Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd6 Verwachtingen ten aanzien van de opzet van Costers tragediesAls bij Heinsius zelf, nadat hij zich diepgaand met Aristoteles' Poetica heeft beziggehouden, de theorie en praktijk (in Herodes infanticida) nog zo van elkaar verschillen, dan ligt het niet voor de hand om in de eerste jaren na de verschijning van De tragica constitutione wezenlijke invloed hiervan te verwachten bij schrijvers die groot geworden zijn in de Scaliger-Senecatraditie, zoals Hooft en Coster. Deze laatsten waren trouwens ook niet meer (zoals in principe in hun Leidse studententijd) in de gelegenheid om in de kring van de meester hierover te spreken. Mogelijk is de formulering van eisen als ‘eenheid van plaats en tijd’, die trouwens ook uit het voorwoord van de Auriacus zijn te destillerenGa naar voetnoot248, wel debet aan Hoofts formulering in de Geeraerdt van Velsen, maar, zoals we zullen zien, houdt Coster zich daar noch in Ithys noch in Polyxena erg overtuigend aan. En ook alerkende de meester zelf de Auriacus niet meer als een geslaagd drama, de Academic deed dit in 1617 nog zeker wel.Ga naar voetnoot249 Hooft blijkt in zijn Reden van de waer- | |
[pagina 81]
| |
dicheit der poesie (geschreven tussen 1610 en 1615) de Auriacus nog altijd in de hoogte te steken. Men kan zich zelfs afvragen waarom Heinsius in 1615 een exemplaar van de De tragica constitutione aan Hooft stuurt, in dank voor een door deze gezonden boekje. Ging hij er vanuit dat Hooft nog geen exemplaar bezat?Ga naar voetnoot250 We zagen dat Hoofts Geeraerdt van Velsen, door Rens beschouwd als een doorbraak van de Aristotelisch-klassieke tragedie, in wezen een Senecaans-Scaligeriaans treurspel is, waarin eenheid van handeling niet is beoogd, maar wel ‘eenheld van morele instructie’. De verschillende aspecten van de politieke gedragsethos die Hooft zijn publiek wenst voor te houden, bepalen het dramatisch gebeuren, niét het ‘vrees en medelijden wekkende’ van de situatie waarin de hoofdpersoon verkeert. En Samuel Coster? Uit de broederlijke opeenvolging van klinkende namen die Coster in zijn voorwoord voor de Isabella als theoretisch referentiekader aangeeft, krijgt men de indruk dat er voor hem tussen ‘Arisrotelem, Horatium, Schaligerem, Danielem Heinsium’, als leermeesters in het ‘toestellen van Treurspelen’ geen verschil is.Ga naar voetnoot251 Per drama zal nu nagegaan moeten worden of en in hoeverre hij aanwijsbaar de Scaligeriaans-Senecaanse rhetorische opvattingen huldigt en of bij hem ook al aanwijzingen zijn te vinden dat de structurele notie betreffende ‘eenheid van handeling’ hem bekend was. Het zal hierbij zinvol zijn onderscheid te maken tussen ‘eenheid van morele instructie’ en ‘structurele handelingseenheid’. Het moge uit het voorafgaande duidelijk zijn geworden dat een dergelijke vraagstelling, waarin de Senecaans-Scaligeriaanse dramaopzet principieel onderscheiden wordt van de Aristotelische, noodzakelijk is om ooit tot een zinvolle beschrijving van de ontwikkeling van het Nederlandse renaissancedrama te komen. Tegelijk blijkt hieruit dat een drama-analyse op grond van louter formele normen, zoals uitgevoerd door Rens en Van Eemeren, geen werkelijk inzicht biedt in de dramaopvattingen van een auteur en de plaatsbepaling van zijn werk binnen de contemporaine theorie of ‘gerichtheid’. Drama's waarvan de vormgeving bepaald wordt door de rhetorische doelstelling van copia van morele instructie, uitgedragen door een veelheid van gebeurtenissen en morele beschouwingen, in een veelheid van stilistische vormen, moeten daartoe juist ook op deze aspecten geanalyseerd worden. De door Rens in 1974 voorgestelde uitbreiding van de door hem gehanteerde vragenlijst, die een ‘complete structural analysis of the drama’ inhoudt, voldoet niet aan deze eis. Ook Rens' nieuwe vragen komen niet voort uit inzicht in het verschil tussen de Scaligeriaanse en de Aristotelische tragedie. Zij toetsen in feite geen enkele hypothese, maar beogen slechts een opsomming van een groot aantal kenmerken van zeer diverse aard (soms formeel-feitelijk, soms interpretatief-inhoudelijk). Rens stelt hierbij wel | |
[pagina 82]
| |
vragen naar de ‘functie’ van de verschillende onderdelen van het drama, naar de eventuele ‘emblematic or exemplary intention’ (onderscheiden van de ‘moral’) en naar de aanwezigheid van sententiae, maar hij blijkt hierbij geen oog te hebben voor het verschil tussen morele en structurele eenheid, inhoudelijke en structurele ‘functie’. Zijn zeer summiere antwoorden blijven losse ‘gegevens’. die na andere dergelijke analyses misschien wel tot beschrijving van de ontwikkeling van bepaalde elementen zouden kunnen leiden, maar niet op een verklaring daarvan. Zij kunnen dan ook niet tot een zinvolle uitspraak leiden over de dramaopvattingen van Coster, wiens Ithys hij aan zo'n uitgebreide analyse onderwerpt.Ga naar voetnoot252 Om Costers doelstelling als dramaticus in de ruimste zin te kunnen vaststellen zal ik zijn drie classiciserende tragedies allereerst analyseren op de vraag: waaraan geeft Coster prioriteit, aan de constructie van een dramatisch, structureel hecht, handelingsverloop, óf aan opzet en uitwerking van een aantal dramatische situaties die optimaal gelegenheid bieden tot het overdragen van morele instructie? Hierbij geldt de vraag: weike middelen benut hij hiertoe? Bij het vaststellen van de door Coster gebruikte middelen zal nagegaan worden welke de relatie is tussen de morele beschouwingen in de reien en de handeling. Ook zal dan blijken in welke mate de woorden der reien de gewenste morele blikrichting van het publiek geacht worden te sturen. Bij de sententiae die de handelende personen in de mond gelegd worden moeten we er - evenals bij de reien - op bedacht zijn dat de hierin vervatte ‘waarheden’ wel eens in zeer losse relatie tot de handeling kunnen staan. Onderling tegenstrijdige sententies zullen we echter bij Coster nauwelijks tegenkomen. We zullen eerder zien dat, met name in Polyxena, ongetwijfeld als behartigenswaardig bedoelde levenslessen in de mond gelegd worden van als ‘slecht’ voorgestelde figuren, zonder dat deze opgevat moeten worden als teken van hypocrisie. Op grond van de analyse zal de dramatische opzet van elke tragedie in kwestie beschreven kunnen worden, met name op punten als ‘wel of geen eenheid’ en ‘het handelingsverloop als drager van (velerlei) morele instructie’. Ook speciale aandacht voor de karaktertekening is noodzakelijk, als we willen vaststellen | |
[pagina 83]
| |
waar Costers prioriteiten liggen. Om nogmaals een beroep te doen op de analyses van Stone: de renaissancedramaticus is niet gericht op psychologische karaktertekening, maar wil vooral een aantal interessante morele kwesties aan de orde stellen. Deze ent hij op zulke situaties die hiertoe aanleiding kunnen geven en waarin de uitbeelding van de personages dan ook in dienst staat van de betreffende morele instructie. Zoals we zagen keurt Heinsius in 1611 de psychologische onwaarschijnlijkheid in de karaktertekening, die hiervan het gevolg kan zijn, ten zeerste af. De door Coster gebruikte stof en thematiek en de wijze waarop hij deze in dienst van zijn doelstelling moreel ‘inkleurt’, zullen onderwerp zijn van het volgende vragencomplex. Hierbij wordt de vraag gesteld in hoeverre de door hem behandelde onderwerpen, c.q. thema's in zijn tijd reeds moreel ‘gecodeerd’ zijn en hoe Costers behandeling zich hiertoe verhoudt. Hierna ga ik dan in op de inhoud van de gegeven moraalfilosofische instructie, bezien in het licht van het ideeëngoed van Costers milieu. |
|