Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd2 Costers deviesTer introductie van de ethicus-didacticus die Coster wilde zijn moge het devies dienen dat hij voor het eerst in de folio-editie-1617 van de Iphigenia zou gebruiken. Vanaf die tijd vindt men op de titelpagina van de meeste edities van zijn werk een houtsnede met de afbeelding van een schildpad, waaronder het motto ‘over.al.thuys’.Ga naar voetnoot13 Met dit motto wordt de typische eigenschap van het dier dat zijn huis altijd met zich mee draagt benadrukt. Het vermoeden van Kollewijn, de editeur van Costers verzameld werk, dat dit devies zou slaan op Costers sociale eigenschappen en zijn vrolijke levensopvattingGa naar voetnoot14, doet aan Costers visie op het (toneel)dichterschap te kort. Niet de gezellige bon-vivant die de jeugdige negentiende-eeuwer Kollewijn in hem herkende spreekt uit het devies, maar de morele instructor, wiens ‘Nederduytsche Academie’ op 24 september 1617, twee dagen na de dagtekening van de ‘Inhoudt’ van de Iphigenia, haar poorten zou openen voor de leergierige Amsterdamse jeugd.Ga naar voetnoot15 De bron van Costers devies is mogelijk het drukkersmerk van de uit Gent af- | |
[pagina 5]
| |
komstige boekhandelaar-drukker Ludovicus Cyaneus (of Louis Blaublom), die tussen 1528 en 1546 in Parijs werkzaam was.Ga naar voetnoot16 Cyaneus voerde als drukkersmerk eveneens een schildpad, met daaronder het motto ‘Tecum habita’, dat, letterlijk vertaald, betekent: ‘Woon bij u zelf’.Ga naar voetnoot17 Het komt onder andere voor op de titelpagina van de Parijse editie-1531 van Erasmus' ApophtegmataGa naar voetnoot18 en van de eerste editie van Calvijns commentaar op Seneca's De clementia (1532).Ga naar voetnoot19 De spreuk ‘Tecum habita’ vindt men terug als de ondertekening van het versje dat de gravure van de toneelvoorstelling van het eerste (anonieme) Academiejaarspel (1618) siert.Ga naar voetnoot20 Er bestond al reden om dit spel, het Ghezelschap der goden enz., aan Coster toe te schrijven. De ondertekening van het versje, als verwijzend naar de schildpad, die ook altijd ‘bij zichzelf woont’, zou een extra reden kunnen zijn.Ga naar voetnoot21 De ondertekening suggereert zelfs een directe relatie tussen Cyaneus' devies en dat van Coster, aangezien de combinatie van beeld en spreuk bij de Parijse drukker - voor zover mij bekend - uniek is.Ga naar voetnoot22 Wat is nu de betekenis van Costers devies en in hoeverre is het ‘Tecum habita’ een variant op het ‘over.al.thuys’? Cyaneus' lijfspreuk verwijst naar een bekende aansporing in Persius' Saturae: ‘Tecum habita, [ut] noris quam sit tibi curta supellex’.Ga naar voetnoot23 Letterlijk vertaald luidt dit: ‘Woon bij u zelf, opdat ge zult weten hoe beperkt uw huisraad is’, of wel: ‘(Vertrouw niet op loftuitingen van anderen, maar) beoordeel zelf hoe weinig uw geestelijke bagage waard is.’ Deze spreuk, die als variant van het ‘Ken u zelve’ kon worden opgevat, wordt bij Persius vooral ingekleurd met de waarschuwing: Ken uw eigen beperkingen. Hij komt onder andere voor in de spreekwoordenverzameling van SartoriusGa naar voetnoot24; de uitleg benadrukt daar het kennen van de reikwijdte van zowel de eigen negatie- | |
[pagina 6]
| |
Het devies van Samuel Coster.
ve als positieve vermogens. Ook vormt het ‘Tecum habita’ het motto van eén van de emblemata in Roemer Visschers Sinnepoppen van 1614.Ga naar voetnoot25 Het beeld toont daar een man die met zijn polsstok de breedte van een sloot meet. De strekking betreft hier een zeer praktische gedragsregel: ‘Men moet de tering naar de nering zetten’. De schildpad, die door Cyaneus kennelijk als voorbeeld van de geestelijk onafhankelijke mens werd gezien, figureert in deze kwaliteit opnieuw in het in 1611 verschenen eerste deel van de door Crispijn van de Passe uitgegeven emblematubundel van de Duitse emblematicus Gabriel Rollenhagen, de Nucleus emblematum selectissimorum. Diens honderd emblemen met meestal Latijnse motto's en Latijnse uitleggende disticha, werden in een tegelijkertijd verschenen editie nog eens apart uitgelegd door middel van Franse kwatrijnen.Ga naar voetnoot26 In 1615 verscheen | |
[pagina 7]
| |
een Nederlandse vertaling in een reeks achtregelige gedichtjes door Zacharias Heyns, vergezeld van de opnieuw uitgegeven prenten.Ga naar voetnoot27 Vele van deze emblemen van Rollenhagen ademen een stoïsche wijsheid, waarin standvastigheid en gemoedsrust de wisselvalligheid van de Fortuin het hoofd bieden.Ga naar voetnoot28 Embleem nr. 74 bevat een prentje met een schildpad onder een boom, en op de achtergrond een dorp met stoffering. Het motto (als randschrift) luidt: ‘omnia mea mecum porto’ (of: ‘Ik draag al het mijne met me mee’). De uitleg zegt: ‘porto domumque meam <mecum> meaque omnia multis // Regibus hocipso ditior et potior’, of wel: ‘Ik draag mijn huis en al het mijne met me mee en ik ben daardoor rijker en machtiger dan vele vorsten’.Ga naar voetnoot29 Het Frans is explicieter in zijn stoïsche levensberusting, die het geluk zoekt in de eigen deugd en niet in de gunsten van de Fortuin:
Omnia mea mecum porto.
Las! que tu es trompee humaine creature,
D'estimer cela tien, qui vient de l'adventure:
Mais heureux le sage, qui n'estimant à soy,
Que sa propre vertu, porte tout avec soy.Ga naar voetnoot30
Heyns vertaalt dit al amplificerend, met een verwijzing naar Bias, eén van de zeven klassieke wijzen, aan wie (door Cicero en Valerius Maximus) de woorden ‘Omnia mecum porto mea’ worden toegeschreven. Bias zou deze hebben uitgesproken op een moment dat hij zijn door vijanden ingenomen geboortestad moest ontvluchten en, anders dan zijn stadgenoten, geen behoefte had aan het meenemen van zijn materiële bezittingen.Ga naar voetnoot31 Heyns zegt:
Omnia mea mecum porto.
O arm verblinde mensch waer henen strect u leven?
Meynt ghy dat 't groote gelt u by geval gegheven
Een heel vast erfgoet zy, ghy dwaelt voorwaer gy dwaelt
So veel fortuna geeft soo veel sy weder haelt,
Het can seer licht geschien het can seer haestlick komen,
Datgene ghy nu hebt u weder wort ontnomen:
Daerom op dat ghy dan met Biam seggen meucht,
Ick draeg alt myn met my, begeeft u tot de deucht.Ga naar voetnoot32
| |
[pagina 8]
| |
In 1613 verscheen een tweede honderdtal van Rollenhagens emblemen, weer samen met een Franse parafrase, en in 1617 weer door Heyns toegelicht.Ga naar voetnoot33 Hierin komt de schildpad opnieuw voor, maar dan onder een aspect waaronder hij ook bij Roemer Visscher figureert, namelijk dat van ‘Oost west thuis best’.Ga naar voetnoot34 In 1619 zou Rodenburgh op zijn beurt Heyns' uitleg benutten voor zijn tweehonderd sonnetten op de emblemata van Rollenhagen, namelijk de ‘Stichtighe zinnebeelden’ achter in zijn Eglentiers poëtens borst-weringh.Ga naar voetnoot35 Een jaar daarvoor had Cats in zijn bundel Proteus ofte minne-beelden de schildpad en het ‘Omnia mea mecum’ ook weer gebruikt voor de les ‘waer is doch iemant arm die rijck is in den geest,’, omdat alleen ‘deught en wetenschap zyn aen den mensche soo vast gehecht, datse van hem in geenderley manieren en zyn af te sonderen.’ Ga naar voetnoot36 De schildpad draagt zijn enig wezenlijke bezit, zijn schild, als een onvervreemdbaar deel van zichzelf overal, waar hij ook is, met zich mee. Daarom is hij in Costers gedachtengang ook ‘overal thuis’. Coster doelt hiermee op de veelvuldig in humanistenkringen uitgesproken klassiek-stoïsche gedachte dat ‘slechts de wijze nergens een vreemdeling is; beroofd van zijn bezit en zonder vrienden is hij toch een burger van elke stad, en kan hij zonder vrees de wisselvalligheden van de Fortuin minachten’.Ga naar voetnoot37 In 1618 formuleert hij in het Ghezelschap der goden diezelfde gedachte in een lof op de ‘Gheleerde Wetenschap’, die als enige de mens ‘gherust van ziel en zin’ kan maken, zodat hij door geen | |
[pagina 9]
| |
ramp kan worden aangetast.Ga naar voetnoot38 In Apollo's proloog tot dit eerste jaarspel van de Academie zegt Coster hiervan: Waer dat ghy gaet zy wil of kan u niet verlaten.
Zy reyst en rotst met u langs berghen, weghen, straten:
Door Vuyr en Vyand, door 't ghekrack van helm en swaert;
Door blinckent oorlochs-volck en drommelen te paert.
Gheen 's Vyands groote macht en doet haer van u wijcken:
Geen beeck van bloet verstort en doet haer moet bezwijcken.
Ghevalt het dat u dwingt schenziecker Vyands hand
In droeve ballingschap te doolen achter land,
Deez' trouwe ghezellin zal u alsins gheleyden,
Gheen wederspoet, hoe zwaer, en doet haer van u scheyden,
Gheen moorder, oock hoe graech, u deze schat ontnemt;
Deez' is het die 't met u in schipbreucks noot ontzwemt.
Om gelt en goet leyt wel de moorder looze laghen;
Maer deze schat en zal gheen booswicht u ontjaghen,
Hoe kloeck ter daet.Ga naar voetnoot39
De ‘Gheleerde Wetenschap’, die Samuel Coster in zijn Academie wilde dienen, berustte in zijn ogen niet op loze boekenkennis, maar op de werking van het enig waardevolle bezit van de mens: zijn ratio. Deze leert hem standvastigheid in voor- en tegenspoed in ware gemoedsrust. Op dit vermogen van ieder individu onder zijn publiek doet Coster ook in zijn tragedies een beroep, zoals hierna moge blijken.Ga naar voetnoot40 |
|