Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||
Derde periode (1744-1766) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk XVII
| |||||||||||||||||||||||
Het proefschrift van MinderhoudIn de voorafgaande hoofdstukken heb ik reeds enkele malen verwezen naar het proefschrift, dat in 1927 door H.J. Minderhoud werd gewijd aan de invloed van de Henriade op de Nederlandse letterkunde.Ga naar voetnoot2 Daarin krijgen uiteraard ook de vertalingen de nodige aandacht; elk van de drie wordt in een afzonderlijk hoofdstuk onderzocht en beoordeeld. Minderhoud heeft aan dit gedeelte van zijn werk kennelijk veel tijd en moeite besteed. Ik heb dan ook zijn hoofdstukken over de vertalingen van Klinkhamer en FeitamaGa naar voetnoot3 ten aanzien van verschillende details met profijt geraadpleegd. In het algemeen echter blijken zijn beschouwingen en conclusies na ruim vijftig jaar te duidelijk gedateerd om nog bruikbaar te kunnen zijn. In de eerste plaats hanteert Minderhoud bij zijn evaluatie de nauwkeurigheid van de vertaling als voornaamste criterium. Alle punten, waarop de Nederlandse tekst afwijkt van het oorspronkelijke Frans, worden door hem zonder meer als fouten of onvolkomenheden aangemerkt. Daarmee begaat hij de onbillijkheid een moderne maatstaf aan te leggen om de qualiteit te bepalen van vertalingen, die volgens een geheel ander principe geschreven werden dan het huidige. ‘Het is er Renaissancistisch-klassicistische vertalers immers slechts om te doen de voorstellingsinhoud van het oorspronkelijke - zoals Verwey het uitdrukt - over te brengen in hun eigen taal, en nièt om een nauwkeurige kopie ervan te vervaardigen’.Ga naar voetnoot4 Doordat Minderhoud nog niet van dit nieuwe inzicht kon uitgaan, kwam hij tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||
Verder deelt Minderhoud nergens mee, welke - oude of moderne - uitgave van de Henriade hij als basistekst gebruikt heeft voor het doen van aanhalingen, het nummeren van de versregels en het bepalen van hun aantal in elke zang. Toch is dit geen vanzelfsprekende zaak. Voltaire heeft tot het einde van zijn leven aan de tekst van zijn epos gedokterd, zowel door verandering als door weglating of toevoeging van regels en passages. Daardoor lopen de verschillende edities onderling nogal uiteen. Dat wist Minderhoud trouwens heel goed; hij verwijst meermalen naar varianten, waarvan de vertalers gebruik zouden hebben gemaakt. Maar opnieuw laat hij zijn lezers in het ongewisse over de herkomst van de gegevens die hij hanteert. Heeft hij zijn varianten-apparaat aan een wetenschappelijke publikatie ontleend, of berust dit op de resultaten van eigen onderzoek? Hoe dit ook zij, in ieder geval moeten zijn informaties met voorzichtigheid worden gebruikt. Zo geeft hij aan, dat in de vertaling van Klinkhamer twee plaatsen uit het achtste boek teruggaan op een variant van 1723;Ga naar voetnoot5 de implicatie daarvan is, dat Klinkhamer ook de voorlopige versie van de Henriade moet hebben gekend.Ga naar voetnoot6 De bewuste varianten blijken echter niet alleen in de editie(s) van 1723 voor te komen, maar ook in latere uitgaven, de ene tot 1738, de andere tot 1732. Er is hier dus niets uitzonderlijks aan de hand. - Elders geeft Minderhoud een lijstje van de passages, die Klinkhamer bij het vertalen zou hebben overgeslagen.Ga naar voetnoot7 Maar deze passages ontbreken stuk voor stuk in de Franse tekst van 1732, waarnaar hij vertaalde. Er is van overslaan dus geen sprake. | |||||||||||||||||||||||
Drukken van de HenriadeIn verband met de varianten is het nodig ook iets te zeggen over de drukken, waarin zij voorkomen. Zoals men weet, ondervond Voltaire bij de uitgave van zijn epos in Frankrijk grote moeilijkheden. Toen in 1723 de voorlopige versie verscheen - onder de titel La ligue ou Henry le Grand -, was dit een clandestiene editie. Deze wekte echter belangstelling, zodat er in de loop van 1723 en 1724 nog vier herdrukken verschenen. De laatste daarvan werd waarschijnlijk uitgegeven in Amsterdam.Ga naar voetnoot8 - In 1728 volgde de eerste officiële uitgave van het inmiddels voltooide epos, dat nu La Henriade werd genoemd; zij verscheen in Londen en was opgedragen aan de koningin van Engeland. In het spoor daarvan kwamen er ook goedkopere edities op de markt, terwijl nog in datzelfde jaar eveneens een uitgave het licht zag in Den Haag. - Belangrijk voor de kennis van de Henriade hier te lande was verder de Amsterdamse editie van Estienne Ledet uit 1732, als eerste deel van de Oeuvres de M. de Voltaire. Het was deze editie, waarop Klinkhamer zijn vertaling baseerde en die het uitgangspunt vormde voor de overzetting van Feitama. Dezelfde Ledet publiceerde in 1738-1739 een nieuwe, verbeterde en vermeerderde uitgave van de Oeuvres, opnieuw met de Henriade als eerste deel. Ik voeg hieraan nog één opmerking toe. Minderhoud heeft opgemerkt, dat Feitama in de zesde zang een passage uit 1723 heeft ingelast.Ga naar voetnoot9 Ditmaal vergist hij zich niet. De bewuste passage - een vijftiental regels - komt inderdaad alleen voor in de edities van La ligue uit 1723 en 1724. Feitama moet dus hebben beschikt over een exemplaar van een van deze vroege uitgaven. Het is niet waarschijnlijk, dat hij dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||
reeds vóór 1732 in zijn bezit heeft gehad. Uit de Voorrede van Telemachus valt niet anders op te maken dan dat hij bij het schrijven daarvan Voltaire's epos nog niet kende.Ga naar voetnoot10 Vermoedelijk heeft hij het boekje pas in handen gekregen, toen hij voor zijn vertaling zocht naar alles wat met de Henriade te maken had. Met nadruk deelt hij in de Voorrede van Henrik de Groote mee, dat hij zich niet alleen naar de uitgave van 1732 heeft gericht, ‘maar ook naar vroeger, en vooral naar later Drukken’. Het lijkt mij een gerechtvaardigde veronderstelling, dat wij bij ‘vroeger Drukken’ (mede) moeten denken aan de hierboven vermelde Amsterdamse editie van La ligue uit 1724 en de Haagse uitgave van de Henriade uit 1728. Onder dit licht wordt ook de waarschijnlijkheid groter, dat de bewuste druk van La ligue inderdaad in Amsterdam verschenen is. In ieder geval blijkt uit de inlas van Feitama, dat exemplaren van de voorlopige versies uit 1723 en 1724 tot ons land waren doorgedrongen. Daaruit volgt dan weer dat de Henriade, zij het op beperkte schaal, hier reeds vóór 1728 bekend geweest moet zijn. | |||||||||||||||||||||||
Bron-vermeldingOm niet in de fout van Minderhoud te vervallen, geef ik tenslotte nog aan, welke uitgave van de Henriade ik in dit hoofdstuk heb gebruikt. Dat is: ‘Voltaire, La Henriade, édition critique avec une introduction et des notes par O.R. Taylor, 3 tomes (Studies on Voltaire and the eighteenth century, vol. XXXVIII-XL), Genève 1965’. Taylor geeft de tekst naar de laatste editie, waaraan Voltaire heeft meegewerkt, die van 1775. Dat is dus zeker niet de tekst, waarvan Klinkhamer en Feitama gebruik hebben gemaakt. Maar doordat Taylor aan de voet der bladzijden de varianten vermeldt, liet dit bezwaar zich gemakkelijk ondervangen. Zowel mijn citaten als mijn vermelding van varianten zijn dus steeds aan deze uitgave ontleend. | |||||||||||||||||||||||
§ 2. De vertaling van Govert KlinkhamerIk behoef Klinkhamer niet meer te introduceren. Wij hebben hem reeds leren kennen als auteur van twee Bijbelse epen - De Kruisgezant en Het Leven van den Propheet Elisa -, en naar aanleiding daarvan heb ik een paragraaf gewijd aan zijn persoon en zijn werk.Ga naar voetnoot11 Hier kan ik dus dadelijk overgaan tot een bespreking van zijn vertaling. | |||||||||||||||||||||||
De uitgaveDeze verscheen in 1744, in groot octavo en met het volgende titelblad: Henrik // de // Vierde, // Koning van Vrankryk en Navarre. // Gevolgt naar het Fransche van den Heere de Voltaire. // In tien boeken, // door // G. Klinkhamer. // vignet // T' Amsterdam, // By Jacobus Hayman, Boekverkoper aan de Oostzyde // van de Beurs, over 't Zeelands Comptoir. M.D.CC.XLIV. // Met Consent van de Ed. Gr. Agtb. Heeren Burgermeesteren // der Stad Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||
Het boek is voorzien van een frontispice, in 1743 ontworpen en gegraveerd door J.C. Philips. De daarbij behorende ‘Verklaring van de Tytel-print’ (in 28 gekruist rijmende alexandrijnen) werd geleverd door H.V.E. Deze mag ongetwijfeld worden geïdentificeerd met H(enrik) van Elvervelt, de auteur van een der lofdichten. In de Universiteits-bibliotheek van Amsterdam bevindt zich een exemplaar van een titel-uitgave uit 1766 (signatuur: 603 H 35). Er valt duidelijk te zien, dat het oorspronkelijke titelblad werd uitgescheurd en hoe het nieuwe is aangebracht. Dit laatste werd zorgvuldig naar het voorbeeld van 1744 nagedrukt, met behoud van het oorspronkelijke vignet. Alleen de regels met het boekverkopers-adres en wat daarbij behoort, zijn gewijzigd. Deze luiden thans: ‘Te Amsterdam, // By Pieter Jan Entrop, Boekverkooper op // den hoek van de Heeregragt en 't Konings-Plyn. 1766. // Met Consent van de Ed. Gr. Agtb. Heeren Burger- // meesteren der Stad Amsterdam.’ - Op het frontispice is echter de naam van de oorspronkelijke uitgever blijven staan. | |||||||||||||||||||||||
Het voorwerkHet voorwerk omvat een Opdracht in 36 gepaard rijmende alexandrijnen, een ‘Voorreden aan den Lezer’, en zes drempeldichten. In de Opdracht wijdt Klinkhamer zijn boek toe aan Joan Couck, ‘beminnaar der Nederduitsche dichtkunst’. Ik heb hem slechts in het Biographisch Woordenboek van A.J. van der Aa vermeld gevonden. Daar heet hij ‘een vermaard kunstliefhebber [te Amsterdam] die den 31sten October 1690 geboren werd’, en worden twee werken genoemd die hij uitgaf. De drempeldichten zijn van de hand van: N. Capelle, L. van den Broek, Stephanus Opterbeek Jan Caspersz., H. Houtkamp, Pieter Oursiere, en H. van Elvervelt. Van hen heb ik Capelle en Oursiere niet nader kunnen identificeren. De anderen waren auteurs uit de achterban. Van den Broek is ons reeds bekend; hij is de Paludanus, die Jacobus van Zanten's rijmloze vertaling van Paradise lost in alexandrijnen overbracht.Ga naar voetnoot12 Opterbeek vertaalde een Duitse navolging van Marino. Hendrik Houtkamp en Henrik van Elvervelt werkten als toneeldichters en -vertalers. Naar alle waarschijnlijkheid behoorden al deze auteurs tot de vriendenkring van Klinkhamer. Tussen Opdracht en drempeldichten in staat de Voorreden. Daarin herinnert de schrijver eraan, dat hij al in 1734 een vertaling van de Henriade beloofd had.Ga naar voetnoot13 Dat de inlossing van deze belofte zo lang op zich liet wachten, is een gevolg van het feit dat volgens de geruchten ook anderen een vertaling hadden ondernomen. Dat deed hem publikatie van de zijne uitstellen. In het bijzonder had hij ‘naar eene van die Dichtwerken’ uitgezien, maar tot dusver tevergeefs. Daarom geeft hij nu eindelijk toch maar zijn eigen vertaling in het licht, al weet hij zich een dichter met beperkte gaven. De bedoeling van deze ietwat cryptische passage was voor de tijdgenoten duidelijk genoeg. Men wist, dat Feitama een vertaling van de Henriade voltooid had, en verwachtte de spoedige verschijning daarvan.Ga naar voetnoot14 Wellicht stonden er - zoals Klinkhamer suggereert - ook nog andere overzettingen op stapel, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||
maar het lijkt mij niet uitgesloten dat het meervoud in diens formulering als een stilistische wending moet worden beschouwd. In ieder geval had hij heel in het bijzonder ‘eene van die Dichtwerken’ op het oog: die van Feitama. En het is begrijpelijk, dat hij niet de kans wilde lopen zijn vertaling van de Henriade kort vóór of na die van zijn beroemde stadgenoot te zien uitkomen. Tegen de dichter van Telemachus kon hij niet op. Wij mogen, dunkt mij, dan ook aannemen dat Klinkhamer zijn vertaling in portefeuille zou hebben gehouden, als Feitama de zijne in 1744 had uitgegeven. Toen dit niet gebeurde, liet hij zich ‘door verscheide Liefhebberen’ - de auteurs van de drempeldichten? - overhalen tot publikatie. De auteur vervolgt zijn Voorreden met de mededeling, dat hij zijn kennis van het Frans niet groot genoeg achtte om naar de Franse tekst te kunnen werken: ‘... daarom hebben we liever de Vertaling daar van, door den Heere B. Phaff uit enkele Liefhebbery gedaan, gebruyken, en daar voor aan dien Heer willen verpligt zyn, dan daaromtrent op onze eigen wieken te dryven’. Dank zij Nederland's Patriciaat bleek het mogelijk deze vertaler te identificeren. Hij was Benjamin Phaff (1707-1761), notaris te Amsterdam, zoon van de meester-timmerman George Christiaan Phaff, en jongere broer van de Lutherse predikant Johannes Phaff.Ga naar voetnoot15 Men mag veronderstellen, dat ook hij tot de vrienden- of kennissenkring van Klinkhamer behoorde. Over de wijze, waarop hij te werk is gegaan, merkt Klinkhamer op ‘dat wy niet stiptelyk regel tegen regel het Duitsche na het Fransche gevolgt hebben’, al heeft hij hier en daar ook wel eens letterlijk vertaald. Steeds echter heeft hij getracht ‘den zin des Franschen Dichters, zo na te blyven als doenlyk is’. Dan volgt een waarschuwing. Er komen in het werk ‘eenige uitingen en beschryvingen’ voor, die Protestanten onaangenaam aandoen. Maar zo staat het er nu eenmaal bij Voltaire, en Klinkhamer meende dat het hem niet voegde ‘om van het spoor van den Geleerden Dichter af te wyken’ als hij het niet met hem eens was. Hij heeft dus dergelijke passages niet weggelaten, ‘latende aan ieder de vryheid om dezelve aan te nemen of af te keuren, voor zo ver het met zyn begrip over een komt’. Tenslotte verantwoordt de dichter nog de vorm van zijn argumenta ‘boven ieder Boek’. Voltaire gaf ze in proza, maar hijzelf heeft ze overeenkomstig de traditie in verzen gesteld. Overeenkomstig diezelfde traditie verving hij stilzwijgend tevens Voltaire's aanduiding van de onderdelen uit zijn epos als ‘chants’ door het gebruikelijke ‘boeken’. | |||||||||||||||||||||||
Vragen bij de vertaling van PhaffHet zou gemakkelijker zijn ons een oordeel over het werk van Klinkhamer te vormen, als wij meer wisten over de vertaling van Phaff en de manier waarop hij die gebruikt heeft. Klinkhamer laat daarover praktisch alles in het midden. Ongetwijfeld ging het om een proza-vertaling die hij in verzen heeft overgebracht, maar zèggen doet hij zelfs dat niet. Vandaar de vragen. Wanneer had Phaff zijn vertaling gemaakt, en naar welke editie van de Franse tekst? Het tweede deel van deze vraag valt het gemakkelijkst te beantwoorden. In zijn Voorrede bij Henrik de Groote zegt Feitama, dat het werk van zijn voorganger ‘alleen naar den Franschen Druk van 't jaar 1732’ werd samengesteld; bij implicatie | |||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||
geldt dit ook voor de onderliggende vertaling. In tegenstelling tot Minderhoud, die ten onrechte meent bij Klinkhamer ook sporen van vroegere en latere edities te kunnen ontdekken,Ga naar voetnoot16 zie ik geen enkele reden aan de juistheid van Feitama's ‘alleen’ te twijfelen. Ik neem dus aan, dat Phaff uitsluitend naar de Amsterdamse uitgave van 1732 heeft vertaald. - Bij ons antwoord op het ‘wanneer’ moeten wij rekening houden met het feit, dat Klinkhamer in de Voor-reede bij zijn vertaling van Zaïre, gedateerd 31 juli 1734, meedeelt een overzetting van de Henriade ‘reets ter halver bane gebragt’ te hebben. Als hij toen reeds op de vertaling van Phaff steunde, moet deze op die datum minstens even ver zijn geweest. Daaruit volgt dan weer, dat Phaff kort na de verschijning van de editie- 1732 met zijn werk begonnen moet zijn. - Maar het is niet uitgesloten, dat Klinkhamer in eerste instantie getracht heeft de Henriade op eigen kracht te vertalen, en er pas later toe overgegaan is steun bij Phaff te zoeken. In dat geval zou deze laatste zijn vertaling ook enige tijd nà 1732 opgezet kunnen hebben. - Van de twee mogelijkheden lijkt mij overigens de eerste de meest waarschijnlijke. Een andere vraag is: vertaalde Phaff letterlijk of betrekkelijk vrij? Klinkhamer bereidt er zijn lezers op voor, dat hij ‘niet stiptelyk regel tegen regel’ het Frans heeft gevolgd. Sloot hij daarin bij het voorbeeld van Phaff aan, of is zijn omschrijvende weergave enkel het gevolg van zijn manier van berijmen? Verder zouden wij willen weten, of Klinkhamer bij zijn versificatie uitsluitend van de vertaling uitging dan wel óók de Franse tekst raadpleegde. Als het laatste het geval was, ging hij dan bij de interpretatie wel eens zijn eigen weg? Achter deze vraag doemt nog een andere op: wie is verantwoordelijk voor de ernstige vertaalfouten in de Nederlandse tekst, Phaff of Klinkhamer of beiden gelijkelijk? Bij de bespreking van Klinkhamer's Henrik de Vierde laat ik deze vragen verder rusten. Zij vallen nu eenmaal niet te beantwoorden. Maar wij dienen er ons bij de onderstaande beschouwingen van bewust te blijven, dat zij bestaan. Daarom moesten zij vooraf worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||
De vertalingUit de vertaling van Klinkhamer blijkt telkens, dat hij het Frans veel te onvoldoende beheerste om opgewassen te zijn tegen zijn taak. Bovendien had hij de neiging tot slordig lezen, wat de gevolgen nog erger maakte. Ik geef een drietal voorbeelden, waarbij ik de woorden cursiveer waarom het in dit verband gaat. ‘Non qu' après tout Valois ait un coeur inhumain’ (II, 299) wordt weergegeven met ‘Niet dat hy zelfs hier naa op moorden was gezet’ (blz. 47). - ‘Turenne de Condé le généreux rival’ (VII, 387) wordt ‘Den dapperen Turenne, een edel medeminnaar // Van dezen Prins [= Condé]’ (blz. 177).Ga naar voetnoot17 - Als Voltaire van La Discorde zegt: ‘Sa fière activité ménage ces instans’ (IX, 307), vertaalt Klinkhamer: ‘Haar trotse werkzaamheid verkort haar ogenblikken (blz. 231). Erger nog wordt het, als Klinkhamer een gehele passage niet begrijpt en er dan op eigen gelegenheid wat van maakt. In de vijfde zang komen in verband met de moord op Hendrik III door de dominicaner monnik Jacques Clément de beroemde regels voor (vs. 200-202): | |||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||
Le crime a ses héros, l'erreur a ses martyrs:
Du vrai zèle & du faux, vains juges que nous sommes,
Souvent des scélérats ressemblent aux grands-hommes.
In de Nederlandse vertaling wordt dit verhaspeld tot: De misdaad toond zigh op het heldehart verbolgen,
En d'yd'le dwaling om het martelspoor te volgen;
Verblinde Rechters, ja verdwaalden als wy zyn,
Die dikwils onbedagt de ware en valsche schyn
5[regelnummer]
Niet onderscheidende, de hoog-geroemde mannen
Waardeeren op één prys met boose en snoô tirannen.
(blz. 120-121)
De eerste twee regels zijn in hun samenhang niet te begrijpen; de vier volgende drukken een geheel andere gedachte uit dan die van Voltaire. Een nog sprekender voorbeeld vindt men aan het begin van de zevende zang. Er wordt daar gesproken over de dood, die alle bewoners der aarde voor de rechterstoel van God voert (vs. 81-84): Elle amène à la fois les Bonzes, les Bracmanes,
Du grand Confucius les disciples profanes,
Des antiques Persans les secrets successeurs,
De Zoroastre encor aveugles sectateurs..
Klinkhamer ‘vertaalt’: Daar [= voor dien Rechter-stoel] zien zigh overtuigt de Bonzes en Brachmannen;
De blinde leidsliên, die met een verkeert begrip
Het menschelyk geslacht verwarren, en geen stip
Afwyken van den dienst der oude Perzianen,
5[regelnummer]
En den verblinden hoop der Zoroastriänen...
(blz. 159)
De naam van Confucius is verdwenen. Het lijkt er haast op, of deze gelezen en vertaald werd als ‘confusion’; dat zou tenminste de nadruk verklaren, die er op de betrokken dwaalleer wordt gelegd: blinde; verkeert; verwarren. Overigens heeft Klinkhamer niet begrepen, dat Voltaire belijders van geheel verschillende godsdiensten opsomt; bij hem zijn de bonzen en brahmanen ‘blinde leidsliên’ die dezelfde religie hebben als de oude Perzen en de aanhangers van Zoroaster. - Het is bij vertalers van ‘de oude school’ helemaal niet ongewoon, dat zij - zoals in de twee bovenstaande voorbeelden - een eigen gedachtengang substitueren voor die van een niet begrepen passage uit de oorspronkelijke tekst. Maar het is veel minder gebruikelijk, dat zij dit ook doen, wanneer zij geen moeite hebben met het origineel. Wel wordt er gewoonlijk meer naar de zin dan naar de letter vertaald, met verwaarlozing van nuances en kleine details of zelfs met kleine ‘verbeteringen’, maar in het algemeen blijft daarbij de voorstelling toch dezelfde. Het valt daarom op, dat Klinkhamer een neiging vertoont om ook zonder noodzaak af te wijken van de originele tekst. Hij vertelt graag een passage op zijn eigen manier na, waarbij hij zich laat leiden door conventionele associaties en door rijmwoorden waaraan hij behoefte heeft. Een duidelijk voorbeeld daarvan vinden wij in het negende boek. In navolging van Aeneis IV, 160-166, beschrijft Voltaire daar, hoe Hendrik IV op een jachtpartij wordt overvallen door noodweer dat hem naar het kasteel van Gabrielle d'Estrées drijft. Dat noodweer is het werk van ‘l'Amour’, die de koning in zijn macht wil brengen. Zodra hij zijn slachtoffer ontdekt heeft, roept hij de elementen te hulp: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||
L'Amour sent à sa vûe une joie inhumaine;
Il aiguise ses traits, il prépare sa chaîne;
Il agite les airs que lui-même a calmés;
Il parle, on voit soudain les élémens armés.Ga naar voetnoot18
5[regelnummer]
D'un bout du Monde à l'autre appellant les orages,
Sa voix commande aux vents d'assembler les nuages,
De verser ces torrens suspendus dans les airs,
Et d'apporter la nuit, la foudre & les éclairs.
Déja les Aquilons à ses ordres fidèles,
10[regelnummer]
Dans les Cieux obscurcis ont déployé leurs ailes;
La plus affreuse nuit succède au plus beau jour;
La nature en gémit, & reconnaît l'Amour.
(IX, 137-148)
Bij Klinkhamer vinden wij deze passage als volgt weergegeven: De loze Min, zo dra hy dezen Vorst aanschouwt,
Gevoeldt een nieuwe vreugd, hy scherpt zyn snelle schigten
Om 't onverwinlyk hart des Konings te doen zwigten;
Hy maakt zyn banden klaar, om hem in 't Mingareel
5[regelnummer]
Te leiden naar zyn wil; natuur neemt zelfs haar deel,
Om hem ten dienst te staan; de Hemel, door den luister
Der gulde zon verlicht, bekleedt in 't naare duister,
Vertoont een droeve nacht; op 't horen van zyn stem
Staan d'elementen zelfs gereet, om, nevens hem,
10[regelnummer]
Den Koning aan te doenGa naar voetnoot19; de winden, voortgeschoten
In woede, bersten los; men hoort de donderklooten
Heensnorren door de lucht, des blixems felle kragt
Verspreidt alöm zyn vuur, de wolken, door de magt
Van 't water overlast, ontdoen zigh van malkander,
15[regelnummer]
En de eene regevlaag volgt schielyk op den ander.
De guure Noorde windt voert overal 't gezag,
En eene naare nacht volgt op een schonen dagh;
Daar zelf natuur van zuchte en dus de Liefde erkende.
(blz. 221-222)
In reg. 1-5a herkent men een vertaling van reg. 1-2 uit de Franse tekst; evenzo in reg. 17-18 de weergave van reg. 11-12 daaruit. Maar daartussen-in tekent Klinkhamer het noodweer praktisch onafhankelijk van Voltaire. En niet onverdienstelijk! De donderslagen, die als kanonskogels door de lucht ‘heensnorren’, en de wolken, die zich openen voor het doorlaten van bui na bui, hebben ondanks de conventionele beeldspraak door de rake formulering wel degelijk hun effect. - Het bovenstaande is een uitzonderlijk geval. Zelden krijgt Klinkhamer de kans zich zó vrij náást de oorspronkelijke tekst te bewegen. Maar binnen de grenzen van het mogelijke manifesteert hij telkens zijn voorliefde voor een eigen formulering. Ik geef van deze meer normale zelfstandigheid twee proeven. Als Hendrik IV in liefde voor Gabrielle d'Estrées is ontvlamd, kent hij aanvankelijk nog ogenblikken van aarzeling: Quelque tems de Henri la valeur immortelle
Vers ses drapeaux vainqueurs en secret le rapelle:
Une invisible main le retient malgré lui.
Dans sa vertu première il cherche un vain appui.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Sa vertu l'abandonne, & son ame enyvrée
N'aime, ne voit, n'entend, ne connaît que d'Estrée.
(IX, 233-238)
Het aequivalent daarvan bij Klinkhamer luidt: In 't midden van dien vloedt van weelde en minnery,
Ontstaat in 't moedig hart des Konings een gety
Van driften, 't Oorlogsvuur, zyn standaarts, zyn soldaten
Herroepen hem in 't veldt, maar alles kan niet baaten,
5[regelnummer]
Een ongeziene magt stuit zyne dapperheidt,
In 't kort, zyn moedt bezwykt; hy voelt zyn ziel geleidt
Langs beemden van vermaak, op dat geen zorg hem kwelle,
Hy kend, nogh mindt, nogh ziet niets dan zyn Gabrielle.
(blz. 227)
In reg. 5-6a sluit de Nederlandse tekst het dichtst bij de Franse aan, zij het dat dapperheidt en moedt hier geen gelukkige vertalingen zijn. Daarentegen is reg. 8 een mooie weergave van Voltaire's zesde regel, al moeten wij die rimae causa betalen met een hinderlijke stoplap in de voorafgaande regel (‘op dat geen zorg hem kwelle’). Het best op dreef is Klinkhamer echter in de rest van deze passage, waar hij zijn eigen gang gaat. Het ‘gety van driften’ in het hart van de koning is een goed beeld voor de alternatie van hartstocht en plichtsgevoel. En in reg. 6-7 doen de ‘beemden van vermaak’ het helemaal niet slecht. Mijn tweede voorbeeld ontleen ik aan de zesde zang. Terwijl Hendrik IV zijn volgelingen aanvuurt bij een aanval op Parijs, verschijnt hem Saint Louis: Comme il parlait ainsi, du profond d'une nue
Un fantôme éclatant se présente à sa vue.
Son corps majestueux, maître des élémens,
Descendait vers Bourbon sur les ailes des vents.
5[regelnummer]
De la Divinité les vives étincelles
Etalaient sur son front des beautés immortelles:
Ses yeux semblaient remplis de tendresse & d'horreur:
Arrête, cria-t-il, trop malheureux vainqueur!
(VI, 319-326)
Klinkhamer vertelt dit op zijn eigen manier na: Hier zweeg Navarres Vorst, terwyl hem uit een wolk
Een helder licht verschynt, een schynsel met de stralen
Van eeuwig licht verlicht, kwam tot hem nederdalen,
Vertoonende 't gelaat een's Godts, alwaar de glans
5[regelnummer]
Der schoonte in uitblonk als de zon aan 's Hemels trans:
De Onsterff'lykheid blonk op zyn aanzigt, en zyne oogen
Weêrschitterden van liefde en teder mededogen.
Sta stil, rampspoedige verwinnaar als gy zyt!
Dus riep hem 't schynsel toe...
(blz. 150)
Het is niet wat Voltaire zegt, maar het doet er naar mijn gevoel niet voor onder. Minderhoud heeft bezwaar tegen de herhaling van licht in reg. 2-3, en schrijft de vervanging van ‘horreur’ door mededogen in reg. 7 aan rijmdwang toe.Ga naar voetnoot20 Wat het eerste punt betreft, kan ik alleen maar zeggen de intensiverende werking van de herhaling juist te waarderen. Ten aanzien van het tweede heeft hij ongetwijfeld gelijk, maar mededogen past in de context even goed als ‘horreur’: Saint Louis daalt im- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||
mers neer om Parijs te behoeden voor de brandstichting en plundering die het bedreigen. - De zwakke punten van de passage liggen in reg. 1 en 8. ‘Hier zweeg Navarres Vorst’ suggereert inderdaad ten onrechte dat Hendrik IV, zoals Minderhoud opmerkt, ‘était arrivé au bout de son discours’. En in reg. 8 is ‘arrête’ op dezelfde schoolse manier verkeerd vertaald als hierboven ‘rival’. - Lang niet altijd zijn de eigenzinnigheden in Klinkhamer's vertaling even gelukkig. Vaak zijn zij zelfs onverdedigbaar. Bovendien is het onmogelijk precies aan te geven, wáár hij vrij gaat vertalen uit onbegrip en wáár uit ‘inspiratie’. Of is dit laatste een te groot woord, en moeten wij eerder denken aan gemakzucht? Waren zijn vrijpostige vertalingen in de eerste plaats een middel om te ontkomen aan de inspanning van een meer nauwgezette weergave van de Franse tekst? Voor een (groot) deel wel, vrees ik. Maar toch niet helemaal, getuige wat hij af en toe wist te bereiken. Minderhoud meent, dat Klinkhamer de denkbeelden van Voltaire naar zijn eigen overtuiging en geloofsopvatting heeft veranderd of gemitigeerd.Ga naar voetnoot21 Dat kan op verschillende plaatsen moeilijk worden ontkend en is op zichzelf voor een vertaler van de oude school ook niet ongewoon. Maar in zijn Voorreden verklaart Klinkhamer uitdrukkelijk dit nièt te hebben gedaan.Ga naar voetnoot22 Ik meen dat deze tegenstrijdigheid als volgt moet worden verklaard. Klinkhamer is er inderdaad niet op uit geweest Voltaire te protestantiseren. Maar bij zijn uiterst vrije manier van werken ging er onbedoeld toch telkens iets van de oorspronkelijke dichter verloren en kwam er iets van de vertaler voor in de plaats. Als Klinkhamer zelf ging formuleren, deed hij dat niet volgens de opvattingen van Voltaire. Zodoende heeft Minderhoud gelijk, terwijl de dichter te goeder trouw het tegendeel beweert. | |||||||||||||||||||||||
ConclusieKenmerkend voor Klinkhamer's manier van vertalen is zijn neiging tot substituerend omschrijven van wat er in de Franse tekst staat. Op zichzelf had hij daarmee, naar de oude opvatting van vertalen, misschien een boeiend resultaat kunnen bereiken. Maar dan had hij zijn Frans beter moeten kennen en een beter dichter moeten zijn. Zijn kennis van het Frans stelde hem in staat de grote lijn van de Henriade te volgen, maar was volstrekt onvoldoende om hem de achtergronden en finesses te doen begrijpen. Telkens weer moeten zijn afwijkingen van de oorspronkelijke tekst camoufleren dat hij daar niet uitgekomen is. Dat leidt tot onbegrijpelijkheden en inconsistenties, die de zin van zijn werk aantasten. Ook als dichter schoot Klinkhamer te kort. Hij kon op gelukkige momenten een treffend woord of een verrassende wending vinden, maar die momenten waren schaars en zijn vondsten werden geneutraliseerd door stoplappen of andersoortige onhandigheden. Aan zijn verzen kan een zekere levendigheid niet worden ontzegd, maar zijn taalgebruik is conventioneel, omslachtig en dikwijls slordig. De negatieve elementen winnen het van de positieve. In zijn geheel genomen, is Henrik de Vierde een mislukte vertaling. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||
§ 3. De vertaling van FeitamaOok bij de persoon van Sybrand Feitama behoef ik niet meer stil te staan; dat heb ik gedaan in het hoofdstuk over zijn Telemachus.Ga naar voetnoot23 Ik stel hier dus zonder inleiding zijn vertaling van de Henriade aan de orde. | |||||||||||||||||||||||
De uitgaveDeze verscheen negen jaren na die van Klinkhamer, in quarto en met het volgende titelblad: Henrik // de Groote, // Uit de Fransche Heldenvaerzen van den Heere // de Voltaire // in Nederduitsche Dichtmaat overgebragt, // onder de Zinspreuk // Studio Fovetur Ingenium. // Met Privilegie der Ed. Gr.Mog. Hren Staten van Holld. en Westvriesld. // vignet // Te Amsteldam, // By A. Slaats, T. Bliek, en P. Meyer, Boekverkoopers, 1753.Zoals steeds bij zijn grotere uitgaven vervangt Feitama ook ditmaal zijn naam door zijn zinspreuk, waarvan de woorden met zijn initialen beginnen. Het privilegie is op een ongebruikelijke plaats afgedrukt, namelijk tussen het opdrachtvers en de Voorrede in; het is gedateerd op 25 januari 1747 en dient ter vervanging van dat uit 1732, waaronder de Telemachus verschenen was, maar dat na vijftien jaar zijn geldigheid had verloren. | |||||||||||||||||||||||
Voor- en nawerkDe eigenlijke tekst wordt omraamd door een uitgebreid voor- en nawerk van zestig bladzijden elk. De inhoud daarvan laat zich in drie groepen onderscheiden. Voorop gaan de Opdracht en Voorrede (met het Privilegie daartussen-in). Dan volgen de stukken, die toelichting geven op de Henriade; het nawerk is daar een voortzetting van. Tenslotte sluiten een aantal drempeldichten het inleidende gedeelte af. | |||||||||||||||||||||||
Opdracht en VoorredeMet een ‘Toewying aan den Nederlandschen Helikon’ in drie zwaar-klinkende strofen draagt Feitama zijn vertaling op aan de gezamenlijke Hollandse dichters, die hem door hun voortdurende aandrang ‘gedwongen’ hebben met het polijsten van zijn werk op te houden en dat eindelijk uit te geven: ‘hoe spaê [...] misschien te vroeg’. In de Voorrede wordt allereerst de ontstaansgeschiedenis van het werk verteld. Reeds ‘omtrent de jaren 1733 en 1734’ had Feitama het begin van de eerste zang in Nederlandse verzen overgebracht. Maar de moeilijkheden bleken zó groot, dat hij er niet mee doorging en zich aan de uitgave van zijn toneelpoëzie ging wijden. Toen deze in 1735 was voltooid, drongen ‘eenige voorname Dichtminnaren’ er bij hem op aan, de vertaling van de Henriade opnieuw ter hand te nemen. Maar er waren drie redenen, die hem daarvan weerhielden: 1. ‘de aangeroerde Zwarigheden’; 2. het feit dat Klinkhamer met een vertaling bezig was; 3. de mening van zijn vriend en adviseur Charles Sebille,Ga naar voetnoot24 dat het epos van Voltaire vanwege zijn onnavolgbare stijl ‘volstrektelyk onvertaalbaar’ was. Blijkbaar woog de laatste reden het zwaarst, want toen die wegviel, werd over de beide andere bezwaren heengestapt. Niet zonder trots vertelt Feitama, hoe hij zijn vriend tot andere gedachten bracht. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||
Diens ‘onvertaalbaar’ werkte op hem als een uitdaging. Daarom kon hij het niet laten, een van de z.g. onvertaalbare passages ‘in even zo veel Nederduitsche vaerzen (welke ik sedert noch beschaeft heb,)’ op papier te zetten en aan Sebille voor te leggen.Ga naar voetnoot25 Tegen zijn verwachting in reageerde deze niet met een afwijzing, maar met voorstellen tot verbetering. En zo kwam de vertaling - in voortdurend overleg met Sebille's ‘dooröefende kundigheid’ - langzaam weer op gang. In 1738 was Feitama ‘omtrent halverwegs gevorderd', toen de plotselinge dood van Sebille opnieuw de voortgang van het werk kwam belemmeren. Bijna een jaar lang ontbraken hem ‘de lust en de moed’ om verder te gaan. Maar uiteindelijk kwam het daar toch toe, en in 1743 was de vertaling in eerste instantie voltooid. Toen moest zij echter nog worden ‘beschaafd’, en daarmee had de dichter zich niet laten haasten, óók niet in verband met de uitgave van Klinkhamer's Henrik de Vierde. Achteraf bleek het langdurige uitstel van de publikatie ook nog het voordeel te hebben opgeleverd, dat hij gebruik kon maken van latere toevoegingen en veranderingen die Voltaire in zijn tekst had aangebracht.Ga naar voetnoot26 - Na de ontstaansgeschiedenis stelt Feitama - kort en zonder enige nadruk, als iets dat eigenlijk vanzelf spreekt - het principe aan de orde, dat hij bij zijn vertaling heeft gevolgd. Hij heeft ‘in het geheele Werk onvertaald achterwege gelaten, of verzagt, en zo veel bekort als de kunstregels [...] konden gehengen, alles wat my toescheen tegen de achtbaarheid der Godlyke Openbaringe strydig te wezen’. Op dit punt is hij dus minder ‘modern’ dan Klinkhamer die - althans bewust - niets uit de tekst van Voltaire had weggelaten.Ga naar voetnoot27 - Vervolgens komen de aantekeningen en toelichtingen ter sprake. Hier, zo verklaart Feitama, ligt het grote verschil tussen zijn vertaling en die van zijn voorganger. Klinkhamer gaf slechts ‘de Fransche Aanteekeningen’ (= de annotatie van Voltai- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||
re) volgens de druk van 1732. Hijzelf heeft zich echter, zowel voor de tekst als voor de aantekeningen, óók naar vroegere en latere drukken gericht. Bovendien heeft hij de aantekeningen uitgebreid ‘door min of meer noodige Byvoegselen van myn eigen opstel’, die ter onderscheiding tussen vierkante haken werden geplaatst. - Tenslotte: om de lezer zo min mogelijk te storen, werden de aantekeningen niet aan de voet der bladzijden, maar àchter de tekst afgedrukt. Een uitzondering werd slechts gemaakt voor annotaties ‘die terstond behooren in 't oog te loopen’, hetzij ter waarschuwing voor een onjuiste godsdienstige opvatting bij Voltaire, hetzij ter verklaring van een naam. Opnieuw blijkt hier, hoe Feitama ook als vertaler waakt voor het geestelijk welzijn van zijn lezers. | |||||||||||||||||||||||
Stukken ter toelichtingDe toelichtingen op en bij de Henriade zijn zó uitgebreid, dat zij van de Nederlandse editie een soort standaard-uitgave maken. Uit de voorredenen en bijlagen van de Franse drukken, die hij ter beschikking had, heeft Feitama alle stukken bijeengezocht waaruit de ontstaansgeschiedenis, de roem, de bouw (Idée de la Henriade) en de historische achtergrond (Histoire abrégée des événemens sur lesquels est fondée la fable du poéme de la Henriade) van Voltaire's epos blijken.Ga naar voetnoot28 Omdat anders het voorwerk te uitgebreid zou worden - de drempeldichten moesten daarin ook nog een plaats krijgen -, verschoof Feitama zijn vertaling van de Histoire abrégée naar het nawerk, waar zij als het ware de annotatie inleidt. Op deze manier werd een even zinvolle als doeltreffende spreiding van het overvloedige materiaal verkregen. | |||||||||||||||||||||||
De drempeldichtenIn de ‘Toewying’ had de dichter-vertaler zijn werk opgedragen aan de Nederlandse Helicon, d.w.z. de gezamenlijke Nederlandse dichters. In de drempeldichten brengen dezen hem dank voor het toegeven aan hun aandrang om de publikatie niet langer uit tè stellen. Vrijwel de hele Nederlandse Helicon komt hier aan het woord: er zijn niet minder dan elf lofdichten, die tezamen dertig bladzijden beslaan. Even systematisch als hij zijn bijlagen rangschikte, groepeerde Feitama ook de liminaria. Voorop gaan die van dichteressen; daarna komen de mannen aan het woord. En in beide groepen wordt de volgorde kennelijk bepaald door de ancienniteit. De lezer oordele zelf:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||
Al deze namen, de een meer en de ander wat minder, hadden klank in de literatuur van het midden der 18de eeuw. Behalve Jan Luyken vindt men ze dan ook alle bij Te Winkel terug. Evenmin als op hun persoon ga ik hier nader op hun lofdichten in. Deze zijn niet slechter, maar ook niet beter dan wat in deze omstandigheden gebruikelijk is. Meer behoeft er niet over te worden gezegd. Ik maak echter een uitzondering voor enkele regels uit het drempeldicht van Lucretia Wilhelmina van Merken, omdat daaruit zo duidelijk blijkt wat Feitama's tijdgenoten in hem bewonderden. ‘Des Aemstels hooftpoëet’ noemt zij hem, en vervolgt: Britanje moog' haer' Pope, ons Holland Vondel eeren,
Wier Zangnimf in Homeers en Maroos voetspoor streeft;
De Dichter onzer eeuw, dien wy op 't hoogst waerdeeren,
[
................................................................................. ]
Is de eerste lauwerkroon, met Pope en Vondel, waerd.
Pope en Vondel worden hier geëerd als heldendicht-vertalers, de eerste van Homerus, de laatste van Vergilius. Naast hen hoort nu Feitama genoemd te worden als vertaler van het epos van Voltaire. Impliciet wordt dit laatste daarmee op het plan van de Ilias en de Aeneis gesteld. | |||||||||||||||||||||||
De vertalingAnders dan bij Klinkhamer kan er bij Feitama niet getwijfeld worden aan zijn grondige kennis van het Frans. Een enkele maal vergist hij zich wel eens,Ga naar voetnoot31 maar voor het overige moeten zijn ‘fouten’ - zoals Minderhoud ze noemtGa naar voetnoot32 - worden beschouwd als vrije vertalingen. Feitama was namelijk een typische vertaler uit de oude school. Hij zag het als zijn recht, om niet te zeggen zijn plicht, de oorspronkelijke tekst naar eigen inzicht weer te geven en zo nodig te verbeteren. Daarom had hij niet geschroomd de Télémaque te epopiseren tot zijn Telemachus, en vond hij het vanzelfsprekend in zijn Henrik de Groote de Roomse en deïstische opmerkingen uit de Henriade zoveel mogelijk te elimineren. Er is dan ook geen wezenlijk verschil tussen de vertaalmethode van Feitama en die van Klinkhamer. Alleen maken zij er een verschillend gebruik van. Bij Klinkhamer moet de vrije vertaling dienen om te camoufleren wat hij niet begrepen heeft, de inspanning van een nauwgezette weergave te vermijden, en het toegeven aan eigen formuleerlust mogelijk te maken. Bij Feitama wordt zij gebruikt om aan de Nederlandse versie in alle opzichten de vorm en de inhoud te geven, die de vertaler voor de beste houdt. Als voorbeeld van overeenkomst tussen de beide vertalingen laat ik hier Feitama's overzetting volgen van de passage, waarin Hendrik IV verrast wordt door het noodweer dat hem naar het kasteel van Gabrielle d'Estrées drijft (IX, 137-148). Men behoeft die slechts naast de Franse tekst en de ‘vertaling’ van Klinkhamer te leggen,Ga naar voetnoot33 om te zien hoe ook Feitama onbekommerd zijn eigen weg gaat: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||
Het Minnewicht, hem ziende aan 't hoofd der Heldenjeugd
Ter jagt naar 't woud gesneld, scherpt, met barbaarsche vreugd,
't Vergiftig wapentuig door nieuwe toovertreken;
Zengt, door zyn toorts dit uur in feller gloed te ontsteken,
5[regelnummer]
De blyde Zephirs; daagt, op hun gezwinde vlucht,
All' de Elementen uit; beroert door hen de lucht,
Vloekt de onweêrwinden op; wil dat, van bei' de kimmen,
Een akelige orkaan de wolken op doe klimmen,
En in een duistre nacht de vrolyke Natuur
10[regelnummer]
Ontstell' door 's hemels vloed, verschrikk' door 't bliksemvuur.
Fluks ziet hy 't windenheir zo fel in woede ontstoken,
Het zwanger wolkgespan zo heftig losgebroken,
En, na den schoonsten dag, zo naar een nacht ontstaan,
Alsof 't heelal, geschokt, ontheisterdGa naar voetnoot34, moest vergaan.
(blz. 176-177)
Men kan zeker niet zeggen, dat Feitama hier dichter bij de Franse tekst blijft dan zijn voorganger, en evenmin dat hij hem in poëtisch opzicht overtreft. In beide opzichten is veeleer het tegendeel het geval. Alleen heeft Feitama minder versregels nodig, en dat blijkt inderdaad een onderscheid tussen de beide vertalers. Terwijl Klinkhamer in zijn overzetting het epos met ruim 900 verzen doet uitdijen,Ga naar voetnoot35 weet Feitama steeds te volstaan met ongeveer hetzelfde aantal regels als Voltaire. Minderhoud heeft als bezwaar tegen Feitama's vertaling ‘une trop grande recherche de beaux vers’ genoemd.Ga naar voetnoot36 Dat is niet onjuist, maar ik zou het bedoelde verschijnsel toch liever anders willen typeren. Feitama is er voortdurend op uit, door zijn woordkeus en taalgebruik zowel de voorstelling als de stijl van Voltaire ‘aan te dikken’: heviger, aangrijpender, zwaarder van toon te maken. Ik geef een drietal voorbeelden ter illustratie van wat ik daarmee bedoel. 1. Hendrik IV beschrijft aan koningin Elizabeth het Parijs van de Bartholomeüsnacht; hij doet dit in indirecte vorm: Je ne vous peindrai point le tumulte & les cris,
Le sang de tous côtés ruisselant dans Paris,
Le fils assassiné sur le corps de son père,
Le frère avec la soeur, la fille avec la mère,
5[regelnummer]
Les époux expirans sous leurs toits embrasés,
Les enfans au berceau sur la pierre écrasés..
(II, 259-264)
Feitama tracht daarentegen een rechtstreeks beeld van de verschrikkingen op te roepen: Verbeeld u 't naar gedruisch; het bloed, by gantsche stroomen
Door all' de wyken van 't verbaasdGa naar voetnoot37 Parys vernomen;
Den zoon op 's vaders lyk onmenschelyk geslagt,
De dochter tevens met de moeder omgebragt;
5[regelnummer]
De zuster, broeder, wreed doorgriefdGa naar voetnoot38; de wedergaden,
Daar de echtkoets blaakt in vlam, zieltogende, gebraden,
Verstikt, tot stof vernield; hunn' zuigling aan den wand
Verplet, of nevens hen verteerende in dien brand.
(blz. 33-34)
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||
2. La Discorde heeft l'Amour in zijn tempel op Cyprus opgezocht en bezweert hem paal en perk te stellen aan de overwinningen van Hendrik IV: Aux remparts de Paris Henri porte la foudre.
Ce Héros va combattre, & vaincre & pardonner;
De cent chaînes d'airain son bras va m'enchaîner.
C'est à toi d'arrêter ce torrent dans sa course.
5[regelnummer]
Va de tant de hauts faits empoisonner la source.
Que sous ton joug, Amour, il gémisse, abattu;
Va domter son courage au sein de la vertu.
(IX, 82-88)
Bij Feitama is de Tweedragt nog hartstochtelijker. Opmerking verdient vooral de manier waarop reg. 5 uit de Franse tekst in het Nederlands wordt getransformeerd: Bourbon zal 't veeg Parys doen voor zyn' bliksem bukken.
Die Held grypt aan, verwint, wischt aller misdryf uit,
En boeit ('t en zy uw list zyn krygsdeugd schielyk stuit',)
My, van den troon gebonsd, aan onverbreekbre banden.
5[regelnummer]
Vlieg heen; uw sterkst vergif doorgriev' zyne ingewanden!
Betoon dus, my ter wrake, op nieuw uw meesterstuk;
Boei, boei, in spyt der Deugd, zyn hart en krygsgeluk.
(blz. 174)
3. Tijdens het beleg van Parijs door Hendrik IV vindt er een tweekamp plaats tussen d'Aumale, die de Ligueurs, en Turenne, die de partij van Hendrik vertegenwoordigt. Tenslotte raakt d'Aumale vermoeid: D'Aumale en vains efforts épuise sa vigueur:
Bientôt son bras lassé ne sert plus sa valeur.
Turenne, qui l'observe, apperçoit sa faiblesse;
Il se ranime alors, il le pousse, il le presse.
5[regelnummer]
Enfin d'un coup mortel il lui perce le flanc.
D'Aumale est renversé dans les flots de son sang.
(X, 143-148)
Feitama tracht suggestiever en plastischer te zijn, vooral in zijn weergave van de laatste twee regels: Aumale spilt zyn kracht, mist in 't doldriftig treffen:
Zyn arm, allengs vermoeid, kan naauwlyks zich verheffen.
Turenne, wien meer vuurs hieröp door de adren snelt,
Vlamt op zyn voordeel, perst, beklemt den fieren Held;
5[regelnummer]
Hy grieft hem in de borst, en doet hem, fel getroffen,
In 't vreeslykstroomend bloed knarstandend' nederploffen.
(blz. 195)
Dit zijn extreme voorbeelden, die niet moeten worden beschouwd als representatief voor het werk als geheel. Maar zij geven er wel een onmiskenbare tendens van aan. Bovendien maken zij duidelijk, dat deze tendens een vergrovende werking heeft. - Tegenover de bovenstaande gevallen van geweld stel ik een passage van geheel andere aard, om na te gaan wat Feitama dáármee doet. Het gaat hier om een beschrijving en karakteristiek van Gabrielle d'Estrées: L'or de ses blonds cheveux, qui flotte au gré des vents,
Tantôt couvre sa gorge, & ses trésors naissans;
Tantôt expose aux yeux leur charme inexprimable.
Sa modestie encor la rendait plus aimable:
5[regelnummer]
Non pas cette farouche & triste austérité,
Qui fait fuir les amours, & même la beauté;
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||
Mais cette pudeur douce, innocente, enfantine,
Qui colore le front d'une rougeur divine,
Inspire le respect, enflamme les desirs,
10[regelnummer]
Et de qui la peut vaincre augmente les plaisirs.
(IX, 195-204)
Bij Feitama vinden wij dit als volgt terug: De blonde hairlok, die, door Zephirs aêm gestreeld,
Met gouden golven blyde om hals en schoudren speelt,
Zweeft langs de blanke borst, wier zwelling, yllings de oogen
Verrukkende, yllings word door 't goudgeel floers betogen.
5[regelnummer]
Zy kent geen stuursheid, die de liefde al 't zoet ontzeit,
De schoonheid zelf misvormt: haar heusche zedigheid,
Die haar meer luister geeft, doet, als een beemd van rozen,
't Eenvouwig aanzicht van godinneschaamte blozen;
Verwekt een diep ontzag; kweekt waarder liefdegloed,
10[regelnummer]
Die 't heldenhart met hoop op blyder zege voed.
(blz. 179-180)
Het komt wel zo ongeveer overeen met wat er bij Voltaire staat, maar helemaal hetzelfde is het toch niet. Bij Feitama is de schijnbaar argeloze manier, waarmee trek na trek aan het beeld van Gabrielle wordt toegevoegd, minder direct en minder volledig geworden. De tekening doet wat geforceerd en gemaniëreerd aan. De uitwerking van ‘une rougeur divine’ in reg. 8 van de Franse tekst tot ‘godinneschaamte’ die Gabrielle's gezicht de kleur van een rozenperk geeft, is weer een van Feitama's vergrovende ‘aandikkingen’. Waar moeten wij bij godinneschaamte trouwens aan denken? - Tenslotte laat ik nog Feitama's weergave volgen van Voltaire's beroemde sententie: Le crime a ses héros, l'erreur a ses martyrs:
Du vrai zèle & du faux, vains juges que nous sommes,
Souvent des scélérats ressemblent aux grands-hommes.
(V, 200-202)
Dat is voor Feitama blijkbaar een veel te relativerende uitspraak geweest. Goed en kwaad lopen volgens hem niet zo verwarrend in elkaar over. Het kwaad kan alleen maar behoren tot het rijk van de Hel. In deze zin corrigeert hij dan ook de sententie van Voltaire: De Hel, die meê haar kroost op 't Godlyk heil doet staren,
Heeft ook haar heldenheir, heeft ook haar martelscharen,
Stelt valschen yver stout als waren Godsdienst voor:
Gedrochten gaan somtyds voor groote mannen door.
(blz. 92-93)
Er blijkt steeds weer hetzelfde. Feitama geeft de feiten in het algemeen vrij nauwkeurig weer, maar doet dat op zijn eigen manier. Het is mij een raadsel, hoe Te Winkel tot de conclusie kan komen dat Feitama zó nauwkeurig vertaalde ‘dat niet alleen de zin van het Nederlandsch aan het Fransch volkomen beantwoordde, maar ook de kleur en de kracht der woorden’.Ga naar voetnoot39 In werkelijkheid is Henrik de Groote nauwelijks minder een transpositie dan de Telemachus; het valt alleen minder op, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||
omdat ditmaal de versvorm met het origineel gegeven was. Maar toon en sfeer en taal zijn volkomen anders. Wat er in de Henriade aan luchtigheid en bevalligheid van stijl te vinden was, is bij Feitama verdwenen om plaats te maken voor zwaarwichtige en gemaniëreerde nadrukkelijkheid. Minderhoud merkt op ‘que le style affecté et maniéré, qui nous gêne, n'a pas dû offusquer les poètes du XVIIIe siècle. Pour eux ce style ajoutait au charme de l'oeuvre’.Ga naar voetnoot40 Gezien de algemene bewondering van Feitama's tijdgenoten voor zijn twee epos-vertalingen, is dit een conclusie waaraan inderdaad niet te ontkomen valt. Ik zou zelfs nog iets verder willen gaan. Zij beschouwden zijn taalgebruik en stijl als bij uitstek die van het Nederlandse heldenvers. Voor hen had Feitama in zijn Telemachus en Henrik de Groote méér gedaan dan enkel het werk van Fénelon en Voltaire vertalen - hij had er typisch Nederlandse heldendichten van gemaakt. De Nederlandse versie van de Télémaque overtrof de Franse, en de Nederlandse tekst van de Henriade was op zijn minst gelijkwaardig aan die van Voltaire. ‘Zo paaren, in de ruime lucht, // Twee adelaars hun steile vlucht’, stelde Pieter Meyer in zijn drempeldicht vast. En Jan Luyken duidde op de beide vertalingen als op zelfstandig werk: ‘Gantsch Neêrland roemt uw Heldendichten’. | |||||||||||||||||||||||
§ 4. NawoordVoor zover valt na te gaan, is Klinkhamer's vertaling van de Henriade geen succes geweest. Dat er in 1766 nog genoeg exemplaren voorradig waren om een titel-uitgave te rechtvaardigen, wijst op een slechte verkoop. Ik geloof overigens niet, dat deze alleen moet worden toegeschreven aan de twijfelachtige qualiteit van het werk. Veeleer zullen wij moeten denken aan terughouding bij het lezerspubliek. Men wist dat er binnen afzienbare tijd een vertaling van Feitama kon worden verwacht; dat zal er velen toe hebben gebracht, aan die van Klinkhamer voorbij te gaan. Daarentegen is de betekenis van Feitama's overzetting groot geweest. Niet dat dit werk veel tot vermeerdering van de kennis en de roem van Voltaire's epos in de Republiek zal hebben bijgedragen. Toen het in 1753 verscheen, was de Henriade hier reeds algemeen gekend en bewonderd. Bij de Franse oriëntatie van onze cultuur in die tijd was daarvoor geen vertaling nodig. Het was dan ook niet de vertaling als zodanig, die zo uitbundig in Henrik de Groote werd begroet, maar het epos dat Feitama daarvan had weten te maken: een epos dat in alle opzichten voldeed aan wat zijn tijdgenoten, naar taal en stijl en toon, van een Nederlands heldendicht verwachtten. Overtuigender nog dan met de Telemachus had hij daarmee het (profane) epos in de Nederlandse literatuur gebracht. Het is aan deze verworvenheid, dat Lucretia Wilhelmina van Merken in haar lofdicht een juichtoon wijdt: Juich, Nederlands Parnas! roer nu de blyde snaeren;
Verban 't vermoeden, dat de Heldenpoëzy
Met al haer' heldenstoet ten hemel dreigt te vaeren;
Zie, zie hoe glorieryk zy stand houdt aen het Y.
|
|