Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd2 Analyse van de tekst2.1 VerantwoordingDe analyse van de Polyxena-tekst berust op dezelfde principes als die van de tekst van de Ithys (zie hoofdstuk iii, sub 2.1.). Hij is vooral gericht op de wijze waarop in de achtereenvolgende scènes de ‘belering’ van het publiek plaats vindt. De geformuleerde morele instructie wordt (min of meer vrij) vertaald of uitvoerig samengevat, de rest van de tekst wordt meestal in een kortere samenvatting weergegeven. Hierbij kon ik mede gebruik maken van het woordcommentaar in de Polyxena-editie van Van Eemeren. De sprekende persoon of personen worden gecursiveerd aangegeven. Ik ga uit van de tekst van de editie-1619, met verwijzing naar de ene passage tussen vs. 1224 en 1225, die in de editie-1630 is toegevoegd. | |||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||
2.2 AnalyseEerste bedrijf. Eerste toneel1-15 andromache. astianax. De eerste woorden van de ongelukkige vrouw, met wier smart om man en kind de handeling wordt ingezet, verplaatsen het publiek direct naar de puinhopen van het verwoeste Troje. Door deze uitgangssituatie te ontlenen aan het einde van eén van de aangrijpendste scènes van Seneca's Troades (derde bedrijf, eerste scène), geeft Coster zijn referentiekader ook in dramahistorische zin direct duidelijk aan. Alleen de ‘setting’ van de scène is echter aan Seneca ontleend (Andromache klaagt voor het graf van Hector, waarin zij haar kind heeft verborgen), niet de tekst zelf. Deze eerste scène is direct al de eerste demonstratie van het ellendig lot der Trojaanse vrouwen, wier vorstelijke staat na de gewelddadige dood van de mannen gereduceerd is tot een slavenbestaan. In Andromache, Hectors weduwe, gaat het verdriet om de verloren echtgenoot en haar dreigende lot gepaard met angst voor het leven van haar zoontje Astianax.
Andromache. Astianax
| |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Tweede toneel16-76 rey der griecken. hecuba. polyxena. andro[mache]. De triomferende Grieken, die nu op het toneel verschijnen, worden inderdaad voorgesteld als slavendrijvers. Onder hun gevangenen voeren ze onder meer de vroegere Trojaanse koningin Hecuba en haar dochter Polyxena met zich mee: twee andere slachtoffers van het oorlogslot, dat de Grieken de overwinning heeft geschonken:
Rey der Griecken
Hiermee is de uitgangssituatie nu nader ontvouwd: de ‘ghewesen Coninginnen’ (vs. 16) zijn niet alleen blootgesteld aan angst, maar ook aan de diepste vernedering. Aan deze val der groten moét binnen het verwachtingspatroon van het publiek wel de bekende les over de vergankelijkheid van materieel bezit en aards geluk verbonden worden. Costers Hecuba voldoet volkomen aan deze | |||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
verwachting, evenals de Hecuba van de Troades, wier openingsclaus Costers directe voorbeeld is geweest. Laat zij voor iedere hooggeplaatste die zich hoomoedig op eigen macht verheft, een onheilspellende spiegel zijn! Coster vlecht echter nog een andere les mee: wantrouw vriendschap die slechts op eigenbaat is gebaseerd:
Hecuba
Na deze bespiegelingen wendt Hecuba zich tot haar dochters. Zij spreekt ook Cassandra toe (vs. 53), die dus mogelijk ook aanwezig is:
Andromache en Polyxena bieden beiden een eigen antwoord op Hecuba's wanhoop. Polyxena ziet in dat de enige houding tegenover het onverbiddelijke lot berusting is, Andromache erkent wel de juistheid van de stoïsche eis tot temperantia en patientia (of constantia), maar meent ook dat deze in de praktijk moeilijk is te volgen. Zowel de morele noodzaak van de patientia/constantia als de les betreffende loze vriendschap zullen in de loop van de handeling nader worden gedemonstreerd:
Andromache. Hecuba. Polyxena
Andromache
| |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
Hecuba reageert hier slechts op met een klagende uitroep:
Hecuba
| |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Derde toneel76-149 ulysses. andromache. De Grieken - onder leiding van Ulysses, naar nu blijkt - voegen zich nu weer bij de bewakers van de gevangen vrouwen en kinderen:
Ulysses
Ulysses houdt nu Andromache staande. Ook het volgende twistgesprek tussen de Griekse leider, die de beproefde vrouw haar enige zoon wil ontnemen, en de fiere Andromache, die zich strijdbaar en moedig als een waardig echtgenote van de held Hector tegenover hem plaatsf, vindt zijn model in Seneca's Troades (derde bedrijf, tweede scène). Er zijn echter aanzienlijke verschillen aan te wijzen, met name in de karaktertekening (hierover later, in 3.4).
Ulysses. Andromache
| |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Vierde toneel150-161 astianax. andromache. ulysses.
Astianax. Andromache. Ulysses
| |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
Het publiek is in deze scène met eén der ergste gruweldaden van de Grieken geconfronteerd, de eerste waarvan Ulysses de instigator is: moord op een kind voor de ogen van de moeder. Het leed, de Trojaanse vrouwen reeds aangedaan is zo vermeerderd door een bijna achteloze daad van een van elk meedogen ontblote cynicus. Met name in de visuele toneelhandeling wordt het publiek van zijn wreedheid doordrongen. Men heeft namelijk kunnen zien hoe Ulysses het kind van boven (de muur) naar beneden heeft geworpen.Ga naar voetnoot32 De val der groten, verwoord door Hecuba, is zo ook letterlijk aanschouwelijk uitgebeeld. De moord op Astianax zal echter slechts het begin van zich nog meer ophopende ellende blijken te zijn, zoals Andromache al heeft voorzien (vs. 74-75). | |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Vijfde toneel162-274 polymnestor. In de volgende scène wordt de handeling verplaatst van Troje naar Thracië, het buurland. In een 113 regels tellende monoloog presenteert de Thracische koning Polymnestor zich als een machiavellistisch vorst, die zijn vriendschapsbanden met de Trojanen zo gauw mogelijk wil verbreken ten gunste van een goede verstandhouding met zijn nieuwe buren, de Grieken. Hecuba's bittere algemene uitspraak in vs. 23-30 wordt zo al snel bewezen door een duidelijk exempel, maar tegelijk wordt de aanzel gegeven voor de volgende slag die de Trojaanse vrouwen, en m.n, Hecuba, zal treffen. Polymnestor geeft een expositio over de stand van zaken (de vermoedelijke val van Troje) en zijn eigen relatie tot de Trojanen. Als argument voor zijn ommezwaai tekent Polymnestor welsprekend de oorlogsellende die hij als wijs vorst zijn onderdanen wil besparen:
Polymnestor
Polymnestor richt zich dan in gedachten tot zijn onderdanen: | |||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||
Deze overweging geeft aanleiding tot een aantal associatieve sententies over de oorzaken en gevolgen van een oorlogssituatie:
Na de gevolgen komt de mogelijke oorzaak van de oorlogsellende aan de orde: de eigenzinnlgheid der vorsten:
De conclusie luidt:
Dekwade gevolgen voor het volk strekken zich uit tot ver na het beëindigen van de strijd:
Armoede is Crouwens gewoonlijk ook eén van de praktische redenen van behoefte aan vrede:
Maar het volk blijft met de ellende van de armoede zitten:
Er is dan toch nog eén geluk bij een ongeluk, want anderen overkomt nog iets veel ergers:
Uit deze laatste woorden spreekt naast het medelijden met onschuldige oorlogsslachtoffers ook weer de notie ‘hoogmoed komt voor de val’. Uit Hecuba's woorden in vs. 19-47 bleek reeds hoe deze notie werd gerelateerd aan ‘de val der groten’; nu wordt hij ook verbonden aan het lot der onderdanen die meegesleept worden in de val van hun vorst. Polymnestors beschouwing over het droevig slavenlot van ‘totaal overwonnenen’ is immers ook direct toepasbaar op hetgeen in de eerste vier scènes is vertoond én door Hecuba verwoord. Ook Hecuba wees op de hoogmoed dergenen die menen dat hun voorspoed geen einde neemt. | |||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||
Op grond van de door hem overwogen consequenties van oorlog-in-etgen- land concludeert Polymnestor:
Deze overweging zal zijn toekomstige gedragslijn bepalen:
Met deze monoloog is Polymnestor als een zeer opportunistisch vorst getekend, die zijn eigen land tegen eike prijs wil vrijwaren voor oorlogsrampen (in dit geval als resultaat van de wraak der Grieken). In het licht van zijn rücksichtsloze moord op dejonge Polydorus, waartoe hij weliswaar nog niet expliciet, maar wel impliciet heeft besloten (vs. 266-267), lijkt een zich inleven in de ellende van oorlogsslachtoffers (zonder dat dit ten overstaan van anderen voorgewend moet worden) echter psychologisch- moreel ongeloofwaardig. | |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Seste toneel275-340 polydoor. Na de handige en trouweloze machinator, die een op vriendschap gebaseerd bondgenootschap zonder probleem opoffert om zelf geen risico's te lopen, wordt zijn toekomstig slachtoffer, Polydorus, gëmtroduceerd: de volgende in de rij van vermoorde Trojaanse prinsen. De gemoedstoestand waarin de jonge Polydorus verkeert wordt in de nu volgende monoloog met fraaie rhetorische wendingen verwoord. Polydorus wordt beheerst door eén emotie: angstige voorgevoelens over het lot van Troje en hemzelf houden hem bevangen. Deze emotie wordt door hemzelf voorgesteld als strijdig met rede en wil:
Polydorus
Tevergeefs spoort hij zichzelf aan:
Het helpt niet. Hij moet bekennen:
| |||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Eerste bedrijf. Sevende toneel341-437 ibis. polydorus. rey van traciers. Polydorus' eenzaamheid wordt nu doorbroken door de komst van zijn vriend Ibis:
Ibis
Hij spreekt de droevige Polydorus aan. Deze volgende scène, waarin de ene vriend remedies zoekt om de ander uit zijn zorgelijk gepeins te halen, geeft aanleiding tot het aansnijden van verschillende morele onderwerpen: de waarde van de vriendschap én de bekende eis van gelijkmoedigheid in voor- en tegenspoed:
Ibis. Polydorus
Ibis
Ibis. Polydorus
Deze heeft zijn instructie voor deze situatie klaar:
Ibis
| |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
Dit is ware vriendentroost, immers:
Nadat hij Polydorus zo een hart onder de riem heeft gestoken neemt Ibis zijn toevlucht tot een uitnodiging aan zijn vriend om zich feestelijk te gaan vertreden:
Ibis. Polydorus
Ibis. Polydorus. Rey van Traciers
De dans der Thracische hovelingen sluit dit eerste bedrijf zonder woorden af. | |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Eerste toneel438-469 ibis. rey van traciers. polydoor. Het tweede bedrijf sluit direct aan op het eerste. Ibis spreekt de nog steeds neerslachtige Polydorus, bij wie er ondanks de vriendelijke blikken van de dames geen lachje af kan, krachtig toe:
Ibis
De te verwachten morele instructie blijft ook nu niet uit:
| |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
De tekst lijkt hier niet erg consistent: deze laatste woorden passen namelijk wel in de mond van Polydorus, maar niet in die van Ibis. Diens opmerking suggereert immers het bestaan van twee, elkaar tegensprekende voorspellingen (zie vs. 345). Ook het antwoord van Polydorus past eerder bij Ibis, om - tegen beter weten in - ter geruststelling van Polydorus alle beroep op praatjes en voorspellingen als ‘beuselinghen’ af te doen:
Polydorus. Rey van Traciers
| |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Tweede toneel470-484 ibis. rey van traciers. Buiten de aanwezigheid van Polydorus blijkt Ibis ook veel minder optimistisch. Hij spreekt nu toch weer wel over een uitleg ten goede van de brand, maar blijft bij zijn afwijzen van waarzeggingen:
Ibis. Rey van Traciers
Na deze kritische woorden verschijnt sterrenwichelaar Mantis, en even later ook de koning, in hun gezichtsveld. De hovelingen sparen onderling hun kritiek op deze lieden niet:
Hiermee is de redeloosheid van zowel de raadgever als de raad zoekende vorst, die op zo'n bedrieger vertrouwt, expliciet gemaakt. | |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Derde toneel485-563 mantis. polymnestor. De twee dubieuze gezagdragers staan nu tegenover elkaar. Mantis heeft - op Polymnestors verzoek tot opheldering over Trojes lot na - alleen het woord. Coster gebruikt deze scène om de zelfingenomen wichelaar in al zijn hoogmoed te tekenen, maar tevens legt hij Mantis een aantal bespiegelingen in de mond die essentieel inzicht in de positie van de mens en zijn relatie tot God inhouden: | |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
Mantis. Polymnestor.
Coster laat daarbij niet na om Mantis en passant de hiërarchisch ondergeschikte positie van de priester ten opzichte van de vorst te laten formuleren:
Mantis
Hierna volgen 26 regels ethiek-in-notedop:
Mantis twijfelt er niet aan of hij heeft dat goede gebruik altijd tot het zijne gemaakt, en met goede resultaten:
(Kennelijk doelde Ibis in vs. 345 (en vs. 359?) op dié voorspelling). Als Mantis de waarheid spreekt (en dat zou door Polymnestor onderkend moeten zijn), lijkt hij er nu blijk van te geven dat er toch wat in die sterrenwichelarij zit. Toch wil Coster zijn publiek dit inzicht zeker niet meegeven. Dit blijkt niet alleen uit de duidelijk geformuleerde kritiek van Ibis en de Thraciërs, die Mantis' komst heeft ingeleid, maar ook uit de komische wijze waarop Coster Mantis de door hem waargenomen loop der planeten laat beschrijven. Op grond hiervan kwam de wichelaar tot de conclusie, zo zegt hij, dat Troje moet zijn gevallen. Dit in: 540-555 Euforisch besluit hij:
| |||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||
Gezien de wijze waarop het oordeel over Mantis' betrouwbaarheid door Coster wordt gestuurd, zal het publiek ook deze uitspraak als hoogmoedige bluf hebben moeten opvatten. Maar toch lijkt Mantis het nu weer bij het juiste eind te hebben, want daár kan hij de komst der Grieken aankondigen, die reeds op de Thracische kust landen! De opschepper heeft weer ‘lichtvaardich by gheval’ (vs. 474) goed geraden, óf had hij de vloot al zien aankomen voór hij naar Polymnestor ging? Dit in: 560-563 | |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Vierde toneel564-616 polymnestor. De boze voorgevoelens van Polymnestor én Polydorus, ieder om zijn eigen redenen om zijn eigen lot bezorgd, blijken nu bewaarheid. Polymnestor gaat als eerste tot handelen over. In de volgende monoloog overlegt hij wat te doen en komt tot een besluit:
Polymnestor
Coster maakt van de gelegenheid gebruik om een klein exposé over de achtergrond van de Trojaanse oorlog in te lassen, in Polymnestors woorden van: 574-579
Het blijkt nu dat Polymnestor niet alleen een laffe opportunist is (die trouwens ook voor zijn eigen hachje vreest), maar ook een rücksichtsloze tiran, die in de moord op Polydorus nog een extra voordeel ziet ook: hij komt zo meteen in het bezit van diens geld. Dit in: 612-615
| |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Vijfde toneel617-635. polydoor. polimnestor. De wel zeer opportune komst van Polydorus bij de Thracische vorst wordt zeer aannemelijk door zijn motivatie: | |||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||
Polydorus. Polymnestor
Polydorus heeft het laatste, klagende, woord, voor hij wordt doorstoken:
Polydorus
Hiermee is het eerste geval van schijnvriendschap, die vrienden in nood opoffert (zie Hecuba's woorden in vs. 23-28) ten volle gedemonstreerd. Tevens is de volgende gruweldaad, aan de Trojanen begaan, voltrokken. Voor innerlijke strijd binnen Polymnestor was hierbij geen plaats; de moord op Polydorus wordt in een vloek en een zucht bedisseld. | |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Sesde toneel637-667 ulysses. In de volgende scène wordt men weer geconfronteerd met de Grieken. Ulysses, die de grote instigator was van het gruwelijk leed, Andromache aangedaan, treedt nu op als triomfator.
Ulysses
| |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Sevende toneel667-745 agamemnon met alle de grieksche princen. Agamemnon, de grootste onder de leidende Griekse vorsten, bevestigt tegenover de zijnen de triomf over Troje. De situatie vraagt om een passende dankmonoloog aan de goden en deze wordt dan ook door Agamemnon uitgesproken. (n.b. De tekst van deze monoloog is gesteld in een afwijkend rijmschema van gekruist rijm). Binnen het optreden van deze vorst, evenals binnen dat van de Thracische koning Polymnestor, passen echter ook de bekende sententiae over de gevaren die een land in tweedracht bedreigen en de plicht van de vorst om het heil van zijn onderdanen te waarborgen. Evenals de woorden van Polymnestor komt de associatieketen van Agamem- | |||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||
nons sententieachtige uiteenzettingen alleen op het beginpunt uit de situatie voort:
Agamemnon
Aan deze constatering kunnen enige algemene wijsheden gekoppeld worden:
Dit gebeurt door de volgende middelen:
Hiertegen is echter een goede remedie:
Anders dan in de aan Polymnestor in de mond gelegde visie (vs. 214 e.v.) lijkt in Agamemnons woorden de ondergang van een land te wijten aan (door de goden bewerkte) tweedracht onder de burgers, niet aan de machtswellust van de vorst. Toch gaat de conclusie dezelfde richting uit: eendracht onder de vorsten is basisvoorwaarde voor het geluk van het volk. Deze woorden, die op deze plaats vrijblijvend zijn, worden echter straks gedemonstreerd aan de handeling: argwaan ten opzichte van de vorst zal de aan verraad onschuldige Agamemnon treffen. Dit zou vermeden zijn als vorst Ulysses geen aanstoker van tweedracht was geweest. Agamemnon benadrukt tot slot nog eens de rechtvaardigheid van de Griekse zaak:
| |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Achtste toneel746-845 ulysses. rey van grieksche krijghs-luyden. mantis. Agamemnons speech is kennelijk mede aangehoord door Mantis, die na vs. 564 | |||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||
de aankomst der Grieken is gaan bezien. Onmiddellijk na de woorden van de bevelhebber treft Ulysses zijn eerste maatregelen om de algehele vernietiging van Hecuba's geslacht te verzekeren. Mantis speelt hierin een centrale rol. Gesuggereerd wordt dat Ulysses reeds lang op de hoogte was van diens bestaan en op diens medewerking rekende. Immers: zijn instructie voor de priester heeft hij al bij zich.
Ulysses. Rey
De Grieken brengen de wichelaar nu voor Ulysses:
Ulysses. Mantis
| |||||||||||||||||
Tweede bedrijf. Neghende toneel846-895 rey van troyaansche vrouwen. hecuba. Nadat in de vorige scène de voorbereidselen zijn getroffen voor de volgende rampspoed die met name Hecuba, moeder van Polyxena, zal treffen, komen de Trojaanse koningin en de haren onder klaagzangen weer ten tonele:
Rey
| |||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||
Hecuba haakt hierop in door op Paris' rechtvaardigheid in het oordelen te wijzen:
Hecuba
Door te ontkennen dat Paris is gezwicht voor de schone beloften van Venus, die hem immers de (onwettige) liefde van Helena beloofde, ontkent Hecuba in feite evenzeer dat Paris' schuld oorzaak is geweest van de ondergang van Troje. Agamemnon zag dit uiteraard anders (zie vs. 723-728). In haar volgende woorden werpt Hecuba dan ook alle schuld op de afgunst van Juno, net als de rei had gedaan. Dit niet dan na de begeerte naar andermans goed te hebben afgeschilderd als bron van innerlijke pijn:
Toch vraagt Hecuba de goden nog om medelijden:
| |||||||||||||||||
[Tweede bedrijf. Tiende toneel]896-934 rey van troyaansche vrouwen. De rei geeft met het volgende (dat in de eerste regels direct verwijst naar Horatius' ‘Beatus ille’Ga naar voetnoot33 en de daarop volgende beschouwing over de bekende tegenstelling tussen het onrustige, zondige hof en het land, waar tevredenheid en innerlijke rust heerst, een algemeen perspectief aan waartegen de ellende der Trojaanse vorstin én de machinaties der politici om haar heen moeten worden beoordeeld. Vorsten zijn nooit te benijden en de kroon van de innerlijke rust verkrijgen zij zeer zelden. Wijs zijn degenen die een eenvoudig bestaan op het land leiden, vreedzaam levend volgens ‘der natuuren wensch’ (vs. 930):
Rey
| |||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||
Na het lied gaat de rei in dezelfde toon door:
| |||||||||||||||||
Derde bedrijf. Eerste toneel935-998 polydorus. hecuba. Terwijl Hecuba slaapt verschijnt de geest van Polydorus. Hecuba zal verschrikt ontwaken, vervuld van vreselijke voorgevoelens over het lot van twee van haar kinderen. De scène vindt een voorbeeld in de openingsscène van Euripides' Hecuba, maar is op Senecaanse wijze getoonzet: vertoon van horror, maar vooral ook oproep tot wraak, gevolgd door een monoloog van uitzinnige wanhoop:
Polydorus
Hecuba
Zoals al uit haar woorden in vs. 883 e.v. bleek, is er bij Hecuba nu reeds geen plaats meer voor Godsvertrouwen. Ze voelt zich slechts het onschuldig slachtoffer van de haat der goden (i.c. die van Juno). Van enige overweging over eigen | |||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||
schuld of van berusting is geen sprake.
| |||||||||||||||||
Derde bedrijf. Tweede toneel999-1018 rey van griecken. agamemnon. ulysses. pyrrus. De Grieken en hun leiders, waaronder nu ook Pyrrhus, de zoon van Achilles, maken zich onder trompetgeschal gereed tot een dankdienst voor Mars en bereiden zich voor op een (dieren)offer op het altaar. Ze zingen een lofzang op de oorlogsgod:
Rey enz.
| |||||||||||||||||
Derde bedrijf. [Derde toneel] (n.b. in de editie-1619 staat abusievelijk: Tweede toneel)1019-1090 mantis vermomt. agamemnon. ulysses. pyrrus. rey van griecken. Direct na het lied der Grieken verschijnt tot algemene ontzetting Mantis - vermomd als de geest van Achilles -bij het altaar. Hij rijst zogenaamd op uit de onderwereld, op een plaats waar, naar straks blijkt, ook zijn graf is gesitueerd. (Zie vs. 1264, 1313). Mantis heeft de tekst die Ulysses hem gegeven heeft (vs. 839-840) uit zijn hoofd geleerd: een monoloog van 72 regels, bestemd om de Grieken te overtuigen van de noodzaak om Polyxena te offeren. Het ‘catchword’ is wraak:
Mantis
| |||||||||||||||||
Derde Bedrijf. Vierde Toneel1091-1318 ulisses. agamemnon. pyrrus. rey van griecken. Als het rhetorisch geweld van Ulysses' woorden-in-de-mond-van-Mantis zijn eerste uitwerking heeft gehad (de Grieken zijn ontzet, zie vs. 1031-1032, 1098-1100), moet: Ulysses zijn rhetorstalent opnieuw aanwenden om het gewenste doel te bereiken. Allereerst wendt hij welsprekend grote schrik voor: | |||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||
Ulysses
Dan wendt hij zich tot Agamemnon, die hij een gedragskeuze voorlegt die in zijn voorstelling van zaken geen moeilijke is. Overigens laat Ulysses door de keuze van zijn epitheta in het midden of de goden die achter Achilles' bevel staan, nu goedertieren zijn of juist streng:
Agamemnon maant de Grieken tot kalmte:
Agamemnon
Dan spreekt hij ten overstaan van het leger (zie vs. 1192) tot zijn medeleiders. Grote aarzeling over deze wens van de volgens hem toch oprechte goden bevangt hem:
Uit Agamemnons woorden blijkt hier nog slechts onbegrip, geen argwaan over de vraag of de goden in deze zaak wel echt een rol gespeeld hebben. Zijn laatste opmerking is in deze context voor een christelijk publiek dan ook alleen aan te merken als ‘zondig’. Een eigen wil die tegenover Gods wil gesteld wordt kan volgens christelijke opvatting slechts tot verderf leiden. De ethische instructie, die het juiste inzicht in dezen moet formuleren, wordt nu in de mond gelegd van de verdorven Ulysses. Het is hij die wijst op Gods almacht en's mensen afhankelijkheid van Hem, met als krachteloze tegenhanger de ‘kwade gewoonte’. Ulysses maakt ook geen onderscheid tussen de goden (van de Griekse situatie) en (de ene, christelijke) God (vs. 1140-1142 tegenover vs. 1146; vs. 1156, 1158 tegenover vs. 1150, 1155, 1159-1160). Zo ziet men dat de twee broeders in het namaak-godsdienstig kwaad, de onbetrouwbare, valse Mantis en de met alle heiligheid spottende Ulysses, de dragers worden van als juist te aanvaarden theologische opvattingen. In het geval van Ulysses dient dit echter de intrige: Agamemnon wordt door Ulysses' hypocrisie voor het blok gezet:
Ulysses
| |||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||
Het feit dat de goden nu van de mens iets anders eisen dan ze voorheen deden (een mensenoffer) beargumenteert Ulysses met opnieuw een principiële uitspraakt over Gods almachlt, die niet aan wetten is gebonden:
Het vast blijven houden aan ‘gewoonte’, tégen het goddelijk gebod, is verkeerd:
Toegepast op Agamemnon:
Na zijn theologisch argument vindt Ulysses meerdere argumenten om Agamemnon te overtuigen. Eerst de politieke consequenties:
Dan doet Ulysses een beroep op de verplichtingen tegenover Achilles, die Agamemnon volgens hem achteloos terzijde schuift:
Uit Agamemnons reactie blijkt dat hij nu toch bedrog in het spel vermoedt. Zijn opmerking over de dwangpositie waarin afgodengeloof een wijs man kan brengen, zal straks door zijn eigen gedragslijn bevestigd worden:
Agamemnon
Nu Agamemnon zich zo openlijk verzet, gaat Ulysses, gesteund door Pyrrhus, tot de aanval over. Het feit dat het leger in het offer toestemt maakt Agamemnons positie er niet gemakkelijker op. Een felle discussie ontspint zich tussen de aanvoerders: | |||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||
Ulysses. Pyrrhus. Agamemnon. Rey van Griecken
Ulysses ontkent deze beschuldigingen en wendt slechts godsdienstigheid als motivatie voor:
Ulysses. Agamemnon
(n.b.: In de editie-1630 zijn tussen 1224 en 1225 32 regels toegevoegd, waarin Agamemnon dieper ingaat op de zaak-Palamedes en Ulysses' wraakzuchtige eigenbaat ook in die zaak in schrille kleuren afschildert). De discussie zet zich nu voort en eindigt ermee dat Agamemnon, gedwongen door als godsdienst vermomd bedrog, zich neerlegt bij de wil van het volk, met name om burgertwist te vermijden:
Pyrrhus. Agamemnon. Ulysses
Nu het besluit om Polyxena te offeren is genomen, probeert Agamemnon nog eén probleem te creëren:
Agamemnon. Ulysses
| |||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||
Coster benut deze situatie om het karakter van Pyrrhus uit te diepen. In deze figuur wordt voor het eerst in de handeling een innerlijke strijd uitgebeeld, die aan een dramatische beslissing voorafgaat: Ulysses. Pyrrhus
Op deze vraag biedt Agamemnon de passende morele instructie: hoedt u voor lafheid, vermomd als medelijden:
Agamemnon
Hierop vermant Pyrrhus zich en het lot van Polyxena is nog eens bezegeld:
Pyrrhus. Agamemnon
Agamemnons laatste woorden, tot het leger gericht, doen bittere ironie vermoeden:
Agamemnon
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Eerste toneel1319-1355 hecuba. De volgende slag die Hecuba zal treffen is nu voorbereid. De beproefde vrouw gaat definitief haar ongeluk tegemoet. Haar monoloog, die nu volgt, is in dezelfde wanhoopstoon gesteld als haar klacht in vs. 949-992, versterkt door het | |||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||
onheilspellend genfluister in de rangen van de haar opwachtende Grieken. Nog heviger dan tevoren wordt zij bestookt door boze voorgevoelens en getoond als prooi van wanhoop, die haar geest in verwarring heeft gebracht en haar het geloof in de goden heeft doen verliezen. In haar eerste woorden stelt zij zich opnieuw voor als een speelbal van het wispelturige lot, evenals in haar eerste monoloog, o.a. in vs. 45-47:
Hecuba
Hecuba ziet nu hoe Ulysses op haar toe komt:
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Tweede toneel1356-1395 hecuba. In de volgende situatie is Ulysses opnieuw bode van het kwaad. Ook deze en de volgende scène hebben een direct model in de tekst van Euripides' Hecuba (tweede bedrijf, eerste scène), maar aangezien - anders dan daar - Ulysses zelf het offer heeft bedisseld, presenteert hij zich nu als huichelaar ten top:
Ulysses. Hecuba
Daar komt de niets vermoedende Polyxena zelf:
Hecuba
| |||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Derde toneel1396-1539 polixena. ulysses. hecuba. De wanhoop van Hecuba wordt nu gecontrasteerd met de standvastigheid van haar dochter, die - anders dan haar moeder - weigert zich voor Ulysses te vernederen en om haar leven te smeken. Tegenover haar zuivere onschuld en zichzelf wegcijferende kinderliefde staat de niets verschonende wreedheid en hoon van Ulysses, die op zijn beurt nog eens de valsheid van vriendschap uit eigenbaat demonstreert:
Polyxena. Ulysses. Hecuba
Met ‘de barsche Grieck’ zal Hecuba mogelijk in het algemeen ‘de Grieken’ en hier in het bijzonder Ulysses bedoelen (ook blijkens vs. 1510). Hierop inhakend wijst Polyxena op de bloeddorst van ‘de Grieck’ (vs. 1500), en concentreert zich dan op Agamemnon, die zijn eigen dochter Iphigenia gedood heeft, gedwongen door de priesters.
| |||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Vierde toneel1540-1564 polidorus. hecuba. Nu zij de steun van haar dochter moet ontberen is Hecuba buiten zichzelf van smart (vs. 1557). Opnieuw verschijnt de geest van Polydorus, die deze keer nu juist niet om wraak roept:
Polydorus
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Vijfde toneel1565-1636 hecuba. Hecuba's nu volgende monoloog is echter geen reactie op Polydorus' spokend optreden. Haar smartelijke klachten van hiervoór hebben echter wel plaats gemaakt voor vervloeking van de Grieken en gedachten aan eigen wraak, aangezien ze op ingrijpen van de goden niet meer hoeft te rekenen. De aard van deze monoloog biedt ook gelegenheid tot het invlechten van enige wrange uitspraken over het politiek beleid van op eigenbaat gerichte tirannen:
Hecuba
Deze laatste overweging geeft ruimte voor nog algemener beschouwingen. Wat Hecuba namelijk zegt over de middelen die de tiran aangrijpt om onrecht de schijn te geven van recht (i.c. ‘'t goddeloos ghebruyck’, vs. 1581), is niet van toepassing op de handelwij ze der Grieken. Ulysses had juist gepleit voor het niét volgen van het ‘gebruik’, inzake het offer van Polyxena!
| |||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||
Nogal cynisch concludeert Hecuba dat elke vorst zijn beleid maar op zulk bedrog moet baseren:
Kritiek op een verkeerd oordeel wordt meestal niet in het landsbelang geacht:
Deze laatste opmerking over net gedrag van de redelijke mens herhaalt hetgeen ook Agamemnon reeds formuleerde (vs. 1185-1188) en wat hem in feite er toe heeft bewogen om in te stemmen in het offer van Polyxena. Hecuba zelf presenteert zichzelf nu als bewust onredelijk:
Deze onredelijkheid uit zich extra in herhaalde twijfel aan de macht van de goden:
God is ook niet erg consequent, meent Hecuba. Ter adstructie brengt ze eén der gruwelijkste misdaden aller tijden in herinnering: die van Atreus, die zijn broer Thyestes het vlees van diens eigen kinderen voorzette:
Hecuba trekt nu ineens de macht van God of de goden (door elkaar gebruikt, en met het oudtestamentische tintje van de God der wrake, die straft tot in het zoveelste geslacht) niet meer in twijiel, maar verwijt hen - nog erger - dat ze juist genoegen scheppen in het kwaad:
| |||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||
Vierde bedrijf. Seste toneel1637-1696 rey van griecken. De klacht van Hecuba over het wanbeleid der goden wordt onmiddellijk gecorrigeerd door de rei van Grieken, die dergelijke verwijten als uiting van ongeloof beschouwt. Hij antwoordt direct op haar woorden met een algemene waarschuwing die ‘de ongelovige mens’ zich kan aantrekken:
Rey
Deze laatste woorden kunnen in hun algemeenheid oók nog op de specifieke situatie van Hecuba en de haren slaan. De oorzaak van de Trojaanse val ligt immers in de onrechtmatige schaking van Helena door Paris, gesanctioneerd door het Trojaanse koningshuis. (Zie ook Agamemnon in vs. 723-729). Het uitgangspunt van het geval Troje is echter verlaten zodra ‘de oorzaken van de val van een rijk’ opnieuw worden belicht. Eigenbaat der vorsten en de daaruit voortvloeiende burgertwist, als oorzaak van zo'n val, vormen de kern van de volgende instructie:
Opnieuw (evenals in de woorden van Agamemnon in vs. 680-684) wordt burgertwist voorgesteld als straf van de goden en oorzaak van de ondergang van een volk. De vijand pronfiteert uiteindelijk van dit gebrek aan matigheid. (Dit laatste ook in de monoloog van Polymnestor, vs. 217-220).
De rei past deze les - niet geheel terecht, zoals gezegd - toe op Troje en de overlevenden van de ramp die haar trot. Hun droevig slavenlot, reeds beklaagd en in de handeling gedemonstreerd, wordt ook nu weer becommentarieerd: | |||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||
In zulke gevallen als de ondergang van Troje is zo'n slavenlot onontkoombaar:
Een dergelijke algemene ellende is echter te voorkomen! De rei eindigt dan ook met een simpele, politieke instructie: geloof in de goden en absolute gehoorzaamheid aan de vorsten (wier rechtvaardigheid op deze plaats niet in twijfel wordt getrokken) zijn een waarborg voor wél-leven:
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Eerste toneel1697-1733 pyrrhus Het optreden van Pyrrhus brengt de executie van Polyxena dreigend naderbij. De gemoedsgesteldheid van deze jonge man, die het gruwelijk vonnis moet uitvoeren, wordt echter eerst uitgebeeld, al voorbereid in scène iii.4, vs. 1279-1306. Evenals toen staat hij voor het graf van zijn vader, waarop het offer zal plaats vinden (zie vs. 1746). Hij wordt ook nu expliciet voorgesteld als geteisterd door de ‘woelende hartstochten’ vrees en medelijden (vs. 1709-1710). De eerste tien regels van zijn monoloog bevatten een aantal sententiae, die Pyrrhus' probleem, op een algemeen niveau gebracht, introduceren:
Pyrrhus
Dan gaat hij over naar zijn eigen situatie:
Pyrrhus onderkent echter allerlei reden om deze gevoelens te koesteren: namelijk reden tot twijfel aan de juistheid van zijn opdracht. Deze wordt via het toepassen van een eenvoudige rhetorische figuur (repetitio van de woorden Den Hemel) met kracht verwoord: | |||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Tweede toneel1734-1778 agamemnon. pyrrhus. Nog steeds wordt er niet rechtstreeks overgegaan tot het offer, dat door de tweestrijd waarin Pyrrhus verkeert, extra gruwelijk wordt. Deze gruwel wordt nog versterkt door het openlijk meetreuren van Agamememnon (vs. 1732) en het Griekse leger zelf (vs. 1734-1735, 1739, 1777). In de volgende dialoog tussen de Griekse aanvoerder en Pyrrhus wordt de jonge man alsnog gedwongen zijn taak te volbrengen:
Agamemnon. Pyrrhus
Zijn volgende woorden bevatten echter een heel andere argumentatie en lijken meer privé voor Pyrrhus alleen bestemd:
Agamemnon
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Derde toneel1779-1860 polixena. agamemnon. pyrrhus. ulysses. Uiteindelijk zal het zo omstreden offer worden gebracht. Hecuba valt in zinneloze wanhoop de Grieken te voet, maar Polyxena stelt een trotse verachting voor de dood hier tegenover. Haar standvastigheid steekt ook scherp af tegen Pyrrhus' angstige aarzeling om de consequenties te trekken uit eigen besluiten. De zuiverheid staat hier dan ook tegenover de uitvoerders van het kwaad. | |||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||
Polyxena
Polyxena zelf kan echter een beroep doen op haar stoïsch inzicht:
Dit zal ook uit haar houding in het sterven blijken:
Polyxena staat nu tegenover Pyrrhus bovenop Achilles' grafheuvel (zie vs. 1852). Kennelijk willen soldaten haar vastgrijpen:
Polyxena. Agamemnon. Pyrrhus
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Vierste toneel1861-1910 rey van troysche. hecuba. In de volgende reizang rouwen de Trojaanse maagden om de dood van Polyxena, ‘deez’ onbesmette Bruyt' (vs. 1862). Deze benaming kan alleen verklaard worden uit Seneca's Troades, waarin, op bevel van Calchas, Polyxena in bruidstooi op Achilles' graf geofferd moet worden. Hierover wordt in Costers drama niets gezegd. Wel is Polyxena in het wit gekleed en hebben de maagden de offerplaats met bladeren en bloemen getooid, maar dit kan bij elk meisjesoffer horen. Hecuba ligt intussen in wanhoop op de grond:
Rey
| |||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||
Hecuba
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Vijfde toneel1911-1940 rey van griecken. hecuba op 't doode lichaam. Terwijl Hecuba zich vol smart op het lijk van haar dochter heeft geworpen, zingt de rei der Grieken een lied over de wankelbaarheid van de Fortuin, waarvan de verblinde mens het slachtoffer wordt. Het leed van de Trojaanse koningin wordt hiermee weer een voorbeeld van de kwade gevolgen van superbia (zoals Hecuba zelf stelde in vs. 31-37); haar uitzinnige smart is daarbij een toonbeeld van gebrek aan patientia of constantia:
Rey
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Seste toneel1941-2074 rey van troyaansche. hecuba. Zoals te verwachten was na de aankondiging van Polydorus' geest (in vs. 1563-1564) krijgt Hecuba nu bovenop haar grote verdriet om Polyxena nóg een slag van het lot toebedeeld: de maagden hebben het lijk van Polydorus gevonden en brengen het naar zijn moeder:
Rey. Hecuba
Met dit onheilsbericht is de maat van Hecuba's smart vol; het impliceert bovendien een volgende bevestiging van de les ‘hoedt u voor schijnvriendschap’. De van wanhoop reeds uitzinnige vrouw, die zichzelf - zoals in de vorige rei nog eens werd geformuleerd - niet kon beteugelen, vervalt hierop in de opperste | |||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||
zinneloosheid. Haar hierdoor opgeleefde krachten richten zich nu op een wraakactie tegen Polymnestor. Hecuba's wanhoopsklacht gaat over in een pathetische wraakmonoloog:
Hecuba
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Sevende toneel2075-2110 rey van troyanen. Volgens de naamaanduiding onderscheidt deze rei zich van de rei der Trojaanse vrouwen, de ‘Troy(aan)sche’, die o.a. in de vorige scène optrad. In de lijst der ‘Personagien’ wordt echter geen onderscheid gemaakt. De rei grijpt de naderende val van Polymnestor aan om in een algemene instructie de heilloosheid van begeerte boven ‘nootdruft’ (vs. 2081) aan de kaakte stellen. Hun eerste woorden lijken weliswaar - hoe algemeen ook geformuleerd - aan te sluiten bij Hecuba's onverschilligheid tegenover de goden, maar in vs. 2077-2078 is haar geval al verlaten. De rei spreekt de ‘bedurven mensch’ (vs. 2075)toe:
Rey
| |||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||
Deze wroeging van het geweten vindt men ook bij Polymnestor, die nu in dezelfde situatie zal verkeren als Hecuba. (Anders dan men zou verwachten, wordt echter niet Polymnestor zelf, maar zijn rijk ‘dertel’ genoemd):
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Achtste toneel2111-2198 polymnestor. hecuba. rey van troysche. De wraakactie van Hecuba wordt nu in ijltempo afgewikkeld. Het gejammer van de Trojaanse vrouwen trekt zonder uitstel de huichelende Polymnestor aan en deze loopt in de voor hem opgezette val:
Rey van Troysche. Hecuba. Polymnestor
| |||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||
Vijfde bedrijf. Negende toneel2199-2212 ibis. polymnestor. hecuba. Op het geroep van de nu blinde Polymnestor snelt Ibis toe. Deze vriend van Polydorus wreekt nu diens moordenaar, zijn vorst, door Polydorus' moeder te laten doden. Zo eindigen zowel Polymnestor als Hecuba hier hun leven:
Ibis. Polymnestor. Hecuba
|