echter een onverschilligheid voor de wisselingen der Fortuin, die haar tot een stoïsche heldin bij uitstek maakten. Ook heeft Costers Polyxena enige christelijke trekjes gekregen, die haar klassieke voorgangsters vreemd waren. Zo offert zij, naar zij zegt, haar onbesmette ziel op aan de goden (vs. 1475-1476; ook vlak voor haar dood in vs. 1834.) en motiveert zij haar weigering om Ulysses om haar leven te smeken met de overtuiging dat alleen de goden macht hebben om leven te geven (vs. 1513-1514). Dat Coster enige zorg heeft gedragen voor de waarschijnlijkheid van haar karakter, kan blijken uit het feit dat hij Polyxena niet onmiddellijk na de aankondiging van haar dood als een koelbloedige maagd voorstelt. Bij Euripides is Polyxena's eerste reactie in feite vooral bezorgdheid voor haar oude moeder. Ook bij Coster richt zij zich vrij spoedig met troostende woorden tot Hecuba en biedt deze haar schouder als steun, maar hier gaan, meer dan bij Euripides, uitingen van schrik of verbazing en een uitroep tot Juno aan vooraf (vs. 1396-1425). Hierna is Polyxena echter een figuur ‘uit eén stuk’, die haar Griekse vijanden overigens veel agressiever tegemoet treedt dan haar klassieke naamgenoten. De doodsverachting van deze zeventiende-eeuwse Trojaanse prinses gaat gepaard met diepe verachting voor de Grieken. Het is duidelijk Costers hoofddoel geweest om de fiere standvastigheid van de jeugdige Polyxena, die in het oog met de dood geen angst laat blijken, scherp af te tekenen tegenover de redeloze ónstandvastigheid van haar oude moeder, die zich juist wel laat overspoelen door haar emoties. Voor de karaktertekening van de door het lot verpletterde Hecuba hoefde hij slechts in een Senecaanse toon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetting te variëren op de met name door Euripides gegeven karakteruitbeelding. Zoals Polyxena wordt getekend als degene die haar emoties weet te bedwingen, heeft in de monologen van Hecuba telkens eén emotie de overhand: wanhoop of wraakzucht. Van enig innerlijk conflict is geen sprake.Ga naar voetnoot77 Dat Coster er niet in de eerste plaats op gericht was om innerlijke conflicten uit te beelden, blijkt ook uit zijn van Seneca afwijkende karakterisering van de derde vrouwenfiguur in Polyxena, Andromache, in de scènes die een directe navolging zijn van de beroemde lange scène in de Troades. Heinsius verklaart in zijn aantekeningen op Seneca's tragedies dat hij in dit stuk de figuur van Andromache bewondert, die in haar wisselende stemmingen van smart en woede volgens hem zeer levensecht is getekend en zo, naar Heinsius zegt, het medelijden van de toeschouwers opwekt.Ga naar voetnoot78 Bij Seneca treedt Andromache Ulysses eerst bijna overmoedig tegemoet en verzekert hem dat Astianax dood is. Door de overduidelijke angst die zij tegelijk laat blijken wordt Ulysses echter argwanend. Hij overlegt dan hoe hij haar de waarheid kan ontfutselen. Als hij dreigt Hectors graf te laten afbreken, wordt Andromache verscheurd door twee angsten die om de voorrang strijden: angst dat haar zoontje zal worden gevonden én angst dat Hectors as zal worden verstrooid. In haar verwarring valt zij Ulysses dan voor de voet, die haar beveelt Astianax tevoorschijn te roepen, Dit gebeurt. Tevergeefs smeekt Andromache Ulysses om het kind te sparen; als deze weigert, kenmerken haat tegen de Grieken en wanhoop om het verlies van haar zoon haar smartelijke woorden.Ga naar voetnoot79 Het is deze overgang yan de ene emotie in de andere en juist ook de mengeling van gevoelens die Heinsius in Andromache moet hebben aangesproken. Niets hiervan vindt men echter terug bij Coster! In Polyxena volhardt Andromache in haar besliste weigering om Ulysses te vertellen waar zij Astianax heeft verborgen. (Ze neemt dus ook niet haar toevlucht tot een leugen, zoals bij Seneca). Ze is het toonbeeld van de absoluut moedige, haar vijand uitdagende vrouw, die, zoals ze zelf zegt, ‘in 't vrouwe lijf een mannelijck ghemoedt’ draagt (vs. 134). Wei zijn ook in haar ‘stijfsinnicheyt, en moederlijcke liefd [...] te samen [...] ghemengt’ (vs. 126-128), maar dat zijn geen met elkaar strijdende, juist elkaar versterkende gevoelens. Pas op het laatst, als Ulysses Hectors graf in stukken laat breken, roept Andromache hem toe dat hij Hector moet laten rusten, maar dan is Astianax ook al door de Grieken gevonden. Anders dan Polyxena vond Andromache het in de eerste Hecuba-scène moeilijk om de vereiste gelijkmoedigheid op te brengen. Haar gedrag tegenover Ulysses | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is ook zeker geen bewijs van gelijkmoedigheid, maar wel wordt het voorgesteld als uiting van onverschrokken moed. Costers Andromache roept ook - anders dan bij Seneca - nog om wraak op de Grieken (vs. 159), een onverhoorde wens, naar zal blijken. De koelbloedige Andromache heeft in deze scène in Ulysses een tegenspeler die bij Coster al even nuanceloos wordt voorgesteld. Zoals we al zagen is bij Seneca Ulysses weliswaar een slim overwegende man, die de dood van Hectors zoon ook zonder de uitspraak van Calchas als politiek noodzakelijk beschouwt, maar in zijn eis tot uitlevering van Astianax volvoert hij toch slechts een opdracht van de Griekse legerleiding, die Calchas hierin volgt.Ga naar voetnoot80 Astianax wordt ook niet uit pure wreedheid door hem ter plekke gedood, maar zal als een rituele offergave door hem naar de toren geleid worden, waar de jongen zijn dood tegemoet gaat. Astianax' moed zou bij Seneca zelfs Ulysses tot tranen bewegen, naar blijkt uit het verhaal van de bode die Hecuba en de haren verslag doet van de droeve dood van het dapper prinsenkind.Ga naar voetnoot81 De Ulysses van Coster is echter een alleen maar slechte, wrede hypocriet, wiens onverzadigbare wraakzucht het ene na het andere slachtoffer eist. Deze kwaadaardigheid komt in de Polyxena-geschiedenis volop tot uiting. Evenals bij Seneca is in Euripides' voorstelling van die geschiedenis Odysseus een sluwe vogel, die op Hecuba's verwijt dat hij de door haar aan hem bewezen dienst (notabene het behoud van zijn leven) wel zeer slecht beloont, alleen antwoordt: ‘Ja, ik houd mijn woord dat ik úw leven zal sparen’.Ga naar voetnoot82 Ook bij Euripides is Odysseus' motivatie om de eis van Achilles in te willigen van realistisch-politieke aard (het volk moet tevreden gesteld worden in zijn verering van Achilles).Ga naar voetnoot83 Er spelen zo bij hem geen direct persoonlijke belangen een rol en zijn medelijden met Polyxena hoeft niet als geveinsd opgevat te worden. Ook is Ulysses hier niet een bedrieger die door daadwerkelijke misleiding het volk op zijn hand heeft gekregen. Coster maakt echter van hem een walgelijke, huichelachtige figuur, die voor geen enkel middel terugschrikt om zijn eigen haat te bevredigen (oak al zou in zijn gesprek met Mantis een politieke motivatie kunnen blijken, vs. 820-825). In zijn ‘rücksichts’ loos optreden komt hij overeen met de tekening van de berekenende én hypocriete Polymnestor, die eveneens voor geen moord terugschrikt, als dit maar zijn belangen dient. Op grond van enkele aanduidingen bij Euripides heeft Coster van deze Thracische vorst een uitgewerkte figuur gemaakt: van geldbeluste veinzer wordt hij een handige politicus die zijn positie tussen de grootmachten aftast.
Ook de figuren van Agamemnon en Pyrrhus treden in Costers dramatische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeelden op (Pyrrhus bij Euripides slechts in het bodeverhaal), maar beiden, en vooral Pyrrhus, hebben bij Coster eigen trekken gekregen. De dialoog die in de Troades naar aanleiding van Achilles' eis wordt gevoerd tussen Pyrrhus en Agamemnon, is beroemd geworden, met name om de flitsende stichomythieën met hun puntige sententiae over de vraag hoe overwinnaars de overwonnenen moeten behandelen (de noodzaak van clementia) en de wankelbaarheid van de koninklijke macht.Ga naar voetnoot84 Coster heeft de gelegenheid tot het invoeren van dergelijke overwegingen, die scène iii.4. hem gaf, niet aangegrepen. (Daar staat Agamemnon eerst tegenover Ulysses, die later wordt bijgevallen door Pyrrhus). Wel heeft hij, met name op basis van de tekening van de Agamemnon-figuur in deze Seneca-scène, zijn Agamemnon duidelijke contouren gegeven. Het enige wezenlijke verschil met de Seneca-Agamemnon zit in de motivatie tot het toestemmen in het offer van Polyxena. Bij Seneca legt Agamemnon zich neer bij de uitspraak van de priester, bij Coster wijkt hij uit politiek opportunisme. Agamemnon is bij Coster een in principe redelijke en rechtvaardige vorst die gedwongen wordt tegen beter weten in toe te geven aan de kwade machinaties van de oppositieleider, die hem klem zet met de reële dreiging van burgertwist. Als het besluit tot het offer met algemene stemmen is genomen, wil hij dan ook van seen afstel meer weten. Wel heeft Coster de Agamemnon-Ulysses-Pyrrhus-scène aangegrepen om een ander probleem te stellen. Door Pyrrhus' emotionele reactie op de hem opgedragen gruwelijke taak uit te diepen tekent hij de Pyrrhus-figuur veel genuanceerder dan Seneca. Hierdoor kan hij in deze scène het probleem van het onderscheid tussen medelijden en vrees laten formuleren. Waar bij Euripides Pyrrhus met slechts enkele woorden wordt voorgesteld als ‘door medelijden met het meisje aarzelend tussen willen en niet willen’Ga naar voetnoot85, wordt dit door Coster nog in enige andere scènes uitgewerkt. Daarin wordt Pyrrhus als enige handelende persoon juist niét voorgesteld als een figuur ‘uit eén stuk’, namelijk als eén emotie (tegelijk) verwoordend. Pyrrhus' aarzeling tussen kinderplicht en medelijden en zijn groeiende wantrouwen in de redelijkheid van zijn opdracht bieden weliswaar oók nog een extra kans om het probleem van ‘de macht der gewoonte’ te stellen, maar deze sententieuze bespiegelingen zijn toch kennelijk slechts een bijprodukt geweest van Costers hoofddoel in dezen: de uitbeelding van een psychisch conflict binnen degene die een gruwelijke taak moet verrichten, waarvan hij de onredelijkheid inziet. In feite is Pyrrhus' conflict als een werkelijk ‘tra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gisch conflict’ in Aristotelische zin te beschouwen, dat begint als mede door zijn aandrang Agamemnon instemt met het dubieuze offer en hij zelf gedwongen wordt dit offer uit te voeren. De tweestrijd waarin Pyrrhus dan komt te verkeren brengt hem - te laat - tot het inzicht dat dit offer strijdt ‘tegen 't heus en redelijck ghemoet’ (vs. 1759). Hij doet echter zijn plicht en vervalt daarna in diepe wanhoop. Coster heeft echter - zoals we gezien hebben - de kans om een Polyxena-drama te schrijven waarin Pyrrhus de tragische hoofdpersoon zou zijn, niet aangegrepen. Pyrrhus blijft een bijfiguur, die in handeling en woorden getekend wordt als ‘jeugdige weifelaar’, zoals de andere Grieken als ‘wrede hypocriet’ en ‘rechtvaardige, maar zwakke vorst’. Als uitvoerder van het omstreden vonnis moet hij in zijn aarzeling en wanhoop na afloop vooral afsteken tegen Polyxena's gelijkmoedige houding ten opzichte van dezelfde gruwelijke handeling. Gelijksoortig gedrag als dat van Pyrrhus treft men in de moordenaar van Willem van Oranje in Van Hoghendorps Truer-spel van de moordt, begaen aen Wilhem enz. (1617). Meer nog dan bij Heinsius is deze bevangen door twijfel, aarzelend tussen zijn als plicht gevoelde taak, angst (omdat hij weet dat God moord verbiedt) en ontzag voor de prins. Ook zijn aarzeling staat in contrast met de standvastigheid van zijn slachtoffer.
Hoewel intrige en karakters in Polyxena aanzienlijk geschakeerder zijn dan in Ithys, kan ook hier de vraag gesteld worden of er in alle gevallen wel sprake is van algehele ‘consistentie en waarschijnlijkheid van karakter’.Ga naar voetnoot86 Ook in dit stuk laat Coster - met uitzondering van enkele cynische uitspraken van Hecuba, die adequaat haar redeloosheid tekenen (als in vs. 1584-1587) - zijn figuren nergens ‘slechte’ uitspraken doen. Dit geldt ook voor duidelijk afkeurenswaardige personen als Polymnestor, Mantis en Ulysses. De ‘rücksichts’loze Polymnestor krijgt een aantal moreel-politieke overwegingen over zaken van oorlog en vrede, waaronder de ellende van oorlogsslachtoffers, in de mond gelegd (in i.5.), de op eigenbaat beluste bedriegers Mantis en Ulysses geven onder meer - als waár te beschouwen - godsdienstige bespiegelingen ten beste (respectievelijkin ii.3. en iii.4.). Nu kunnen de uitspraken van Ulysses ook door óns opgevat worden als zijn intriges dienende huichelarij, die in de situatie zeer functioneel is. Voor de tekening van Mantis geldt dit zeker niet. Afgezien van de onwaarschijnlijkheid van karakter in modern-psychologische zin zijn diens theologische uitweidingen ook binnen de situatie nauwelijks noodzakelijk. Ook Polymnestors deernis met degenen die door het oorlogslot, veroorzaakt door de morele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misstappen van de vorst, getroften worden, lijkt psychologisch niet goed te passen bij de man die kort hierna eigenhandig een aan hem toevertrouwde gast vermoordt. Voor het zeventiende-eeuwse publiek, dat in deze figuren ‘basistypen’ zag, was dit echter geen probleem. Het zal het als heel ‘natuurlijk’ beschouwd hebben dat de priester Mantis in zijn kwaliteit van theoloog godsdienstige beschouwingen ten beste geeft. Zo spreken ook Polymnestor en Agamemnon (beide wel met hun eigen preoccupaties) over zaken des konings, zoals de schoenmaker spreekt over zijn leest. ‘Consistentie van karakter’ blijkt hier niet als modern-psychologisch begrip gehanteerd te moeten worden, maar gebaseerd te zijn op het Horatiaanse decorum-begrip, dat karakter afleidt van staat, ouderdom en sexe, in het geval van Mantis ongeacht de situatie waarin de figuur zich bevindt. Op grond van ditzelfde principe krijgt de jeugdige Polydorus in i.7. van zijn vriend Ibis de groeten van een vriendinnetje, over wier relatie tot de prins verder geen woord meer wordt gezegd. Ook spreekt hij nog in hoofse termen met een jonkvrouwe aan het hof (vs. 419-433), die verder geheel anoniem blijft. Als nog niet gevormde, jonge man, die ver van zijn ouderlijk huis moet opgroeien, is Polydorus ‘natuurlijk’ gevoelig voor angstige voorgevoelens, maar ook de gesuggereerde aanwezigheid van verliefdheden kenmerkt de jeugdige man. Zo staat ook de jonge Pyrrhus in zijn aarzeling na het genomen besluit tegenover de oudere Agamemnon, wiens politiek inzicht nu elke aarzeling uitsluit. (Ook de aarzelende moordenaar Balthasar Gerards is een jonge man). Zoals gezegd dienen de theologische wijsheden die de goddeloze Ulysses in de overredingsscène met Agamemnon in de mond gelegd worden, wel degelijk de intrige én zijn zo heel functioneel voor de tekening van Ulysses' hypocrisie. Ook de andere sententiae, die door ieder van de andere handelende personen in meer of mindere mate worden uitgesproken, strijden nergens tegen de eis van het decorum, zoals ook Heinsius die formuleerde.Ga naar voetnoot87 Politieke beschouwingen zijn gereserveerd voor de vorsten, op eén uitzondering na, als ook de oude koningin Hecuba een uitspraak doet over het misbruik van godsdienst door de tiran en de politieke noodzaak om burgertwist te vermijden (vs. 1576-1594). Daarbuiten formuleren de vrouwen en de jonge mannen slechts wijsheden op het gebied van de individuele gedragsethiek (zoals Ibis over ware vriendschap en beheersen van vrees en natuurlijk Polyxena over de adeldom der geestkracht, in vs. 1796-1806). Deze sententiae zijn echter zeker niet alle zo direct met de context verbonden als Heinsius dat verlangde.Ga naar voetnoot88 Alles bij elkaar kan men vaststellen dat, vergeleken met Costers bronnen en zeker in vergelijking met de Ithys, in de Polyxena een vrij groot aantal verschillende figuren optreedt, voorgesteld als, soms individueel ingekleurde, typen die op el- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaar inspelen. In het gecompliceerde handelingsverloop met zijn opeenhoping van verscheiden gebeurtenissen worden verschillende van hen in geschakeerde reacties uitgebeeld. Dit geldt niet zozeer voor de geheel nieuwe figuren aan het Thracische hof (de opgeblazen Mantis, de door angst bevangen, lévende Polydorus, de redelijke vriend Ibis en de ongekleurde rei van Thraciërs), maar wel voor de uitgewerkte figuren van Agamemnon en vooral Pyrrhus. Hecuba en Polyxena verschillen niet wezenlijk van hun modellen, maar Andromache is weer ‘armer’ getekend dan haar voorbeeld. Ulysses speelt een zeer grote rol, even slim en welbespraakt, maar wreder en hypocrieter dan zijn klassieke voorganger. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5 TitelDe keuze van de titel ‘Polyxena’ voor een drama waarin de figuur van Hecuba toch de belangrijkste plaats inneemt in de aaneenschakeling van handelingen, is na de Ithys geen verrassing meer. Polyxena is immers de ‘qua indrukwekkendheid en ongeluk meest opvallende figuur’, waaraan volgens Scaliger de titel van een drama ontleend kon worden.Ga naar voetnoot89 Het accent ligt hier dan wel op de dignitas waarmee het ongeluk door de betreffende figuur wordt ondergaan. Ik behoef er niet meer op te wijzen dat ook hier de titel de morele les die door de handeling wordt uitgedragen benadrukt, en dus niét verwijst naar de intrige. |
|