Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
[pagina 804]
| |
Hoofdstuk XL
| |
[pagina 805]
| |
lusteloosheid in de Oostenrijkse Nederlanden, die ook op cultureel gebied nieuwe ontwikkelingen in de weg stonden. Hoe dit zij, deze achtergrond maakt het begrijpelijk dat Jozef de Wolf in zijn Bijbelhistorie niet uitging van een conceptie naar Bijbel-episch model. Hoe had hij dat model moeten leren kennen? Tweemaal in de loop van de 18de eeuw is er evenwel in de Zuidelijke Nederlanden een werk verschenen, dat aan het Bijbel-epos van het Noorden in zijn verschillende verschijningsvormen herinnert en er in bepaalde opzichten mee parallel loopt: Het leven en de dood van Jesus Christus door Michiel de Swaen, en de Bijbelhistorie van De Wolf. In het eerste geval was de overeenkomst zó uitgesproken, dat er geen twijfel kon bestaan aan de wenselijkheid in het kader van mijn genologisch onderzoek ook deze parallel-verschijning te betrekken. Ten aanzien van de Bijbelhistorie daarentegen was twijfel alleszins gerechtvaardigd. Ik heb echter laten prevaleren, dat de ‘epische parallellie’ tussen Noord en Zuid zo volledig mogelijk diende uit te komen. | |
§ 2. De dichterOmtrent de persoon van Jozef de Wolf zijn wij sinds kort wat beter ingelicht, dank zij de onderzoekingen van J. Smeyers.Ga naar voetnoot2 De dichter werd in 1748 te Dendermonde geboren en in 1774 tot priester gewijd. Van 1779 tot 1781 was hij als ‘surveillant’ werkzaam aan het Theresiaanse college in Gent. Nadien ontbreken echter alle gegevens, terwijl ook De Wolf's ‘overrompelende produktiviteit’ als auteur plotseling ophoudt. Naar alle waarschijnlijkheid is de jonge priester zodanig in moeilijkheden geraakt met de kerkelijke autoriteiten, dat hij meende beter uit hun gezichtskring te kunnen verdwijnen. Dat zou passen bij de karakteristiek, die Smeyers op grond van de publikaties van hem geeft: een ‘getormenteerde figuur’, wiens koortsachtige literaire activiteit gezien moet worden als ‘een voortdurende poging om zijn geloof en religieuze opvattingen, die hem als geestelijke nauw aan het hart moesten liggen, te verzoenen met de nieuwe ideeën, die hem fascineren en die hij tegelijk vreest’. De bewuste nieuwe ideeën zijn die van het rationalisme.Ga naar voetnoot3 Onder de vele en velerlei publikaties van De Wolf is zijn Bijbelhistorie niet een van de opmerkelijkste. Smeyers heeft er dan ook geen afzonderlijke aandacht aan gewijd. Hij volstaat met de terloopse mededeling dat De Wolf's ‘berijmingen van Oud en Nieuw Testament tamelijk vlot en levendig (klinken)’ - dit in tegenstelling tot het ‘dor en vervelend gerijmel in immer doordravende alexandrijnen’, dat hij in andere geschriften ten beste geeft. | |
§ 3. De uitgaveHoewel de Bijbelhistorie in twee delen werd uitgegeven, waren deze kennelijk bedoeld om te worden bijeengebonden - zoals dan ook gebeurd is in het enige exemplaar dat mij van deze editie bekend is.Ga naar voetnoot4 De uitgave is in quarto-formaat. | |
[pagina 806]
| |
Het titelblad van het eerste deel luidt: Historie // van het oud // Testament, // Behelzende alle de bezegende en bestrafte Voorvallen der // godelyke Toelaeting, tot kennis der wetgestelde pligten, // in de onbegonnen en altyd levende magt en wysheyd van // den albezielenden en kragtgevenden God. // In Helden-Veersen, door J. de Wolf. // Vani sunt omnes homines, quibus non subest scientia Dei.Ga naar voetnoot5 // vignet // Tot Gend, // By C.J. Fernand, op den Reep in S. Augustinus. 1780.De druk maakt een vrij slordige indruk, en de bladspiegel doet met zijn 40 versregels overladen aan. Achter de tekst worden een aantal ‘Erratas’ [sic] verbeterd en volgt een ‘Tafel’ van de inhoud. Gelijktijdig, althans in hetzelfde jaar, zag ook het tweede deel het licht, onder het volgende titelblad: Historie // van het nieuw // Testament, // Getrokken uyt de heilige Vaders en andere // geestelyke Schryvers. // Zeer nut en dienstig voor alle menschen. // In Helden Vaersen, door J. de Wolf. // Pro anima tua ne confundaris dicere verum. Eccl.Ga naar voetnoot6 // vignet // Tot Gend, // By C.J. Fernand, Drukker en Boekverkooper, op den // Reep in S. Augustinus. // M.DCC.LXXX.De uitgave is conform aan die van het eerste deel. Alleen ontbreken ditmaal achter de tekst een opgave van drukfouten en een ‘Tafel’. | |
§ 4. ‘Historie van het oud Testament’De auteur draagt - in een hyperbolisch en weinig samenhangend vers van 108 alexandrijnen, dat verder geen aandacht verdient - het eerste deel van zijn werk op aan zijn mede-priester en vriend C.A.F. van Beughem (1744-1820), principaal van het Theresiaanse college in Gent. Vervolgens richt hij zich tot zijn lezers in een Voorreden, die deels uit proza en deels uit verzen bestaat. Het proza zet in ietwat geforceerde termen het nut van dit boek uiteen, waarna de verzen op grond daarvan tot lezing aansporen. Daarna begint de eigenlijke Historie. Uiteraard baseert de priester-auteur zich daarvoor op de Vulgaat, die ook de door Protestanten als ‘Apocriefen’ aangeduide boeken omvat. Zijn bewerking begint dus met Genesis en eindigt met de twee boeken van de Maccabeeën. Op grond van de titel, die De Wolf aan het werk gaf, verwacht de lezer onwillekeurig dat dit beperkt zal blijven tot een weergave van de historische gedeelten uit het Oude Testament, met voorbijgaan aan de wetgevende, dichterlijke en profetische boeken of passages. En aanvankelijk lijkt het erop, dat dit ook inderdaad de opzet van de dichter is. Uitvoerig vertelt hij het boek Genesis na, maar uit Exodus, Leviticus en Numeri laat hij praktisch alles weg wat betrekking heeft op wetten en inzettingen. Aan Deuteronomium als enkel wetgevend boek gaat hij in zijn geheel voorbij, om zijn verhaal voort te zetten met Jozua, Richteren, Ruth en de vier Boeken der Koningen (I en II Samuël, I en II Koningen). Daarna worden de twee boeken | |
[pagina 807]
| |
der Kronieken, als herhaling van de geschiedenis der koningen, weer ongenoemd overgeslagen. Maar dan gaat langzamerhand steeds duidelijker een ander principe overheersen - een principe dat trouwens in het hierboven beschreven gedeelte als onderliggende stroming ook al aanwezig was. De auteur hééft en vráágt niet alleen belangstelling voor de historie uit het Oude Testament, maar ook voor de Bijbelboeken waaruit dit is samengesteld. Van het begin af heeft hij daarom die boeken zorgvuldig van elkaar onderscheiden en vóór elk daarvan een klein wetenschappelijk aperçu gegeven over titel, inhoud, tijd en verdere wetenswaardigheden. Tevens heeft hij tweemaal (bij Exodus en bij Leviticus) de continuïteit van de historie gerelativeerd en het belang van de afzonderlijke boeken onderstreept door het begin van het nieuwe boek in zijn verstekst te markeren door een klein exordium. - In de tweede helft van De Wolf's boek wordt nu praktisch de behandeling van èlk Bijbelboek met zulk een eigen aanhef ingezet. En de aperçu's nemen niet alleen in omvang toe, maar worden ook gegeven voor Bijbelboeken die in de verstekst worden overgeslagen, zoals de Psalmen en het Hooglied.Ga naar voetnoot7 Bovendien is het historische karakter niet meer het enige criterium voor opname in de berijming. In een Nota merkt de auteur naar aanleiding van de boeken van Den Wyzen Man (Spreuken, Prediker, Hooglied, Boek der Wijsheid, Ecclesiasticus) in dat verband tot zijn verontschuldiging op: Alhoewel in deze Zede-boeken geene historische Punten te vinden zyn, die deel konnen maeken van onze Historie van het oud Testament, men heeft niet te min zeer dienstig geoordeeld, tot voordeel van den godvrugtigen Lezer, de volgende Zedelessen uyt den wyzen Man, dat is, uyt de hier voorgenoemde boeken hier by te voegen. Het zijn slechts korte fragmenten die worden ‘bygevoegd’, maar de gang van de primair beoogde Historie wordt er grondig door verstoord. En die verstoring wordt definitief, als De Wolf ook ten aanzien van de profetische boeken -met uitzondering van Jeremia en Baruch - hetzelfde gaat doen. De terugkeer tot de historie in de laatste 22 bladzijden, met de boeken der Maccabeeën, kan deze discontinuïteit niet meer goed maken. | |
Manier van vertellenDe manier, waarop De Wolf vertelt, is al even weinig consistent als zijn historische opzet. Soms is hij, ook wanneer het om belangrijke gebeurtenissen gaat, opvallend kort; in andere gevallen is hij wat uitvoeriger zonder dat duidelijk wordt waarom. Verbanden leggen doet hij niet; hij stipt enkel, met meer of minder details, de feiten aan. In het algemeen is zijn weergave van de historie dan ook weinig helder. Men moet eigenlijk het verloop van de gebeurtenissen kennen om ze bij hem goed te kunnen volgen. En dat zal, dunkt mij, ook wel het uitgangspunt van De Wolf zijn geweest; hij wilde zijn lezers de Bijbelse feiten niet als iets onbekends bijbrengen, maar hen er opnieuw aan herinneren. De betrekkelijke vlotheid en levendigheid, die Smeyers in de Bijbel-historie heeft opgemerkt, kan ik - althans in dit eerste deel - niet terugvinden. De karakteristiek | |
[pagina 808]
| |
van de verzen, die zich aan mij opdringt, is veeleer: stuntelig en dor. Alleen in de eigen exordia en aanroepen komt de auteur soms wat meer op dreef, al zijn ook deze stukken te stereotiep en onsamenhangend om geslaagd te kunnen heten. Ik geef als voorbeeld de inzet voor het (apocriefe) boek Judith: Helddaedig mynen geest, draeft in den gulden wagen,
Dat nu in 't vlug gareel de peerden zyn geslagen,
Dat nu de zon van deugd beluystertGa naar voetnoot8 myne pen,
Op dat ik d'heldendaed van eene Judith ken.
5[regelnummer]
Het wonderbaer vertoog komt stilzaem aengedreven,
NabuchodonozorGa naar voetnoot9 gaet ons den ingang geven..
(blz. 136)
Pretentieus, maar onmachtig! | |
Het taalgebruikHet taalgebruik schiet meermalen ernstig te kort. Naast vrij frequente woordvervormingen ter wille van het rijmGa naar voetnoot10 getuigen daar onder meer de volgende drie gevallen van: a. Om zijn broeders te beproeven laat Jozef als onderkoning van Egypte zijn zilveren beker in de korenzak van Benjamin verbergen (Genesis 44:2): Hy doet als vooren 't geld in hunne zakken steken,
En doet nog in den zak der jongen Benjamin
Zyn zilver beker doen, om hun gemoed te zien.
(blz. 29)
b. Als Elia op de berg Karmel de onmacht van de Baäl-priesters heeft aangetoond, laat hij hen door het volk grijpen en ter dood brengen (1 Koningen 18:40): Het volk na zyn bevel heeft seffens dood gesmeten
Des kragteloozen God van Baäl de Propheten.
(blz. 115)
(Versta: ‘Het volk heeft op zijn bevel dadelijk de profeten van Baäl, de machteloze god, doodgeslagen’.) c. Judas Maccabeüs heeft een grote overwinning behaald op Lysias (2 Maccabeeën 11:1-12): Den vyand wierd aldus gesneuveld en doorwond,
En men gaf dankzegging aen God de aerde rond.
(blz. 196)
| |
Strijd tussen geloof en ratio?Tenslotte valt er nog een curieuse bijzonderheid te vermelden, die wellicht gezien moet worden als symptoom van de strijd tussen geloof en ratio, welke volgens Smeyers de priester Jozef de Wolf tot een ‘getormenteerde figuur’ maakte.Ga naar voetnoot11 In zijn weergave van het boek Job laat hij de ‘Prolog im Himmel’ tussen God en Satan uit de eerste twee hoofdstukken zonder enige toelichting vervallen. | |
[pagina 809]
| |
§ 5. ‘Historie van het nieuw Testament’Ook het tweede deel van De Wolf's Bijbelhistorie wordt voorafgegaan door een Opdracht (in 12 alexandrijnen) en een Voorreden. De destinataire wordt ditmaal niet genoemd, maar uit de beginverzen van de Opdragt aen *** kan, dunkt mij, moeilijk iets anders worden afgeleid dan dat als zodanig opnieuw C.A.F. van Beughem bedoeld is: Om dat myn zwakke konst kan tot geen sterren draeven,
En dat zy ligt gemeyn tot naer de dood begraeven,
Zy durft niet meer bestaen te zeggen wie zy agt,
Die zy eerst heeft genoemd, eert zy nu in 't gedagt.
De Voorreden heeft eenzelfde karakter als die uit het eerste deel en dringt bij de gebruikers van het boek op ernstige lezing aan: Ik verhope dat de gene die de waerheyd beminnen dit Werk zullen noodig vinden, en zig verryken door hunnen iver voor de moeyte die ik heb aengewend. Indien ik heb gemist, vergeeft myne onwetendheyd, in het oordeel dat God mynen Vergelder is. Ik wensch dat gy hier uyt plukt dat eeuwig zegent. - De opzet van dit tweede deel is veel minder tweeslachtig dan die van het eerste. Ditmaal staat duidelijk de historie op de voorgrond; niet minder dan 148 van de 156 bladzijden zijn aan de gebeurtenissen van de Evangeliën en de Handelingen der Apostelen gewijd. De Brieven worden niet alleen weggelaten, maar ook volledig verzwegen. De enige afwijking van het historische principe is, dat de laatste acht bladzijden van het boek handelen over de Openbaring van Johannes. Na een uitvoerig aperçu geeft de auteur daarvan drie fragmenten in versvorm: ‘Afbeelding van den Zoon des Menschen, die aen Joannes verschynt’ (Openb. 1); de brieven aan de zeven gemeenten (Openb. 2 en 3); ‘Beschryving van het nieuw Jeruzalem’ (Openb. 21 en 22). De aandacht voor de afzonderlijke Bijbelboeken is hier vanzelf op de achtergrond geraakt, doordat de auteur in het belangrijkste deel van zijn boek niet van de vier Evangeliën als zodanig uitgaat. Hij vertelt het leven van Jezus aan de hand van een Evangeliën-harmonie, waarin ze zijn samengevat en met elkaar in overeenstemming gebracht. Of deze harmonie geheel of gedeeltelijk zijn eigen werk is geweest, wordt nergens uitdrukkelijk uit de doeken gedaan. In de mededeling op het titelblad, dat de auteur zijn Historie heeft ‘Getrokken uyt de heilige Vaders en andere geestelyke Schryvers’, meen ik echter een aanwijzing te mogen zien dat deze niet op eigen kompas voer en hoogstens de gegevens uit meerdere bronnen tot een sluitend geheel heeft gemaakt. Een tweede merkwaardigheid is, dat de geschiedenis van Jezus - en daarna ook die van de Apostelen - niet als een doorlopend geheel wordt verteld, maar in de vorm van een lange reeks perikopen. Elk daarvan wordt voorafgegaan door een aperçu, dat herinnert aan de inleidingen bij de Bijbelboeken in het vorige deel, maar hier onwillekeurig meer het karakter van een argumentum krijgt.Ga naar voetnoot12 Ter illustratie laat ik één van deze perikopen in haar geheel volgen: | |
[pagina 810]
| |
De geboorte van Christus door den Engel bekend gemaekt aen de Herders. Christus word besneden, en Jesus genoemd. Luc.2. Het jaer der wereld 4004.Ga naar voetnoot13
Messias is gebaerd: hy dryft van ons de nagten,
En geeft het morgen licht, dat wy zoo lang verwagten;
De Herders, op 't aenhoor, zeer vlytig en verblyd,
Die loopen nae den stal, daer 't kind in doekskens leyd.
5[regelnummer]
Die hemel, aerd' en zee heeft aen zyn wil en kragten,
Ligt op een weynig stroy, verworpen in de nagten;
Die sterren, zon en maen aen d'hemel heeft gesteld,
Word door den scherpen wind hier in de kribb' gekweld.
Als d'Herders zien het Kind, den Schepper aller dingen,
10[regelnummer]
Zy nedrig zynen lof, in volle blydschap zingen,
En roepen overal met eene blyde stem:
‘Den God die men verwagt is reeds in Bethlehem.
(blz. 5)
Dit éne voorbeeld geeft een vrij volledig beeld van de manier, waarop De Wolf in het algemeen te werk gaat. Uit de bewoording van het aperçu blijkt duidelijk, welke perikoop hier aan de orde is: Lucas 2:8-21 (de aankondiging van de geboorte door een Engel; de aanbidding van de herders; de besnijdenis van Jezus). Maar in de corresponderende verzen is slechts een gedeelte van deze feiten terug te vinden. De aankondiging door de Engel wordt niet vermeld, alleen de aanbidding van de herders ‘op 't aenhoor’ (na het horen van die aankondiging). De besnijdenis en naamgeving van Jezus komen in het geheel niet ter sprake. De auteur heeft kennelijk niet de bedoeling gehad, de gebeurtenissen uit de aangegeven perikoop nog eens op zijn manier na te vertellen; hij wilde er slechts aan herinneren en voor een ogenblik de aandacht van zijn lezers bepalen bij enkele aspecten die hem in het bijzonder troffen.Ga naar voetnoot14 Zelfs in de perikopen over het lijden en sterven van Jezus wijkt de auteur niet van deze manier van stof-behandeling af. Hij vertelt niet plastisch en legt geen nadruk op de pathetiek; hij laat het bij verwijzen. Slechts een heel enkele maal klinkt even een toon van persoonlijk meeleven door. Een uitgesproken en daarom treffend voorbeeld daarvan vindt men aan het begin van de perikoop over de kruisdraging en kruisiging. Na de geseling en de bespotting rukken de soldaten Jezus de mantel van spot-koning weer af (Mattheüs 27:31): Zy greepen Jesus aen, als raezende, met snokken,Ga naar voetnoot15
En hebben met geweld zyn mantel afgetrokken,
Die vastgesteven was in het geklonterd bloed,
't Welk met een nieuwe smert de wonden open doet.
(blz. 103)
- Maar zoals bij De Wolf steeds meerdere uitgangspunten elkaar doorkruisen, is dat ook hier het geval. Naast en door de verwijzende behandeling van de feiten heen loopt tevens een ander principe: dat van een zo nauwkeurig mogelijke weergave van | |
[pagina 811]
| |
Jezus' prediking en leer. In het gedeelte over de Evangeliën is een opvallend groot aantal versregels voorzien van een aanhalingsteken om te doen uitkomen dat het daarin om Zijn woorden gaat. Aan de Bergrede worden zo niet minder dan zes bladzijden besteed (26-31), en aan ‘het Sermoen van Christus naer het Avond-mael’, uitlopende op het gebed van Johannes 17, eveneens zes (88-93). Ook de gelijkenissen krijgen het volle pond, soms met een klein exordium, zoals in die van de rijke man en Lazarus (Lucas 16:20-31): Aenziet den ryken Vrek, in fyne purp're kleeren,
Aenschouwt dit zedestuk, het wekt de ziel tot leeren:
Hy was in schoon gewaed zeer pragtig opgedost,
Zyn disch was allen dag zeer cierlyk en vol kost.
(blz. 62)
| |
Het taalgebruikOver het algemeen is het taalgebruik wat beter verzorgd dan in het eerste deel. Ik heb dan ook een stil vermoeden, dat Smeyers zijn uitspraak over de betrekkelijke vlotheid en levendigheid van de verstekst vooral op zijn ervaringen met de Historie van het nieuw Testament heeft gebaseerd. De ‘levendigheid’, die hij vermeldt, zou dan kunnen teruggaan op een aantal gevallen van verrassend woordgebruik, zoals dat van Zacheus die haastig uit zijn vijgeboom klimt als Jezus hem roept (Lucas 19:6): ‘Hy slibbert van den boom met vreugd en met verlangen’ (blz. 71), en dat over de wonderbare visvangst na de Opstanding (Johannes 21:6): ‘Zy trokken 't net aen land, waer in de visschen zwadd'ren, // Die, als zy zien de locht, nog d'een op d'ander gladd'ren’ (blz. 113). Daarnaast komen er echter ook in dit deel hinderlijke woordvervormingen voor ten behoeve van het rijm. Ik geef daarvan enkele voorbeelden, om te voorkomen dat De Wolf's taalgebruik zou worden overschat. Wanneer Lazarus ziek is geworden, zenden zijn zusters daarvan bericht aan Jezus (Johannes 11:1-3): Als in Bethanien lag Lazarus gekronken,
En bang al bevende wierd van de dood gewonken,
Doen zyne zusters dit aen Christus, droef, verstaen,
Die te Bethabera was, over de Jordaen.
(blz. 67)
Niet alleen zijn gekronken en gewonken - voor ‘gekrenkt’ (= verzwakt; WNT VIII, 156-157) en ‘gewenkt’ - alleen verklaarbaar uit de behoefte aan een slepend rijm, maar bovendien is de vierde regel in metrisch opzicht onverdedigbaar. Als Jozef van Arimathea het lichaam van Jezus in een nieuw graf gelegd heeft, moet hij zijn werk onderbreken vanwege de sabbat (Lucas 23:50-54): Den Sabbat was nae-by, aen God heel toegeweden,
Hierom is hy van 't graf weer nae zyn huys getreden.
(blz. 107)
Toegeweden - voor ‘toegewijd’ - is een geval van dezelfde aard, maar nog extremer in zijn vervorming. Tenslotte. In Handelingen 3:1-8 geneest Petrus een kreupele door hem bij de rechterhand te grijpen en op te richten: Met zyne regte hand heeft hy hem opgelongen;
Hy is in het geloof vol blydschap opgesprongen..
(blz. 118)
| |
[pagina 812]
| |
Opgelongen - als voltooid deelwoord van ‘oplangen’ (= naar boven halen, optrekken; WNT XI, 968) - is al even ongelukkig als ‘toegeweden’: geen woord meer, maar een klank. | |
§ 6. ConclusieEr doen zich in het besproken werk van Jozef de Wolf te veel tegenstrijdige tendensen voor om precies te kunnen zeggen wat het nu eigenlijk geworden is. De titels van de beide delen zouden een geversificeerde Bijbel-historie doen verwachten. Maar enerzijds geeft de auteur minder, en anderzijds meer. Minder: door te rekenen op lezers die aan een half woord genoeg hebben, en daarom aan de gebeurtenissen te refereren in plaats van ze voluit te vertellen. Meer: in zijn eerste deel door ook aan de niet-historische Bijbelboeken (op twee na!) aandacht te besteden, en in het tweede door uitvoeriger de prediking van Jezus weer te geven dan de geschiedenis van Zijn leven. Onbevredigend is ook, dat de beide delen zo weinig op elkaar zijn afgestemd; dat over het Oude Testament geeft, binnen de verdeling in Bijbelboeken, telkens een continu verhaal, terwijl de historische gedeelten van het Nieuwe Testament in perikopen worden verteld. Onduidelijk blijft verder, waarom in het tweede deel de Brieven van de Apostelen volkomen worden genegeerd, maar de Openbaring van Johannes eenzelfde behandeling krijgt als de niet-historische boeken uit het Oude Testament (op twee na). Het is allemaal te rommelig, inconsistent en verwarrend: te veel haastwerk, zoals ook uit het taalgebruik valt af te leiden. Literair gesproken kan de Bijbelhistorie van Jozef de Wolf dan ook niet anders dan een mislukking worden genoemd, zonder poëtische betekenis. Er is evenwel één positieve factor, al wordt het resultaat daardoor niet gered. De auteur gelóóft in de zin van zijn werk. Het meest overtuigend is hij dan ook in de kleine exordia, die hij aan onderdelen daarvan doet voorafgaan en waarin iets persoonlijks kan doorklinken. Overtuigend in menselijke zin, niet in poëtische. Maar hij meent wat hij zegt, al komen zijn woorden niet of nauwelijks boven conventioneel gerijmel uit. Zo bijvoorbeeld in de inleiding op zijn behandeling van ‘De XII. Kleyne Propheten’ (I, 175-176): O God! gy die de zee doet om en weder rollen,
En aen de oevers doet in schuym de baeren grollen,
Gy die het onweêr stilt en 't huylende tempeest,
Vergunt my door uw kragt een levendigen geest:
5[regelnummer]
Laet my uw wonderheyd doen door de wolken dond'ren,
Doet uw Orakel-stem in d' yz're eeuw verwond'ren;
Schoon ik onweerdig ben, met een bevlekten mond,Ga naar voetnoot16
Geeft doch myn geesten kragt, en maekt myn ziel gezond.
Ik zal dan van myn schip de zeylen heel ontvouwen,
10[regelnummer]
'k Steek van den oever af in 't godelyk betrouwen,Ga naar voetnoot17
Ik vaer met open konst, 'k ontdek 't Propheets-gezigt
In 't hemelsch zonne-vuer, dat ons de waerheyd licht.
|
|