nog wel eens op het voorbeeld dat Hooft, met name met zijn Geeraerdt van Velsen, had gesteld.
De Gorinchemse kamer ‘'T Segelbloemken’ had een auteur als Abraham Kemp in haar midden, de Haagse kamer ‘De jonge Bataviers’ Pieter Nootmans, het Schiedams ‘Rood Roosjen’ Job van de Wael en de Haarlemse kamer ‘De Wijngaard-ranken’ Govert van der Eembd. Stukken van de tweede auteur werden ook opgevoerd door de Brabantse kamer in Amsterdam. Van de Wael wilde heel graag ‘modern’ zijn. In zijn welkomstspel voor het Vlaardingse rederijkersfeest van 1616 had hij zich al fel gekeerd tegen Scriverius' juist gelanceerde aanval op de ongeregelde rederijkerspelen (zie II.1). Zijn eigen David ende Goliath (1619), geschreven om prins Maurits te eren, heeft met zijn reien en expliciete plaats- en tijdsbepaling dan ook klassieke pretenties. Van der Eembds Sophonisba (1620), een treurspel met relatief zelfs veel klassieke vormelementen, werd gespeeld door ‘D'Eglentier’.
Het onderwerp van Van der Eembd, een episode uit de geschiedenis van de Romeinse veldheer en deugdheld Scipio Maior, werd vijf jaar later nog eens gedramatiseerd door Guilliam van Nieuwelandt (Treur-spel van Sophonisba Aphricana, 1625; gedr. 1626). Deze auteur, tot 1628 lid van achtereenvolgens twee Antwerpse rederijkerskamers, was in zijn tragedies met klassieke en bijbelse stof zowel schatplichtig aan Seneca's stoïsche filosofie als aan diens dramaopvattingen. Hiervan nam hij een aantal elementen over, zoals moraliserende bespiegelingen in koren, een uitgesproken voorkeur voor gruwel en geestverschijningen en pathetische monologen.
Van der Eembd bevredigde het Haarlemse nationaal gevoel met een spel over de Haerlemse belegheringh (1619). Hij zette daarmee een traditie voort die Jacob Duym had gevestigd met drie spelen over de belegering en/of inname van een Nederlandse stad, in zijn reeks stukken met nationale stof (Ghedenck-boeck, 1606). In een latere periode zou het ‘belegeringsspel’ van Reinier Bontius het zelfs heel goed doen (zie VII.2.b).
Klassieke stof in klassiek-Senecaanse dramavorm vindt men in deze periode ook bij enkele geleerde auteurs ‘uit de provincie’, die niet voor een rederijkerskamer schreven. Hieronder vindt men bijvoorbeeld Reinier van Zonhoven, wiens (al in 1616) in Franeker uitgegeven 't Gevecht der dry Horatien ende Curatien berustte op beroemde heldenstof van de Romeinse geschiedschrijver Livius. Een ander voorbeeld is Martinus Snouckaert