Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het Nederlandse renaissance-toneel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,55 MB)






Genre
sec - letterkunde

Subgenre
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het Nederlandse renaissance-toneel

(1991)–Mieke B. Smits-Veldt

Vorige Volgende
[p. 84]

4. Vondel na 1618

In deze jaren ontwikkelde Vondel zich met slechts twee oorspronkelijke tragedies en enkele vertalingen langzaam tot de produktieve drama-auteur die hij na 1637 zou worden. In hoeverre hij in deze periode nog echt actief was in de Brabantse kamer weten we niet. Wel verwelkomde hij in 1627 de dichter en secretaris van de stadhouder Constantijn Huygens in de Academie. Huygens kwam bij die gelegenheid een voorstelling bijwonen van de Warenar. Vondels vriend, de advokaat en toneelschrijver Victorinus, was toen lid van het bestuur van de Brabantse kamer, evenals onder anderen Kolm. In deze periode ging de kamer zich ook weer mengen in politiek- religieuze zaken, maar anders dan ruim tien jaar tevoren nu in de ‘liberale’ geest van Coster. Vondel zelf zou in 1630 bestuurslid zijn.

 

Tien jaar na Pascha schreef Vondel met zijn Hierusalem verwoest (1620) een tragedie over religieus-historische stof, opgezet volgens het model van Seneca's Troades. De opeenstapeling van reacties op de ellende die de Joden na de verwoesting van Jeruzalem is overkomen, in de vorm van pathetische jammerklachten en uitvoerige beschrijvingen van gruwelen, wordt slechts door enkele handelingsmomenten onderbroken. De klachten der Trojaanse vrouwen over de wisselvalligheid van het lot bij Seneca zijn bij Vondel de rouw der zondaren geworden, die door God zijn gestraft (zie III.2.b). Jeruzalems ondergang is bij Vondel tevens een symbool van de ondergang van de wereld.

Mogelijk was Vondel, die pas in deze periode Latijn leerde, in 1620 nog indirect door Seneca beïnvloed, eventueel via de tragedies van de Franse auteur Robert Garnier. Vijf jaar later liet hij zich in elk geval direct door Seneca zelf inspireren, wiens Troades en Hipopolytus hij met behulp van vrienden vertaalde, respectievelijk als De Amsteldamsche Hecuba (1625; gedr. 1626) en Hippolytus of Rampsalige kuyscheyd (1628).

 

In 1625 schreef Vondel een tragedie die niet meer een geloofsovertuiging, maar een politieke zaak diende: Palamedes. Het stuk bevat tal van Senecaanse elementen, zoals de lange klacht van de hoofdpersoon in de openingsscène, het optreden van de Furie Megaera, een bodeverhaal en een rei die net als in Hercules furens het geluk van het eenvoudig landleven bezingt. Vergeleken met Vondels vorige stukken is hier echter veel meer

[p. 85]

sprake van een aaneensluitende handeling, die bestaat uit de listig opgezette en uitgevoerde wraakactie van de vijanden van de titelheld.

Palamedes was na Costers Iphigenia de tweede Nederlandse tragedie, opgezet als een klassiek drama, waarin de auteur een klassiek-historische geschiedenis benutte om eigentijdse wantoestanden aan de kaak te stellen. De valse beschuldigingen tegen de integere Palamedes en zijn veroordeling door de krijgsraad van het Griekse leger voor Troje, wezen in vele details overduidelijk naar het recente èchte drama van de terechtgestelde Oldenbarnevelt. Verbitterder dan Coster, die de val van de raadpensionaris nog had proberen te voorkomen, tekende Vondel de houding van de partijdige Maurits, de fanatieke aanklager Aerssens en de geestdrijvende contra-remonstrantse predikanten in fel contrast tot de gelijkmoedigheid van de wijze en edele held Oldenbarnevelt. Het stuk kon natuurlijk niet gespeeld worden. De druk alleen al bracht Vondel bijna voor de rechtbank van het Hof van Holland.

Tien jaar later, in 1635, vertaalde Vondel Grotius' Sophompaneas, als Josef of Sofompaneas, in het Schouwburgrepertoire ook wel aangeduid als Josef in 't Hof. Deze bijbelse tragedie had een blijde afloop, volgens Grotius' nieuwste inzichten (zie III.3.c, onder Grotius' Prolegomena). Hoofdpersoon was Jozef, die na de gruwelijke behandeling door zijn broers de wijze onderkoning van Egypte was geworden. Zoals in andere Neolatijnse humanistendrama's waren plichtsbetrachting en verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de onderdanen ook hier kernbegrippen. En ook nu nam Vondel met zijn vertaling stelling in een politieke zaak. Met de rechtvaardige landbestuurder Jozef stelde hij namelijk ook Grotius zelf ten voorbeeld aan de Amsterdamse regenten: verguisd en vernederd in Holland was deze nu door de Zweedse koningin in ere hersteld. In een latere periode zou Vondel de Jozeffiguur tot hoofdpersoon van twee eigen tragedies maken.


Vorige Volgende

Over het gehele werk

Hugo de Groot

Samuel Coster

P.C. Hooft

Daniƫl Heinsius