Samuel Coster, ethicus-didacticus
(1986)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||
I Proloog1 Doel van het onderzoekDe literatuurhistorie staat bij Samuel Coster in het krijt. Ondanks de enkele recente beschouwingen over het geheel of gedeelten van zijn dramatisch oeuvreGa naar voetnoot1 is de rekening over de substantiële bijdrage van deze inventieve arts-auteur aan de ontwikkeling van het Nederlands renaissancetoneel nog niet vereffend. Van het driemanschap Hooft, Bredero en Coster, dat tussen 1611 en 1618 eerst de kamer ‘D'Eglentier’ en daarna de ‘Nederduytsche Academie’ tot bloeiend centrum van moderne Hollandse poëzie en theaterkunst maakte, hebben Hooft en Bredero verreweg de meeste aandacht van de literatuurhistorici getrokken. Costers literaire werk, dat anders dan dat van zijn twee kamerbroeders bijna uitsluitend poëzie-voor-het-toneel bevat, wacht nog altijd op een studie die op grond van analyse van alle teksten zijn plaats in de literatuurgeschiedenis recht doet. De toneeldichter die, volgens zijn jongere tijdgenoot Geeraerdt Brandt, ‘indien hy zyn geestige invallen hadt willen bearbeiden, de grootste dichters hadt naar de kroon gesteeken’Ga naar voetnoot2, is door Lieven Rens gekarakteriseerd als een ‘dramatisch experimentator’.Ga naar voetnoot3 Rens bedoelde daarmee: een experimentator binnen verschillende dramatische genres. Men kan echter ook zeggen: een didactisch experimentator, voor wie toneelteksten allereerst middel tot morele en politieke instructie waren, evenzo goed als de hoorcolleges (‘redeneringen’Ga naar voetnoot4), die hij in zijn ‘Nederduytsche Academie’ liet geven en de door hem georganiseerde openbare vertoningen.Ga naar voetnoot5 | |||||||
[pagina 2]
| |||||||
De toneelschrijver Coster manifesteerde zich eerst in varianten op de komedie (in de Boere-klucht van Teeuwis de boer en men juffer van Grevelinckhuysen van voór 1612 en het Spel van Tijsken vander Schilden, 1613) en het zinnespel (Spel vande Rijcke-man, 1615).Ga naar voetnoot6 Waarschijnlijk al voor 1615 had hij zich toegelegd op de op het klassieke drama geënte tragedie (in de Ithys). Daarna volgden de Polyxena (gedrukt in 1619, maar eerder geschreven) en Iphigenia (1617), waarop hij zijn carrière besloot met een variant op een ‘romaneske soort tragicomedie’Ga naar voetnoot7, de Isabella (van 1618, gedrukt in 1619). Als inspirerende kracht achter de ‘Nederduytsche Academie’ trad hij in 1618Ga naar voetnoot8, 1619 en 1620 op als belerend en amuserend publiekstrekker in de verschillende jaarspelen, én, in mei 1618, als organisator van een reeks openbare vertoningen bij de intocht van prins Maurits in Amsterdam. Na de gedwongen verkoop van de Academie, in 1622, heeft hij zich achter de schermen waarschijnlijk nog wel met het toneel binnen het door hem opgerichte gebouw bezig gehouden, in elk geval actief in de jaren 1628-1630. Uit deze laatste periode dateert, behalve een tweetal hekeldichten, ook een kluchtig satirisch spel, die mogelijk, c.q. waarschijnlijk, alle aan hem toegeschreven moeten worden.Ga naar voetnoot9Na 1630 zou Coster nog slechts door de stadsregering bestelde ‘tableaux vivants’ verzorgen: in 1638 bij het bezoek van Maria de Medici, in 1642 bij dat van de Engelse koningin en haar dochter Mary Stuart, echtgenote van Willem ii, en in 1648 bij de vrede van Münster.Ga naar voetnoot10De enkele ‘losse’ gedichten die we van Coster kennen zijn | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
steeds gelegenheidspoëzie, meestal in de vorm van lofdichten bij het werk van anderen. Verder kennen we zijn uit 1617 daterende voorrede tot de uitgave van Bredero's spelen door Vander Plasse.Ga naar voetnoot11 Het onderwerp van deze studie omvat echter niet het hele werk van Coster, maar zijn tragedies Ithys, Polyxena en Iphigenia. Deze drie tragedies zijn in dramatische opzet alle geïnspireerd door het klassieke drama (i.c. dat van Seneca en - in de twee laatste stukken - Euripides). Alle drie hebben zij ook een klassiek thema als onderwerp: de Ithys bevat stof uit Ovidius, de Polyxena en Iphigenia gaan ook in hun stofkeuze terug op Seneca en Euripides. Ik zal deze tragedies in het volgende aanduiden als ‘classiciserend’. Het doel van mijn onderzoek is een nadere bepaling van de plaats die deze tragedies innemen binnen de drama- en ideeëngeschiedenis van de Nederlandse renaissance. Deze drama's zijn voór alles op morele, c.q. politieke instructie gericht. Daarom hangt de vraag naar Costers dramaopvattingen (en de mogelijke ontwikkeling daarin) direct samen met die naar de wijze waarop de instructie door en in de handeling wordt uitgedragen. Echter: zonder inzicht in de aard en de functie van deze instructie zou kennis van Costers dramaopvattingen ten onrechte beperkt blijven tot formele poëticale principes. Kennis van het soórt instructie dat hij door de keuze en bewerking van zijn onderwerpen aan zijn publiek wilde toedienen is noodzakelijk voor een juist begrip van de taak die Coster zichzelf met deze stukken als dramaschrijver stelde. Het evenals deze classiciserende stukken ‘treur-spel’ genoemde spel Isabella behandel ik kort in de Epiloog. Dit stuk is in feite niet door Coster, maar door Hooft opgezet, en door Coster afgemaakt. Het is in zijn stof niet door het klassieke drama, maar door Ariosto's Orlando furioso geïnspireerd. Het onderscheidt zich - ondanks het klassiek bazuingeschal in de voorrede - ook in dramatische opzet en vormgeving van Costers drie andere treurspelen en hun klassieke voorbeelden. Anders dan in deze stukken is hier bijvoorbeeld geen sprake van een instructie-tragedie in de traditie van het ‘humanistendrama’.Ga naar voetnoot12 In het eerste hoofdstuk ga ik in op de principes van het rhetorisch-didactische, Senecaans-Scaligeriaanse ‘humanistendrama’, zoals dat in de tweede helft van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw in Frankrijk en Engeland is aan te treffen, en dat men bij ons onder andere terug vindt bij de jonge Hooft. De Aristotelische tragedieopvatting, die in Heinsius' De tragoediae constitutione van 1611 wordt uiteengezet, is hieraan vreemd. De vraag zal gesteld worden in hoeverre neerslag van oude en nieuwe opvattingen in Costers drama's aanwijsbaar is. | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
In de drie volgende hoofdstukken ga ik op grond van analyse van de tekst voor elk der drie drama's na:
|
|