Het Nederlandse renaissance-toneel
(1991)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermda) BekendheidDe tragedies van Seneca (negen, met de in de renaissance aan hem toegeschreven Octavia tien in getal) hebben vooral in de eerste fasen van het Europese renaissancedrama een grote invloed gehad. Omstreeks 1600 konden Nederlandse Latinisten behalve over oudere uitgaven ook over edities met commentaar van de bekende filoloog Justus Lipsius beschikken, die tussen 1578 en 1591 hoogleraar in Leiden was. Deze werden al gauw | |
[pagina 34]
| |
gevolgd door andere, onder meer een editie van Heinsius. Lipsius werd beroemd door zijn belangrijke ethische uiteen-zetting-in-dialoogvorm, De constantia in publicis malis uit 1584, die in zijn tijd in vele talen werd vertaald, in het Nederlands als Twee boecken van de stantvasticheyt. Lipsius steunde hierin in hoge mate op de stoïsche filosofie van Seneca, zoals die in diens moraalfilosofische werken te vinden was. Overigens beschouwde hij, net als Erasmus vóór hem, de tragedieschrijver en de filosoof nog niet als dezelfde persoon. Het stoïsche lijden van een onschuldige held (of heldin, zoals Jefta's dochter, die zich in gemoedsrust bij het in haar vaders ogen noodzakelijke offer neerlegt) vond inderdaad maar in enkele tragedies van Seneca een concreet voorbeeld. De ideale standvastige houding tegenover het lot vond men uitgebeeld in de Herculesfiguur in Hercules Oetaeus, die bij de klassieke schrijvers én in de renaissance als prototype van de morele held gold. Heinsius' Willem van Oranje en Grotius' Christus werden duidelijk naar Seneca's Hercules gemodelleerd. Later zou Frederik Hendrik in epische poëzie van Hooft en Vondel met Hercules vereenzelvigd worden. | |
b) TroadesEen van Seneca's meest bewonderde stukken was de Troades, waarin de tragische lotskeer van de Trojaanse vrouwen na de val van hun stad wordt uitgebeeld. Andromache, de weduwe van Hector, wordt door Ulysses gedwongen om haar enig zoontje, Astianax, aan de Grieken over te leveren, die het kind op wrede wijze doden. Koningin Hecuba, al beroofd van echtgenoot en zonen, moet lijden dat haar dochter Polyxena wordt gedood als zoenoffer aan de door haar broers gedode Achilles. De vrouwen wacht zelf een droevig slavinnenlot, dat zij in berusting moeten aanvaarden. In een bodeverslag wordt de waardige heldendood van de jongen en het meisje in pathetische bewoordingen verteld, met nadruk op de ontroering en bewondering die hun moed onder de Grieken hadden gewekt. De Troades werd door de jonge Grotius ‘de koningin der tragedies’ genoemd. Heinsius roemde vooral de scène tussen Andromache en Ulysses, om de afwisseling en mengeling van Andromaches emoties. Andromache wordt heen en weer geslingerd tussen woede en angsten: angst dat haar zoontje, dat zij in Hectors graf heeft verborgen, zal worden gevonden en | |
[pagina 35]
| |
angst dat Hectors as zal worden verstrooid, als Ulysses het graf wil laten openbreken. De scène tussen Agamemnon en Pyrrhus, Achilles' zoon, die uit naam van de geest van zijn vader het offer van Polyxena wil doordrijven, werd door Heinsius weer om andere reden bewonderd. Hierin troffen hem de puntige sententiae, in een heen en weer flitsende stichomythie (dispuut waarin elke discussiepartner steeds één zin in de mond gelegd krijgt). In de discussie worden ook essentiële problemen aan de orde gesteld, zoals de vraag hoe overwinnaars overwonnenen moeten behandelen en de wankelbaarheid van koninklijke macht. Hecuba's lot werd door Seneca voorgesteld in termen van een morele les. Haar eveneens weer door Heinsius als ‘uitzonderlijk en goddelijk’ geprezen openingswoorden zouden in 1625 door Vondel vertaald worden als: Die op een rijk vertrouwt en kracht geeft zijn geboden Seneca gebruikte niet, zoals Vondel, het beeld ‘zich spiegelen’, maar sprak alleen van ‘kijken naar’. De implicatie van ‘zelf-herkenning’ door de lezer of toeschouwer zat, zoals we zagen, ook al in de titel waaronder Jacob Duym zijn bewerking van de Troades in 1600 uitgaf. | |
c) Aspecten van andere tragediesIn fel contrast tot de lijdzame figuren staan bij Seneca personages die zo onbeheerst door emoties worden meegesleept dat alleen een escalatie van gruwel het gevolg is. Die kunnen de vorm hebben van jaloezie en wraakzucht in Medea en Hercules Oetaeus (Deïanira), overspelige lust in Hippolytus (Phaedra) of van (met jaloezie vermengde) haat in Agamemnon (Clytemnestra). In al deze gevallen biedt een voedster (de nutrix) een filosofisch tegenwicht. Maar bij Seneca zijn zeker niet alleen vrouwen de waan- | |
[pagina 36]
| |
zinnig gedrevenen. Een huiveringwekkende indruk maakte de diabolische veinzer Atreus in Thyestes, een wel heel gruwelijke tragedie. Deze was vooral in de eerste helft van de zestiende eeuw populair en werd zelfs opgevoerd door de leerlingen van de beroemde Duitse pedagoog Melanchthon. Evenals in Medea is redeloze wraak hierin het alles overheersende thema. De sfeer van dreiging en emotie wordt ingezet door het optreden van een Furie, die opstijgt uit de onderwereld en de geest van een gestorvene (Tantalus) voor zich uitjaagt. Deze zal Atreus ophitsen tot een afschuwelijke wraak op zijn broer Thyestes. Diens door hem gedode zonen zal hij uiteindelijk tijdens een banket als wildbraad voorzetten aan de vader, die al door boze voorgevoelens is gekweld. Ook in dit drama krijgen de koren alle gelegenheid om te bespiegelen over de wisselvalligheid van de Fortuin, of over het ware koningschap, dat in stoïschfilosofische zin wordt omschreven als afwezigheid van ambitie, van begeerte naar rijkdom en (daarom) van vrees. Zulke griezel- en gruwelsituaties, die in de zestiende en zeventiende eeuw als typisch voor Seneca zijn beschouwd, komen in feite alleen in Thyestes voor. Ook geestverschijningen, die men zo graag in renaissancetragedies liet opkomen, treden bij Seneca behalve in dit stuk alleen nog op in Agamemnon en Octavia. Wel worden in verschillende stukken huiveringwekkende beschrijvingen van geesten gegeven. In de renaissance riep men echter met gulle hand toneelgeesten in het leven. Men deed bij voorkeur ook nog een flink schepje op de Senecaanse gruwel en griezel, met name in Elizabethaanse drama's. Zestiende-eeuwse humanisten benadrukten met klem het morele nut dat men uit deze stukken kon trekken. De eerste grote Duitse humanist, Conrad Celtis (gestorven in 1508), vergeleek in zijn uitgave van de Thyestes en Hercules furens Seneca's tien tragedies zelfs met de tien geboden. |
|