Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
[pagina 261]
| |
Hoofdstuk X
| |
[pagina 262]
| |
Toch kan Scherpbier vaststellen, dat omstreeks 1720 ‘Milton was fairly well known in Holland as the author of a great epic’ (blz. 131), al kende men dit dan slechts bij name. Dat was te danken aan de invloed van de talloze periodieken in het Latijn, Frans en Nederlands, die aan het einde van de 17de eeuw begonnen te verschijnen en in de eerste helft van de 18de hun grote bloei bereikten. Er werd daarin veel aandacht besteed aan Engelse publikaties, waardoor zij veel hebben bijgedragen tot overbrugging van de bestaande kloof tussen de Engelse en continentale cultuur, met inbegrip van de letterkunde. In een afzonderlijk hoofdstuk gaat Scherpbier zorgvuldig na, op welke wijze deze periodieken hun bemiddelende rol hebben gespeeld bij de introductie van Paradise lost in de Nederlanden (blz. 112-131). In het hieronder volgende aperçu, waarin overigens ook bijzonderheden van andere aard zijn verwerkt, heb ik op enkele punten dankbaar van de door hem verstrekte gegevens gebruik gemaakt. Beslissend voor de erkenning van Milton als episch dichter die niet voor Homerus en Vergilius onderdoet, zijn de negentienGa naar voetnoot4 Vertogen geweest, waarin Joseph Addison tussen 31 december 1711 en 3 mei 1712 in The Spectator de superieure qualiteiten van Paradise lost heeft aangewezen en toegelicht, eerst voor het werk als geheel en vervolgens boek voor boek. Zij vormen een voortreffelijke inleiding tot Milton's epos.Ga naar voetnoot5 In een rustig, maar van bewondering doortrokken betoog laat Addison zien, dat dit aan de regels van het genre voldoet en zich in alle opzichten naast de Ilias en de Aeneis kan handhaven - ja, deze zelfs overtreft door de grootsheid van zijn stofGa naar voetnoot6 en door de wijze waarop Milton er telkens in slaagt zijn ontleningen aan Homerus en Vergilius op te voeren tot een hoger plan dan het hunne.Ga naar voetnoot7 De bewondering van de auteur is des te overtuigender, omdat hij ook zijn bezwaren niet verzwijgt en daaraan zelfs een afzonderlijk Vertoog wijdt.Ga naar voetnoot8 Maar die enkele onvolkomenheden zijn voor Addison niet meer dan ‘Spots in the Sun’. Er is voor hem dan ook geen | |
[pagina 263]
| |
andere conclusie mogelijk dan dat Paradise lost een werk is ‘which does an Honour to the English Nation’.Ga naar voetnoot9 Zowel in het Frans als in het Nederlands verschenen te Amsterdam vertalingen van The Spectator. Maar de vertogen van Addison over Paradise lost werden daarin nièt opgenomen. Wat moesten de lezers beginnen met deze uitvoerige bespreking van een werk, dat voor hen niet toegankelijk was? In het vierde deel (1724) van de Nederlandse uitgave tekent de vertaler Pieter le Clercq (1692-1759) dan ook - naar aanleiding van een citaat uit Milton's epos in een van de andere vertogen (bij hem het XIVe) - in margine aan: Men vindt in den Engelschen Spectator verscheide Vertoogen van den Heer Addisson, dien vermaarden Dichter en Staatsbediende, over dat Dich[t]stuk, genaamt het Verlooren Paradys. Maar men heeft hier niet goedgevonden dezelve te vertaalen; om dat zy geene bevalligheit in 't Duitsch [= Nederlands] zouden hebben: vermits zy een Werk tot onderwerp hebben dat niet in Nederlands overgezet is en mogelyk nooit staat te worden.Ga naar voetnoot10 Intussen worden de Nederlandse lezers hier toch met het bestaan van Paradise lost geconfronteerd. En verder-op in datzelfde vierde deel van de Nederlandse Spectator-vertaling gebeurt dit nog veel nadrukkelijker; daar komen ook de grootsheid en de inhoud van Milton's epos aan bod. Het slot van een ander (bij Le Clercq het LIIIe) Vertoog luidt namelijk: Indien ik eenen Dichter moest bybrengen die een volmaakt meester is in de kunst van op de verbeelding te werken, dunkt my dat ik Milton met recht zoude mogen noemen: En indien zyn Verlooren Paradys in dien opzichte niet by de Iliade of de Eneade haalen kan, is zulks eer een gebrek der taale, waar in het geschreeven is, als van eenig mangel van vernuft in den Poëet. Een zo Godlyk Dichtstuk in 't Engelsch is gelyk een deftig Paleis van klinkerts gebouwt, waar in echter de grootsheit der Bouwkunde met zoo veel kracht kan doorstraalen als in een gesticht van marmer, schoon de stoffen slechter zyn. Maar om 'er niets van te zeggen dan het geen ons tegenwoordig onderwerp vereischt: Wat kan 'er grootscher beseft worden, dan den stryt der Engelen, de Majesteit van den Messias, de gedaante en leest des Satans en zyne vloekgenooten? Wat kan 'er fraaijer bedacht worden dan het PandaemoniumGa naar voetnoot11, het Paradys, de Hemel, de Engelen, Adam en Eva? Wat is 'er ongemeener dan de verscheide herscheppingen [= metamorphosen] van de afvallige Engelen, en de wonderlyke ontmoetingen en gevallen [= avonturen] van hun Hooft, terwyl hy het Paradys zoekt op te spooren? Geen ander onderwerp zou den Dichter | |
[pagina 264]
| |
vertooningen hebben konnen verschaffen zoo bequaam om de verbeelding te treffen, noch geen ander Poëet zou die met krachtiger en levendiger verwen hebben konnen maalen.Ga naar voetnoot12 Dat was voor de lezers niet allemaal nieuw. Want al eerder was er ook hier te lande een bespreking van Paradise lost verschenen, zij het veel korter dan die van Addison, en minder bewonderend. In de Haagse Journal Literaire van 1717 had een anonieme schrijver - anonimiteit was in periodieken nu eenmaal gebruik - een uitvoerige Dissertation sur la Poësie Angloise gepubliceerd, waarin ook aan Milton's epos de nodige aandacht werd besteed.Ga naar voetnoot13 De auteur - naar alle waarschijnlijkheid Justus van EffenGa naar voetnoot14 - begint met op te merken, dat de Engelsen hoog opgeven van Paradise lost, en niet zonder reden, al is het een krankzinnig onderwerp dat erin wordt behandeld: Il est vrai que quand on y considere d'abord le choix du sujet, on croiroit plûtôt que cette piéce vint des petites maisons,Ga naar voetnoot15 que du cabinet d'un homme d'un bon sens admirable; Mais dès qu'on apperçoit la maniere dont il est traité, on est obligé de revenir de cet étonnement injurieux à l'Auteur, & de ne s'étonner plus que de la maniere heureuse dont il a executé un dessein si temeraire & si inconcevable. (blz. 178).De lezer wordt meegesleept en zijn kritische zin ‘est étourdi par des beautez continuelles qui l'occupent trop pour lui permettre aucune autre attention’ (blz. 179). Daarop volgt, rustig verteld en zonder bijzondere nadruk op de stoutmoedige verbeeldingen, een inhoudsoverzicht (blz. 179-187). Het typeert de auteur, dat hij het meest getroffen blijkt door Adam's verhaal aan Rafaël ‘de ce qui étoit arrivé après sa création, de la formation d'Eve, & de la maniere dont elle lui fut associée par la tendresse conjugale’ (blz. 182). Volgens hem doet deze episode uit het achtste Boek ‘mieux sentir le génie merveilleux de M. Milton que tout le reste de son Poëme’ (blz. 182-183). Maar hij heeft ook wel bedenkingen. Zijn voornaamste bezwaar richt zich tegen de heterodoxe opvatting van Milton over de Goddelijkheid van de Zoon. Een dergelijke persoonlijke zienswijze mag in een epos niet tot uitdrukking komen: ... une des premieres vuës d'un Poëte étant l'instruction, il ne peut pas en conscience confirmer ses Lecteurs dans des erreurs grossieres; son devoir est de se conformer aux opinions reçues, autant que la raison le permet, & pour satisfaire à son Art, il faut qu'il passe sous silence ses opinions particulieres en matiere de Théologie, (blz. 187-188).Op dit punt is Milton ‘trop sincere & trop Théologien’ geweest. Daarentegen heeft hij niet genoeg rekening gehouden met de godsdienstige aspecten van zijn stof, toen hij zijn verbeeldingen over de strijd in de hemel, de val van de opstandige Engelen en die van het eerste mensenpaar schreef; dáár blijkt hij ‘trop amateur du merveilleux & trop Poëte’. Hij is over deze gebeurtenissen veel te concreet. Immers: | |
[pagina 265]
| |
Il y a grande apparence qu'il ne faut pas prendre à la lettre le petit nombre de circonstances que les Livres sacrez nous en ont rapportées; si dans d'autres endroits ils nous donnoient la signification propre de ces expressions figurées & Mysterieuses, un Poëte en pourroit faire usage aussi, puisque nous en aurions alors la clef. Mais à present le merveilleux qu'on en peut tirer ne sauroit qu'orner un Poëme par des discours vuides de sens, & qui n'excitent pas la moindre notion dans l'Esprit. (blz. 188).Terecht vestigt Scherpbier naar aanleiding van deze kritiek de aandacht op het feit, dat Milton's heterodoxe opvattingen en vrijmachtige verbeeldingen dus al ‘from the very first’ weerstanden opriepen.Ga naar voetnoot16 En als dit bij Van Effen het geval is, wat moest men dan verwachten van het brede lezerspubliek? | |
§ 2. De vertaling van Jacobus van ZantenToen Pieter le Clercq in 1724 aan zijn lezers meedeelde, dat Paradise lost ‘niet in Nederlands overgezet is en mogelyk nooit staat te worden’, kon hij niet weten dat de Haarlemse medicus en Doopsgezinde leraar Jacobus van Zanten juist een vertaling voltooid had of bezig was er de laatste hand aan te leggen. Omdat de auteur aanvankelijk niet aan uitgave dacht, bleef deze echter enige jaren liggen en kwam eerst in 1728 van de pers. Het titelblad van deze Nederlandse primeur luidt: 't Paradys // Verlooren. // Heldendicht // in // tien boeken. // door // John Milton. // Uyt het Engels in rymelooze Maat vertaald // door // J: van Zanten, M:D. // vignet // Te Haarlem, // By Geertruyd van Kessel, 1728.Het boek werd eenvoudig en wat slordig, maar toch niet zonder enige zorg uitgegeven in het gebruikelijke quarto-formaat; het is in een prettig-leesbare letter gedrukt, en heeft een titelblad in rood en zwart. | |
De auteurHet meeste van wat wij over Jacobus van Zanten weten, hebben wij te danken aan Scherpbier, die in de Stadsbibliotheek te Haarlem diens nagelaten papieren aantrof en daaraan verschillende gegevens ontleende.Ga naar voetnoot17 Onder die papieren bevindt zich ook het manuscript van de Milton-vertaling, die reeds in 1724 voltooid blijkt te zijn geweest. Van Zanten werd in 1658 te Leiden geboren en studeerde medicijnen aan de Universiteit aldaar. Zijn belangstelling beperkte zich echter niet tot zijn eigenlijke vak, zodat hij zich ontwikkelde tot een veelzijdig man die tenslotte niet minder dan acht talen kende. Hij vestigde zich als medicus in Haarlem, waar hij na verloop van tijd tevens leraar van de Doopsgezinde gemeente werd. Zijn theologische betrokkenheid bracht hem tot de vertaling van een drietal godsdienstige werken uit het Engels. Uit zijn papieren blijkt, dat hij reeds vanaf zijn studententijd geboeid werd door literaire arbeid. Hij schreef verzen, en vertaalde - meestal fragmentarisch - werk van allerlei aard uit het Latijn, Frans, Engels en Italiaans. In tegenstelling tot zijn theologische vertalingen gaf hij daarvan echter niets in het licht.Ga naar voetnoot18 Kennelijk be- | |
[pagina 266]
| |
schouwde hij dit alles als een persoonlijke liefhebberij, die voor anderen geen betekenis had. Als zodanig werd ook de vertaling van Paradise lost ondernomen en geleidelijk-aan ten einde gebracht. Waarschijnlijk zou zij dus eveneens ongedrukt zijn gebleven, als Pieter Langendijk dit niet had voorkomen.Ga naar voetnoot19 - In 1750 overleed Van Zanten op 92-jarige leeftijd in Haarlem, blind geworden als de zozeer door hem bewonderde Milton. De eerste vertaler van Paradise lost in het Nederlands behoorde dus nièt tot de min of meer ‘officiële’ dichters van zijn tijd. Men kende hem enkel als vertaler van godsdienstig werk uit het Engels: een van de vele theologanten die op dat gebied actief waren.Ga naar voetnoot20 Zijn naam op het titelblad van 't Paradys Verlooren wekte géén literaire verwachtingen, die de belangstelling zouden hebben kunnen stimuleren. | |
De ‘bron’Opmerkelijk is dat Van Zanten Paradise lost aankondigt als ‘Heldendicht in tien boeken’, terwijl Milton bij de tweede uitgave (1674) het aantal - door de boeken VII en X in tweeën te delen - op de Vergiliaanse twaalf had gebracht.Ga naar voetnoot21 De vertaling berust dus op de eerste uitgave van 1667. Maar zij bevat wel de argumenten-in-proza, die daaraan eerst later werden toegevoegd. Op grond hiervan heeft Wilhelmina C. Niewenhous, die in 1930 een artikel wijdde aan de Nederlandse vertalingen van Paradise lost tussen 1728 en 1912, kunnen vaststellen: ‘Doctor van Zanten must have used a copy of the fifth binding of the first edition of Paradise Lost for which the editor obtained the arguments but in which the division into twelve books was not yet made’.Ga naar voetnoot22 | |
De OpdrachtHet voorwerk omvat slechts een Opdracht en een Voorreeden. In de eerste wijdt de vertaler zijn boek toe aan de Haarlemse magistraat Mr. Willem Six (1692-1757), wiens ‘OudeGa naar voetnoot23 Vriend en Dienaar’ hij zich noemt. Hij herinnert aan diens aanmoedigingen ‘om dit werk toen 't eerst begonnen was, te voltooijen’, en voegt daaraan toe: ‘Welken lof de Engelander aan dit Heldendicht in zyne taal gegeeven heeft, en hoe hoog het zelve allerweegen in den beroemden Spectator word opgevyzeld, is uwe Wel-Edelheyt t'oover wel bekend’. Wij mogen daaruit niet afleiden, dat ook Six het Engels beheerste. Van Zanten doelt ongetwijfeld op wat deze gelezen had in de verschenen delen van de Franse of Nederlandse Spectator-vertalingen, waarin de vertogen van Addison over Paradise lost wel niet waren opgenomen, maar toch - zoals wij gezien hebben - vaak en nadrukkelijk genoeg over Milton's epos gesproken werd om diens roem bij de lezers ‘t'oover wel bekend’ te maken. Vermoedelijk was de belangstelling van Six daardoor gewekt en stimuleerde hij Van Zanten, in de hoop door diens vertaling het befaamde Engelse meesterwerk nader te leren kennen. De Opdracht is gedateerd op 12 juli 1728. Daaruit volgt, dat het boek in de tweede helft van het jaar verschenen moet zijn. | |
De Voorreeden | |
[pagina 267]
| |
Ook de Voorreeden verwijst naar de Spectator-vertalingen. Daardoor kunnen de lezers weten, hoe hoog Paradise lost door ‘de vernuftige Schryver’ [= Addison] wordt aangeslagen: Hy schroomt niet het zelve by de Ilias van Homerus, by de Aeneïs van Virgilius, en by het Verlost Jeruzalem van Torquato Tasso te vergelyken, jaa derft wel oordeelen, dat het die alle verre zou te booven gaan, indien het in eene der taalen van de twee eerste Schryvers waare beschreeven geweest.Van Zanten refereert zich hier kennelijk aan het slot van het Vertoog, dat ik zoëven in de vertaling van Pieter le Clercq heb aangehaald, met name de tweede zin daarvan.Ga naar voetnoot24 Weliswaar dikt hij de uitspraak wat aan, maar de overeenkomst is te groot om toevallig te kunnen zijn. Alleen heeft de Haarlemse dokter er op eigen gezag ook Tasso bijgehaald, en wel op een manier die ten onrechte de indruk wekt alsof Addison de Gerusalemme liberata even hoog zou hebben gesteld als de epen van Homerus, Vergilius en Milton. Het tegendeel is het geval.Ga naar voetnoot25 Maar dat is een nuance, die in dit verband niet van betekenis is. Globaal genomen zei Van Zanten niets, dat niet waar was. En dan volgt een passage, die bijzondere aandacht verdient. De auteur zet daarin uiteen, hoe hij tot zijn vertaling van Paradise lost gekomen is. Het waren ‘de lof en toejuyching daar aan gegeeven’, zo verklaart hij, die in hem de lust wekten, om het zelve met aandacht een en andermaal te doorleezen, en my zynen Schryftrant, wat hard, en hoogdraavend, eenigsins gemeen te maaken. Tot dat ik eyndelyk besloot eene kleene proeve te neemen, hoe de maat van zyne vaersen in onze Neederduytse taale klinken zou. Ik ondernam 't, en 't scheen my niet kwaalyk te gevallen, des ging ik van tyd tot tyd voort, en bracht het zoo ten eynde. Het ongewone hiervan is, dat Van Zanten blijkbaar is gaan vertalen ter wille van de vorm en niet van de inhoud! Hij moet zózeer onder de indruk zijn geraakt van de stuwende vaart en de sonoriteit in Milton's blank verse, dat dit hem méér ging fascineren dan de verbeeldingskracht van de dichter in zijn fabula. Gewend als hij was aan de opvatting van zijn tijd, die voor poëzie in de landstaal - in tegenstelling tot het Latijn en Grieks - het rijm als essentieel beschouwde, moet het voor hem een openbaring zijn geweest te ontdekken dat het ook anders, en zo subliem anders kon. Alleen in het Engels, of ook in het Nederlands? Die vraag bracht hem tot zijn ‘kleene proeve’ om na te gaan ‘hoe de maat van [Milton's] vaersen in onze Neederduytse taale klinken zou’. Zo staat het wat al te simplistisch in de Voorreeden. Want natuurlijk begreep Van Zanten, dat het geheim van Milton's blank verse niet alleen een kwestie van metrum en rijmloosheid was, maar evenzeer van expressiviteit in stijl en woordkeus. Ook daar hield hij dus rekening mee, zoals blijkt uit de Opdracht, waar hij nauwkeuriger specificeert wat hij deed: ‘Ik ondernam dan den Engelsen Schryver | |
[pagina 268]
| |
in zyne maat naa te staamelen, en meest al genoegzaam woordelyk in onze taale oover te gieten’ (cursivering van mij). Het resultaat heeft hem verrast; hij bereikte meer dan hij voor mogelijk gehouden had. En dus liet hij het niet bij die éne proeve, maar zette zijn experimenten voort. Het laat zich gemakkelijk indenken, hoe hij daarbij steeds meer in de ban raakte van de uitdaging die Milton's verzen voor hem waren gaan vormen. Met tussenpozen keerde hij er telkens weer toe terug. Hij kon er niet mee ophouden, ‘en bracht het zoo ten eynde’. Daarmee had Van Zanten een vertaling tot stand gebracht, die voor zijn tijd als uniek mag gelden. In mijn Eerste Deel heb ik, aansluitend bij een opmerking van Th. Weevers, gewezen op het feit dat Renaissancisten en Klassicisten het door hen vertaalde werk altijd overbrengen in hun eigen vorm; eerst aan het einde van de 18de eeuw wordt dit anders en gaat men er naar streven de vorm van de oorspronkelijke dichter zo nauwkeurig mogelijk te handhaven.Ga naar voetnoot26 Maar reeds een halve eeuw vóór deze kentering behoort - om de uitdrukking van Weevers te gebruiken - Van Zanten ‘tot de nieuwe school’.Ga naar voetnoot27 Daarbij moet dan wel de restrictie worden gemaakt, dat hij nièt uitging van de gewijzigde opvatting omtrent vertalen die deze school aanhing. Hij ‘behoort’ er slechts toe, in zoverre ook hij vertaalde naar de vorm van het origineel. Maar zonder andere reden dan dat zijn gevoeligheid voor het blank verse van Milton hem ertoe bracht te proberen dit - vertalenderwijs - in het Nederlands na te volgen.Ga naar voetnoot28 Van Zanten voelde zich dan ook allerminst een vernieuwer, en zelfs geen eigenlijke vertaler. Voor hem was dit werk een persoonlijke buitenissigheid, waarmee verder niets te beginnen viel. Het kwam zelfs niet bij hem op, om 't zelve ooyt of ooyt ter drukpersse te beveelen, als niet zonder reeden beducht, dat dusdaanige eene wyze van schryven onzen landäart, aan het rym gewend, ten uytersten mishaagen zou.En dus zou zijn Spielerei ongedrukt gebleven zijn, als hij die niet - blijkbaar enkele jaren na de voltooiing in 1724 - aan Pieter Langendijk had laten zien.Ga naar voetnoot29 Uit het verder verloop van de gebeurtenissen blijkt duidelijk, dat deze in zijn opvatting van vertalen behoorde tot wat Weevers ‘de oude school’ noemt. Hij achtte het ontbreken van rijm in Van Zanten's werk inderdaad een ernstig bezwaar, maar meende toch dat een uitgave ‘moogelyk den Liefhebberen der Dichtkunst, geenen ondienst zoude doen’. Zij konden er in ieder geval de inhoud van Milton's epos, dat op geen enkele andere manier voor hen toegankelijk was, uit leren kennen: | |
[pagina 269]
| |
Want, schoon de maat eenen ygelyken juyst niet al te gevallig mogte voorkoomen, dat echter 't beloop van 't werk, de stof, en voor al de schrandere uytvindingen [= verbeeldings-vondsten] 't zelve niet geheel en al zouden doen afkeuren. Zo verscheen dus het werk op aansporing en feitelijk op gezag van Langendijk. Deze kwam openlijk voor zijn patronaat uit. Voor elk van de tien boeken schreef hij namelijk een argumentum in alexandrijnen, dat - met zijn initialen gesigneerd - telkens onder Van Zanten's vertaling van Milton's proza-argument werd afgedrukt. Op zichzelf volkomen overbodig, maar effectief in zijn implicatie: Langendijk dekte de uitgave met zijn naam, maar distantieerde zich van de vorm.Ga naar voetnoot30 Uit het vervolg van de Voorreeden blijkt, dat Van Zanten het met het standpunt van Langendijk eens was. Wat deze met de argumenta gedaan had, zou eigenlijk met het hele werk hebben moeten gebeuren: Had eene pen, zoo wel gesneeden, als de zyne, dit heldendicht, naar zynen trant berymt, 't zou ongetwyfeld by de meesten eenen dieperen ingang gevonden hebben. En wie weet, of niet schier of morgen, iemand, die deeze stof niet mishaagt, de hand aan 't werk zal slaan, om dezelve het rymgewaad eens aan te trekken.Dat laatste is niet zo'n vreemde gedachte als het misschien lijkt. Zij vloeit logisch voort uit de traditionele opvatting over het vertalen van poëzie, waaraan Van Zanten zich conformeert. Volgens die opvatting gaat het daarbij om twee fasen: ‘de oorspronkelijke tekst wordt in proza overgezet, liefst zo letterlijk mogelijk; daarna wordt dit proza op rijm gebracht, liefst ook weer zo letterlijk mogelijk’.Ga naar voetnoot31 Van Zanten had slechts het eerste gedaan, weliswaar in ‘rymelooze Maat’ in plaats van proza, maar dat maakte nauwelijks verschil.Ga naar voetnoot32 Het belangrijkste - de berijming, d.w.z. het omzetten in ‘poëzie’ - had hij achterwege gelaten. Het materiaal stond nu echter ter beschikking, zodat ook een dichter die geen Engels kende de tweede fase ter hand kon nemen en de vertaling ‘voltooien’. In deze gedachtengang past ook het feit, dat Van Zanten later een dankdicht aan Paludanus richtte ‘Voor 't berymen van myn Paradys verloren’.Ga naar voetnoot33 - Eigenlijk behoefde aan dit alles niets meer te worden toegevoegd. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan! Ondanks zijn conformisme kon Van Zanten toch niet nalaten iets aan te voeren ter verdediging van de ‘trant van dichten’ die hij aan Milton ontleend had. In alle bescheidenheid overigens: ‘laatende slechts hier onder volgen, 't geen des aangaande in de Engelse uytgaave gevonden word, en 't oordeel daarvan aan den bescheyden Leezer oover’. En dan volgt - in een groter lettertype gedrukt, zodat zij uit de Voorreeden naar voren springt! - de vertaling van het voorbericht waarin Milton zijn gebruik van blank verse in een epos rechtvaardigt. Ik citeer de eerste en de laatste zin daaruit: De Maat is Engels Heldendicht, gelyk die van Homerus in 't Grieks, en van Virgilius in 't Latyn: Gemerkt het Rym geen noodzaakelyk byvoegsel of recht- | |
[pagina 270]
| |
schaapen Sieraad van een Gedicht of goed vaers is, voor al in Werken van eenen langen aadem, maar de Uytvinding eener woeste Eeuwe, om eene armhartige stoffe met lam rym af te zetten. [....] Des heeft men dit verzuym van 't Rym, wat ook gemeene Leezers daar van moogen oordeelen, zoo weynig voor een gebrek te houden, dat men 't eerder achten mooge, als 't eerste Voorbeeld in de Engelse Taale, waar door de aaloude Vryheyd voor het Heldendicht van de lastige en heedendaagse slaaverny van Rymen verlost en ontslaagen word. Volgens zijn aangekondigd voornemen had Van Zanten het verder aan de lezer moeten overlaten zijn standpunt tegenover deze opvatting te bepalen. Maar het goed recht van ‘rymelooze Maat’Ga naar voetnoot34 zit hem zó hoog, dat hij er toch nog iets aan toevoegt: Die tot verdeediging of verschooning van deeze wyze van schryven geneegen is naader bericht te ontfangen, kan daar op naazien, 't geen de vermaarde geeraard brand de Oude daar van in de laatste Uytgaave van zyne Poëzy geschreeven heeft. Als meede 't geen des aangaande gevonden word in de verdichte Histoori der sevarambes, p:m:75 enz. van het vierde en laatste Deel. Voeg daar by, 't geen men leest, in de Continuation des Memoires de Litterature & d'Histoire. Tome II. Partie II. A Paris, chez Simart, en waar van men een Uyttreksel ziet in het Journal des Sçavans de l'Année 1727. in de maand July, p: 380. van den Amsterdamsen Druk.Het is de moeite waard na te gaan, naar wèlke literatuur Van Zanten hier verwijst en wat daaruit valt af te leiden omtrent zijn belezenheid ter zake.
- a. Geeraard Brand. Met ‘de laatste Uytgaave van zyne Poëzy’ wordt bedoeld de editie van G. Brandts Poëzy, die van 1725 tot 1727 in drie delen bij Willem Barents in Amsterdam verschenen was. In het derde deel daarvan vindt men op blz. 203-268, compleet met Opdracht en Voorrede, het lange gedicht dat Brandt in 1648 ter gelegenheid van de Vrede van Munster geschreven had: De eeuwige vrede [...] In rymeloze Vaarzen uitgebreidt.Ga naar voetnoot35 De rijmloosheid heeft hier ook symbolische betekenis: Dees vryheit die ik zing, wil in geen slaafsche banden
Gebonden zyn, myn dicht nu ook niet. wy versmaden
De boeiens van het rym, daar d'onkunde onze taal
Met zocht te binden; daar geen Grieksche zanggodin
5[regelnummer]
Van wist; daar eertydts Rome, in Cezars lettereeuwen
Van vry was... (blz. 220)
In de Voorrede - en dáár was het Van Zanten om te doen! - verdedigt Brandt ‘de ongerymtheit’ van zijn werk. Het rijm was voor de poëzie slechts nodig, zolang ‘onze Voorouders’ het metrum niet hadden ontdekt, ‘daar onze Dichtkunst nu tegenwoordig op rust’. Sindsdien is het voor ons even overbodig als voor de dichters van de Oudheid: | |
[pagina 271]
| |
echter hebben wy ons van 't rym laten ophouden, en den geest in een eng en slaafs perk bepaalt: een onredelyke gewoonte heeft ons regelen voorgestelt, die tegens myn natuur, en de vryheit der Poëzy stryden. Waarom zou 't my dan niet vry staan dit jok van den hals te werpen? (blz. 213) In de Opdracht (aan burgemeester Cornelis de Graeff van Amsterdam) deelt Brandt nog mee, dat niemand minder dan Barlaeus de eerste gedeelten van zijn rijmloos gedicht ‘niet alleen gezien, maar (zo my dit zelf betaamt te zeggen) ook goedt gevonden’ had, onder aanmoediging ermee voort te gaan (blz. 208).
- b. Histoori der Sevarambes. De ‘Histoire des Sevarambes’ kwam in 1677 te Parijs anoniemGa naar voetnoot36 van de pers, en werd enkele malen herdrukt. In 1682 verscheen een Nederlandse vertaling, die in 1701 een tweede druk beleefde. Blijkens de pagina, waarnaar hij verwijst, gebruikte Van Zanten de eerste druk van deze vertaling.Ga naar voetnoot37- Het boek bevat de gefingeerde historie van een schipbreuk op de kust van het toen nog onbekende Zuidland (= Australië), waar de auteur in aanraking gekomen zou zijn met de Sevarambes en lange tijd onder hen hebben gewoond. Uitvoerig vertelt hij over hun historie, hun staatsinstellingen, levenswijze, godsdienst en taal - wat hem gelegenheid biedt tot satirische vergelijking met de situatie in West-Europa, overigens zonder serieuse utopistische bedoelingen. - Op blz. 68 van deel IV begint een hoofdstuk Van de Taal der Sevarambes, en op blz. 75 komt daarin hun Poëzy aan de orde. Evenals de Grieken en Romeinen schrijven de Sevarambes uitsluitend ‘Maatvaerzen’, maar op hoger peil. Het rijm achten zij ‘belagchelijk en barbaarsch, zeggende, dat de rymen niet anders deeden, als de goede zin en de reden pijnigen, en dat ze niets voortbrachten, 't geen de hertstochten beweegen, noch bevalligheid en kracht aan de Vaerzen konde geeven’ (blz. 75-76). De auteur verklaart zich daarmee accoord en onderstreept dit met een spottende beschouwing over het belachelijke van in-rijm-sprekende acteurs in een comedie. Overigens blijkt, dat in de maat-verzen van de Sevarambes de woorden slechts een bijkomstige rol spelen, en het in de eerste plaats gaat om maat en toon: ‘'t verwonderlijkst is, dat de beweeging alleen der Voeten, zonder de woorden, met de muziek-nooten op de welken het gezongen word, byna alle de beweegingen in het hert voortbrengt, als het gantsche Gedicht’ (blz. 77). Maar dat is een bijzonderheid, die er voor Van Zanten niet toe deed. Wat zijn aandacht getrokken had, was uitsluitend de denigratie van het rijm. | |
[pagina 272]
| |
- c. Journal des Sçavans. In het vermelde deel van dit tijdschriftGa naar voetnoot38 begint op blz. 365 een overzicht van de verschillende artikelen en vertogen, die zijn opgenomen in het jongste vervolg (1726) van de Continuation des Memoires. Daarbij komt op blz. 380 aan de orde ‘une ingénieuse Dissertation sur la Rime’, en het is deze bespreking (blz. 380-383) die Van Zanten op het oog heeft. De auteur - aldus de recensent - acht het rijm schadelijk voor de poëzie en een verwerpelijk ‘ornement gothique’. En effet, ajoute-t-il, la Rime fut adoptée par les Goths & par les Vandales, Peuples grossiers & barbares; mais elle fut toujours proscrite par les Grecs & par les Romains si polis & si délicats. (blz. 380)De conclusie luidt, dat men rijm en maat slechts zou moeten gebruiken in ‘les petites pieces’ en zich ‘dans les grands ouvrages’ beperken tot de verhevenheid van gedachte en uitdrukkingswijze. - Niet zonder grond besluit de recensent zijn samenvatting met de vraag: ‘Mais en quoi differeront alors la Poësie & l'Eloquence? C'est ce que l'Auteur n'aprofondit point’ (blz. 383)
Het is duidelijk, dat de literatuur-verwijzing van Van Zanten niet op een min of meer systematisch onderzoek berust. Als dat het geval was geweest, zou hij - nog afgezien van de ‘Navolging van rijmlooze klassieke metra’Ga naar voetnoot39 in de 17de eeuw - in ieder geval de rijmlooze gedichten van Hooft en Huygens niet onvermeld hebben gelaten. De Haarlemse dokter deed niet meer dan enkele aanvallen op het rijm signaleren, die hem bij zijn lectuur van de laatste tijdGa naar voetnoot40 toevallig onder ogen waren gekomen. En daarvan kan eigenlijk alleen de Voorrede van Brandt als een serieuse ondersteuning van Milton's standpunt worden beschouwd. Het stuk in de Histoorie der Sevarambes is meer een boutade dan een betoog, en het uittreksel in het Journal des Sçavans, waarin behalve het rijm ook de maat verworpen wordt, is bepaald géén aanbeveling voor de ‘rymelooze Maat’ die Van Zanten voorstaat. - De conclusie is onontkoombaar: de Voorreeden valt uiteen in twee gedeelten, die feitelijk met elkaar in tegenspraak zijn. In het eerste conformeert Van Zanten zich nadrukkelijk aan de officiële opvatting, dat het ontbreken van rijm zijn vertaling zo niet waardeloos dan toch onvolwaardig maakt. In het tweede vestigt hij niet minder nadrukkelijk - men denke aan de grote letter voor Milton's voorbericht en de verwijzing naar andere tegenstanders van het rijm! - de aandacht op de legitimiteit van ‘deezen trant van dichten’. Er is naar mijn mening voor deze discrepantie slechts één verklaring mogelijk. Van Zanten bewonderde niet alleen het blank verse van Milton, maar beschouwde ook zijn Nederlandse weergave daarvan als redelijk geslaagd. Nu zijn vertaling - tegen zijn oorspronkelijke bedoeling in - uitgegeven werd, koesterde hij een stille hoop dat zijn ‘rymelooze Maat’ door de lezers aanvaard zou worden. Een hoop waarvoor hij niet openlijk durfde uitkomen, maar die bevestigd schijnt te worden door een merkwaardige opmerking in de Opdracht aan Six. Na te hebben meegedeeld dat hij Milton in zyne maat heeft trachten naa te staamelen, laat Van Zanten daarop volgen: | |
[pagina 273]
| |
Hoe deeze trant den Neederlander behaagen zal, leert de tyd. 't Is althans, zoo veel ik weet, het eerste groot werk, dat op deeze wyze in 't licht gekoomen is.Met andere woorden: een zó groot werk in blank verse is voor Nederland nieuw, en de tijd zal moeten leren of het aanvaard wordt. Valt daaruit iets anders op te maken dan dat hij dit hoopte? Hoopte, maar tegen beter weten in! Dat is de ambivalentie, die deze Voorreeden tot zo'n curieus en in zekere zin treffend document humain maakt. | |
De vertalingWat in Van Zanten's vertaling het eerst opvalt, is de zorg waarmee hij het vers van Milton heeft nagevolgd. Evenals deze schrijft hij een vijfvoetige jambe zonder naslag na de laatste heffing, zodat elke regel op een betoonde syllabe eindigt.Ga naar voetnoot41 En het is stellig een opmerkenswaardige prestatie, dat hij dit in de ruim dertienduizend regels van zijn overzetting heeft weten vol te houden op een manier, die inderdaad iets van de soepele kracht weergeeft waardoor het Miltoniaanse vers zich kenmerkt. Een enkele keer is merkbaar, dat het hem moeite gekost heeft en dat hij de klemtoon op de laatste syllabe van de regel slechts wist te realiseren door een zware overbetoning, die vers-technisch niet te verantwoorden valt. Dan scandeert hij: ‘Almágtigé’ (blz. 160, reg. 2), ‘vrymoédigér (blz. 323, reg. 14), ‘Beschúldigstér’ (blz. 350, reg. 19). Maar dergelijke gevallen blijven uitzonderlijk genoeg om niet de indruk van het geheel te bepalen. Kenmerkender voor Van Zanten's ‘schryftrant’ - om zijn eigen woord te gebruiken - is het overdadige gebruik van enjambementen. De Haarlemse dokter hanteert de overloop van regel naar regel als het middel bij uitstek om tot de vereiste klemtoon op de laatste syllabe van ieder vers te komen. Hoewel hij daarmee in principe het voorbeeld van Milton volgt, gaat hij in de toepassing véél en véél verder dan deze, zowel wat de frequentie als wat het extreme karakter van de enjambementen betreft. Het gevolg daarvan is, dat de eenheid van zijn versregel doorgaans niet meer dan een typographische aangelegenheid wordt, en zijn rijmloze vijfvoeters bij het lezen eerder overkomen als ritmisch proza dan als poëzie. Een goed voorbeeld levert de passage in het tweede Boek, waar Satan op zijn tocht door de verschrikking van de Chaos eindelijk een geluid hoort, waarop hij zich oriënteren kan:Ga naar voetnoot42 Een algemeen en wild gerammel van
Verbaazende en verwarde klanken, en
Van stemmen onder een vermengd, in 't hol
Der duysternis, besprong zyn ooren met
5[regelnummer]
Een luyd geweld: hy neygde derwaards heen,
Niet schroomend' daar te ontmoeten, wat voor kracht
Of Geest des allerlaagsten Dieps in dat
| |
[pagina 274]
| |
Geluyd mocht woonen, of,Ga naar voetnoot43 wie 't weezen mocht,
Te vraagen naa den naasten weg, die uyt
10[regelnummer]
De duysternis aan 't licht des heemels paalt.
(blz. 78)
Maar dit voorbeeld doet tevens uitkomen, dat kracht en vaart van de vertaling door het prozaïserende effect van de enjambementen nauwelijks worden aangetast. Storender werkt in dat opzicht de neiging, die Van Zanten nogal eens vertoont, om de stromende gang van Milton's zinsbouw te onderbreken en voort te gaan met een nieuwe zin. Ook hier is één voorbeeld voldoende om duidelijk te maken wat ik bedoel. In boek IV ziet Satan voor het eerst Gods nieuwe schepsels in het Paradijs, en onder deze: Two of far nobler shape, erect and tall,
Godlike erect, with native honour clad,
In naked majesty seemed lords of all:
And worthy seemed; for in their looks divine
5[regelnummer]
The image of their glorious Maker shone..
(P.L. IV, 288-292)
Bij Van Zanten wordt dit: onder al die Schepsels, twee
Van eedeler gedaante, 't hoofd om hoog,
En godlyk, naa den heemel opgerecht:
Zy scheenen met natuurelyk gezag
5[regelnummer]
In naakte Majesteyt in dit gewest
Te heersen; en zy scheenen 't waardig, want
Het weezen van den grooten Maaker scheen
Hunn' godlyke oogen uyt...
(blz. 130)
De inzet van een nieuwe zin in reg. 4 doorbreekt de eenheid van visie. Bij Milton ziet Satan het eerste mensenpaar tegelijkertijd als ‘erect and tall’ en ‘lords of all’; bij Van Zanten ziet hij alleen het eerste, en wordt het tweede een conclusie achteraf. - Na zijn vers treft ons in Van Zanten's werk vooral de letterlijkheid, waarmee hij vertaalt. Reeds uit de twee citaten hierboven blijkt, hoe ‘woordelyk’ hij in het algemeen de oorspronkelijke tekst volgt - veel méér dan in de vers-vertalingen van zijn tijd gebruikelijk was. Het is niet voor niets, dat hij daar in zijn Opdracht aan Six uitdrukkelijk op wijst.Ga naar voetnoot44 Maar Scherpbier gaat te ver, wanneer hij die letterlijkheid hanteert als criterium voor het resultaat van de vertaling: ‘in many cases he succeeded in his attempt’;Ga naar voetnoot45 dit impliceert namelijk, dat Van Zanten elders zou hebben gefaald. Deze behoorde echter te veel tot ‘de oude school’ van vertalers, om het niet vanzelfsprekend te achten dat hij zich kleine afwijkingen en toevoegingen mocht veroorloven, waar dit naar zijn mening wenselijk was. Hij schroomt dan ook niet ‘interpreterend’ te vertalen, als hij vindt dat dit de duidelijkheid ten goede komt. Zo b.v. in de woorden, waarmee Rafaël zijn verhaal over de strijd in de hemel voor Adam inleidt: and what surmounts the reach
Of human sense, I shall delineate so,
By likening spiritual to corporal forms,
As may express them best; though what if earth
| |
[pagina 275]
| |
5[regelnummer]
Be but the shadow of heaven, and things therein
Each to other like, more than on earth is thought?
(P.L. V, 571-576)
Van Zanten geeft daaraan een meer positieve vorm: en al 't geen
Den reyk van uw verstand te booven gaat,
Zal ik afschetsen door gelykenis
Van 't geestelyk met het lichchaamelyk,
5[regelnummer]
Om 't klaarder te beduyden: 'k weet ook niet
Of 't noodig is, want de Aarde is slechts een' schaauw
Des Heemels, en 't geen daar om hoog, en hier
Om laag gevonden word, verschilt misschien
Zoo veel niet, als op aarde word gedacht.
(blz. 188)
Op soortgelijke wijze gaat hij te werk in de passages, waar het geleerdheidsvertoon van Milton de tekst voor de gemiddelde lezer ondoorzichtig of zelfs onverstaanbaar maakt. Ook Van Zanten heeft daar kennelijk meermalen moeite mee gehad. In eerste instantie zoekt hij dan een oplossing door zo letterlijk mogelijk de Engelse zinsconstructie weer te geven. Maar zo nodig volgt hij verder zijn intuïtie en maakt van de betrokken passage naar zijn beste kunnen een min of meer zinvol geheel. - Het duidelijkst blijkt Van Zanten's zelfstandigheid ten opzichte van het origineel echter op de enkele plaatsen, waar hij kans ziet een eigen poëtische vondst in te lassen. Als Milton van de woedende Satan zegt dat hij ‘like a comet burned, // That fires the length of Ophiuchus hugeGa naar voetnoot46 // In the arctic sky’ (P.L. II, 708-710), dan vertaalt Van Zanten: ‘brandende als // Een Staartstar, die langs Ophiuchus top // Zyn' vuurge zweep in Noorderlucht vertoont’ (blz. 68; cursivering van mij). Het meest sprekende - en best geslaagde - voorbeeld vindt men aan het begin van het derde Boek, in Milton's beroemde verheerlijking van het Licht, waarin hij tevens klaagt over zijn blindheid. Hier laat Van Zanten zijn voorbeeld los voor een vernuftig en aangrijpend spel met de homoniemen star ( = ster) en star ( = staar), waarbij hij de tegenstelling nog verscherpt door ‘zijn’ star aan te duiden als zwart in plaats van lichtend; ‘zwarte staar’ is de benaming voor volkomen blindheid. maar, helaas!
Geen daageraad bejeegend my. Een star,
Maar neen, geen star, een dikke zwarte star
Heeft myn gezicht doen taanen, of een prop,
5[regelnummer]
Een' zinking oovertoogen met een kleed.Ga naar voetnoot47
(blz. 86)
Met deze woordspeling blijft Van Zanten in de geest van Milton, die zich bij tijd en wijle ook wel een pun veroorloofde (een van de dingen, waartegen Addison bezwaar maakt). | |
[pagina 276]
| |
Herhaaldelijk betrekt Van Zanten bijzinnen en bijstellingen bij zinsconstructies, waarvan zij volgens de gangbare interpunctie geen deel uitmaken. Dat komt, doordat hij een vroege editie van Paradise lost gebruikte, waarin weinig aandacht aan de leestekens is besteed en vaak verschillende combinaties van woordgroepen mogelijk zijn. Een goed voorbeeld daarvan vindt men in het tweede Boek, als Zonde de hellepoort geopend heeft en de Chaos zichtbaar wordt, where eldest Night
And Chaos, ancestors of Nature, hold
Eternal anarchy, amidst the noise
Of endless wars, and by confusion stand.
5[regelnummer]
For Hot, Cold, Moist, and Dry, four Champions fierce
Strive here for mastery, and to battle bring
Their embryon atoms...
(P.L. II, 894-900)
Van Zanten's tekst had vermoedelijk in reg. 4 een punt achter wars en een komma achter stand, of een komma op beide plaatsen. In ieder geval interpreteerde hij de rust achter wars als het einde van een zin. Dat leverde moeilijkheden voor de samenhang tussen 4b en 5 op, die hij trachtte op te lossen door zo letterlijk mogelijk de Engelse woorden te vertalen: Daar de Nacht
En Baayert, Teelers der Natuure, een ryk
Van eeuw'ge heerseloosheyd hebben in
Het midden van geraas, en altyd kryg.
5[regelnummer]
Zy houden 't door verwarring, heet, koud, nat
En droog, vier Kampioenen streeven elk
Om 't zeerst naa 't Meesterschap, en voeren hunn'
Deelloozen, ongebooren tot den kryg...Ga naar voetnoot48
(blz. 75-76)
Mooi is het niet, en duidelijk nog minder! Moet de lezer daaruit opmaken, dat ‘heet, koud, nat en droog’ de namen van de ‘vier Kampioenen’ zijn? Begreep of bedoelde Van Zanten dat zelf? Voor een andersoortig probleem zien wij ons b.v. op blz. 76 gesteld. Daar wordt ‘the wary fiend’ (P.L. II, 917) vertaald met ‘de afgematte Nikker’, wat in de context uitstekend past. Heeft Van Zanten verkeerd gelezen en wary verward met weary? Of stond dit laatste, als variant of als drukfout, inderdaad in zijn Engelse tekst? Wij zouden eerder geneigd zijn dat aan te nemen, als wij hem niet in dezelfde passage verschillende malen achtereen sire (= vader) zagen verwarren met sir en vertalen als ‘Heer’. Nauwkeurig lezen behoorde kennelijk niet tot zijn sterke punten; hij had een neiging om te lezen wat hij verwachtte dat er zou staan. Die neiging lijkt mij ook goeddeels ten grondslag te liggen aan de ernstige vertaalfouten, die Van Zanten soms maakt: ernstig, omdat zij een verkeerde voorstelling oproepen en dusdoende verwarrend werken. Ik geef daarvan een tweetal voorbeelden. 1. Aan het begin van Boek I spreekt Satan, drijvend op de vuurzee van de Hel, tot Beëlzebub, | |
[pagina 277]
| |
With head up-lift above the wave, and eyes
That sparkling blazed; his other parts besides
Prone on the flood, extended long and large,
Lay floating many a rood; in bulk as huge
5[regelnummer]
As whom the fables name of monstrous size... (P.L. I, 193-197)
Van Zanten breekt de zin af achter huge in reg. 4, wat hem noodzaakt tot een onjuiste interpretatie van ‘in bulk as huge’. Maar erger is, dat hij in reg. 2 parts niet herkent als ‘ledematen’ van Satan, en het woord betrekt op de overige gevallen Engelen (wat in de context onhoudbaar is): het hoofd pas steekende uyt
Den vuur'gen stroom, en de oogen vol van gloed,
En vonken, rondom heenen uytgespat:
Zyn ander volk zwom midden in den stroom,
5[regelnummer]
En dobberde, uytgedeegen, wyds en zyds
Veel mylen verre, op een gestaapeld, als
Een hooge berg; gelyk de Dichters ons
Vertellen van de Reuzen, woest van leest... (blz. 11)
2. Aan het einde van Boek II heeft Satan, na zijn tocht door de Chaos, eindelijk de nieuw-geschapen Aarde gevonden: Thither, full fraught with mischievous revenge,
Accursed, and in a cursed hour, he hies. (P.L. II, 1054-1055)
In de laatste regel heeft Van Zanten ‘He cursed’ gelezen, en zijn vertaling daaraan aangepast, waardoor de prolepsis die aan Milton's vers zo'n aangrijpende betekenis verleent, hopeloos verloren gaat: Dus verr' gevoerd, en vol van snoode wraak,
Vloekt hy, en gaat al vloekende zyn gang. (blz. 82)
- Ondanks de sterke inslag van letterlijkheid valt er dus toch nog vrij wat aan te voeren tegen de nauwkeurigheid en de duidelijkheid van Van Zanten's vertaling. Maar het gaat niet in de eerste plaats om de qualiteit van zijn werk als zodanig. Het bijzondere is, dat de Haarlemse dokter vertaalde met de primaire bedoeling zo overtuigend mogelijk Milton's blank verse in het Nederlands over te brengen. Binnen de grenzen van zijn klein - voornamelijk receptief - talent is hij daar verrassend goed in geslaagd. Wilhelmina C. Niewenhous stelt zijn vertaling op dit punt boven die van Alex Gutteling,Ga naar voetnoot49 en naar mijn mening terecht. Gutteling vertáált beter dan Van Zanten, maar zijn blank verse is minder Miltoniaans. Ter illustratie van de wijze, waarop Jacobus van Zanten bijna argeloos niet alleen de suprematie van het rijm, maar ook die van de alexandrijn en van de contemporaine dichterlijke taal doorbreekt, laat ik tenslotte nog een wat langere passage uit zijn vertaling volgen. | |
Eva in de rozentuinAls Satan in het Paradijs is doorgedrongen, gaat hij op zoek naar het eerste mensenpaar: | |
[pagina 278]
| |
Wanneer hy buyten hoop, en naar zyn wens,
Juyst Eve alleen gewaar word, met een wolk
Van Bloemen, kleur- en geurryk, ooverdekt,
Pas half gezien: zoo stondze dicht omringd
5[regelnummer]
In 't Roozenhof van Roozen, die rondöm
Haar gloeyden, en zich neygden, om 't gebloemt
Op zwakker steel te schooren,Ga naar voetnoot50 welker top,
Of purper, of Azuur, of Inkarnaat,
Of als met goud bestrooyd, onöndersteund,
10[regelnummer]
Naa de Aarde boog: Zy bond die aardig op
Met Mirte-telg, onächtzaam voor zich zelv',
De schoonste Bloem, maar zonder band of stut,
Te verre van haar beste steunsel, en
Den storm zoo naa. [ ..................................
15[regelnummer]
............] Haar Heemels weezen was gelyk
Een Engel, maar vry zachter, en zoo als 't
Een' Maagd best sierd: haar kuysse aanvalligheyd,
Haar tred en zwier, en 't minste, datze deed,
Verstompte zyn' boosaardigheyd: Hy wierd
20[regelnummer]
Van 't fel besluyt, dat hy had opgevat
Tot haare schaâ, door dat gezicht beroofd.
De Booze stond slechs in dat oogenblik
Versteeken van zyn boosheyd, en hy was
Domdriestig goed, en zonder Vyandschap
25[regelnummer]
En List, en Haat en Nyd en dolle Wraak.Ga naar voetnoot51
(blz. 319-320)
| |
[pagina 279]
| |
Het zijn enigszins onhandige verzen, maar toch stellig verzen die méér erkenning en waardering verdienen dan tot dusverre hun deel geworden is. | |
§ 3. De vertaling van PaludanusVeel eerder dan Van Zanten kan hebben verwacht, werd zijn werk inderdaad op rijm gebracht. Reeds in 1730 - binnen de twee jaar! - zag die berijming het licht onder de titel: Het // Paradys // verlooren. // Geschetst na 't Engelsch // Heldendicht // van // John Milton, // door // L.P. // vignet // Te Amsteldam, // By Evert Visscher, Boekverkooper // in de Dirk van Hasseltsteeg, 1730.De uitgave is bescheidener (en slordiger) dan die van Van Zanten's boek; het formaat is groot octavo en de gebruikte letter te klein om prettig leesbaar te zijn. Daar staat echter een (meer pretentieus dan fraai) frontispice van J.C. Philips tegenover, dat in de Haarlemse editie geen aequivalent had. | |
De auteurWaarom de auteur op het titelblad alleen zijn initialen liet afdrukken, is niet duidelijk. Onder de Opdracht tekent hij voluit als L. Paludanus: latinisering van L(ambert) van den Broek. Omtrent hem is weinig bekend. Het N.N.B.W. vermeldt hem niet; het Biographisch Woordenboek van A.J. van der Aa volstaat met het noemen van enkele titels die op zijn naam staan, goeddeels vertalingen van Franse toneelspelen. Te Winkel releveert hem als lid van het Amsterdamse kunstgenootschap Ars usu juvanda dat ‘bestond uit derden- of vierdenrangspoëten, die bij hunne tijdgenooten nauwelijks bekend waren’.Ga naar voetnoot52 In 1730 moet hij reeds op meer gevorderde leeftijd zijn geweest. | |
Het ontstaan van het boekIn het Voorbericht deelt Paludanus heel wat over de ontstaansgeschiedenis van zijn boek mee. Daaruit blijkt, dat het werk als een simpele berijming van Van Zanten's vertaling werd opgezet, maar gaandeweg een daarvan ietwat afwijkend karakter kreeg. Paludanus kende geen Engels. Hij behoorde tot de grote groep Nederlanders, bij wie - zoals hij het formuleert - de roem van Milton slechts ‘flaauw kenlyk geworden [was], door de vertaaling eeniger Spectators of vertoogen’. Eerst de vertaling van Van Zanten maakte het hem mogelijk Paradise lost te lezen. In tegenstelling tot de Haarlemse dokter werd hij niet door de versvorm, maar door de inhoud van Milton's epos gegrepen - zózeer zelfs ‘dat my de lust beving, om daar op myne geringe krachten te beproeven’ en het op rijm te brengen. Daarmee moet hij vrijwel onmiddellijk begonnen zijn, waarschijnlijk nog in 1728. Toen de eerste zes boeken reeds klaar waren, kwam Paludanus echter ‘door een braaf Oeffenaar der Dichtkunde in kennis met iemand, die der Engelsche taale en 't verlooren Paradys bekend was’. Deze nieuwe kennis wees hem erop, dat Van Zanten naar de eerste versie van Paradise lost vertaald had, en bleek bereid ‘uit liefde tot den naam van den Dichter, om des Heeren van Zantens vertaaling of eerder myne beryming tegens een laater druk (waar in de Heer Milton zyn werk in | |
[pagina 280]
| |
12 boeken had verdeeld, en eenige andere kleene veranderingen gemaakt) te vergelyken’. Dit leidde er vervolgens toe, dat de toegewijde anonymus een nieuwe vertaling (in proza) maakte van de plaatsen waar de Engelse tekst bij de herziening gewijzigd was, zodat Paludanus zich aan de laatste versie kon houden. Deze schrok wel even van deze onvoorziene complicatie en het extra-werk dat zij voor hem meebracht - ‘dewyl ik veele plaatzen moest verrymen’ -, maar zette toch door. En zo kwam dus (dat is de implicatie) een werk tot stand, dat op de vertaling van Van Zanten niet alleen de rijmvorm vóór heeft, maar ook op een betere versie van het origineel berust! Geen geringe prestatie voor iemand die ‘door de bril van een ander, by gebrek van kennis der Engelsche taale, maar heb konnen zien’! Veel minder uitvoerig spreekt Paludanus over een andere invloed, die op zijn bewerking van Van Zanten's vertaling heeft gewerkt. In de loop van 1729 verscheen namelijk te Parijs ook een Franse vertaling van Milton's epos:Ga naar voetnoot53 in bevallig, maar weinig tekstgetrouw proza, en met enige weglatingen.Ga naar voetnoot54 Zij is anoniem, maar wordt gewoonlijk toegeschreven aan Nicolas-François Dupré de Saint-Maur (1695-1774). De uitgever heeft er kennelijk naar gestreefd alles bijeen te brengen wat de lezer zou kunnen wensen. In de eerste plaats zijn ‘les Remarques de Mr. Addisson’ opgenomen: de eerste vertaling van Addison's vertogen over Paradise lost in het Frans! Verder vindt de lezer er een Leven van Milton, vertaald naar het Engels van Elijah Fenton,Ga naar voetnoot55 alsmede een aantal verklarende aantekeningen bij de moeilijkheden waarvoor het geleerdheidsvertoon van de dichter hem stelt. Paludanus heeft deze uitgave, zodra hij ze had leren kennen, als model voor de zijne genomen; opnieuw kon hij daardoor méér geven dan Van Zanten. Ditmaal echter camoufleert hij zijn verplichtingen. Hij noemt de Franse vertaling slechts terloops om mee te delen, dat zijn eigen aantekeningen ten dele daaraan ontleend en ten dele eigen werk zijn.Ga naar voetnoot56 Praktisch betekent dit, dat hij de annotatie overnam maar hier en daar enigszins bewerkte. De invloed van Saint-Maur's editie op de zijne is echter groter geweest dan uit deze eenmalige vermelding blijkt. Ook Fenton's | |
[pagina 281]
| |
Leven van Milton nam hij daaruit over,Ga naar voetnoot57 en graag zou hij hetzelfde hebben gedaan met ‘les Remarques de Mr. Addisson’. Dat laatste bleek echter niet mogelijk: Het voorneemen myns drukkers was, omze te doen vertolken, maar vermits tot die Vertoogen, een ander Boekverkooper het recht van Copy had,Ga naar voetnoot58 heeft hy daar van afgezien, om dat recht ('t geen by eerlyke Boekverkoopers als heilig word geschat) niet te krenken. Behalve voor het bijwerk schijnt Paludanus echter ook wel eens aan Saint-Maur te hebben ontleend voor zijn berijming van Van Zanten. Het ligt trouwens min of meer voor de hand dat hij op de Franse vertaling terugviel, als hij de Nederlandse niet goed begreep. Daarbij moeten wij evenwel in aanmerking nemen, dat hij het werk van Saint-Maur waarschijnlijk pas heeft leren kennen, toen zijn berijming reeds goeddeels voltooid was. Bovendien behoeft de ontlening van een gedachte of zegswijze aan Saint-Maur niet te betekenen, dat de tekst van Van Zanten helemaal werd losgelaten. Het is dus niet zo gemakkelijk, een overtuigend voorbeeld van overname uit het Frans te geven. Ik heb verschillende passages aangetroffen, waar ik beïnvloeding door de Franse tekst mogelijk acht of zelfs voor waarschijnlijk houd, zonder daaraan echter bewijskracht te durven toekennen. Maar tenslotte heb ik er toch een gevonden, waar twijfel uitgesloten is. Aan het begin van boek VI verhaalt Rafaël aan Adam, hoe de Engel Abdiël - die geweigerd heeft aan het verzet tegen God deel te nemen en uit het kamp van Satan naar dat van de getrouwe Engelen is teruggekeerd - vanaf de hoogste Troon een stem hoort, die zijn trouw prijst en hem toezegt: Met grooter eer zult gy uw vyand nu
Bespringen, die bespot wierd, toenge 't heyr
Verliet, en ooverweldigen met kracht,
Die reeden voor hunn' wet verwerpen, jaa
5[regelnummer]
De rechte Reeden voor hun wet, en voor
Hun Vorst Messias, die als kooning heerst
Uyt kracht van zyn' verdiensten.Ga naar voetnoot59
(blz. 207)
Aldus de vertaling van Van Zanten. Overmatig duidelijk is dit zeker niet, en wij kunnen ons voorstellen dat Paludanus voor beter begrip bij Saint-Maur te rade ging. Daar vond hij: | |
[pagina 282]
| |
Vas, soumets par la force ceux qui ont secoüé le joug de la raison, & qui ne veulent point accepter pour leur Roy le Messie que ses perfections constituent le Monarque legitime.Ga naar voetnoot60Dat is meer een paraphrase dan een vertaling, maar de duidelijkheid laat niets te wensen over. En wij zien Paludanus hier dan ook Van Zanten ter zijde schuiven, om een uitbreidende berijming te geven van Saint-Maur's paraphrase: Gaa, breng door 's Hemels kracht nu t'onder, die het juk
Der reên verwerpende (verfoey'lyk lasterstuk)
Messias niet voor Vorst en Koning willen kennen,
Messias, wiens verdienste en deugden, die zy schennen,
5[regelnummer]
Hem magtig maken, om, naa 't Hemels raadsbesluit
Zyn wettig koningryk alle eeuwen in en uit,
Met eeuw'ge schoud'ren in zyn glorie te onderschraagen.
(blz. 188)
| |
De OpdrachtPaludanus droeg op 1 december 1729 zijn boek aan twee medici op: Jacobus van Zanten in Haarlem en Abraham van Loon in Amsterdam. De opdracht aan de eerste ligt voor de hand, en wordt trouwens in het Voorbericht verklaard: Ik, der Engelsche taale onkundig, hebbe my bediend van de vertaaling des Heeren Jacobus van Zanten, aan wien ik het werk, om dat het zyn Ed. meest eigen is, vermits ik hem zo kort als mogelyk was, ja zomtyds woordelyk heb gevolgt, opdraag.Maar waarom moest Van Zanten deze wel-verdiende eer delen met Van Loon? Had deze eveneens aanspraak op de erkentelijkheid van Paludanus? Was hij wellicht de brave ‘Oeffenaar der Dichtkunde’, door wie deze in aanraking was gebracht met de kenner van het Engels die de varianten uit de tweede versie van Paradise lost voor hem had vertaald? Of was hij - wat het meest waarschijnlijk lijkt - die behulpzame kenner van het Engels zelf? Naar het antwoord op deze vragen valt slechts te gissen. | |
Voorbericht aan den LeezerOver het Voorbericht behoef ik weinig meer te zeggen. Wat daarin de moeite van het vermelden waard is, heb ik grotendeels al verwerkt in mijn ontstaansgeschiedenis van Paludanus' boek. Maar er blijft één passage over, die daarbuiten valt en te curieus is om hier niet afzonderlijk aan de orde te worden gesteld. De auteur geeft daarin antwoord op de vraag ‘waarom ik dit werk berymt en uitgegeeven hebbe’. Tot het berijmen is hij gekomen uit liefde voor de poëzie, bewondering voor Paradise lost, en ‘om myne kragten in de rymkonst te beproeven’. Daarin zit niets opmerkelijks, maar verrassend is wèl het vervolg! Wat het uitgeven betreft, dat heeft hij gedaan, Op dat de Liefhebberen van Nederduitsche rymen (want voor deezen dient het slechts, en niet voor Dichters) dit werk in rym zouden konnen leezen, en voorts om verhevene Dichtgeesten, zich aan de Maaze of elders onthoudende, | |
[pagina 283]
| |
(die niet slechts den naam van Rymers maar van Poëeten verdienen)Ga naar voetnoot61 aan te spooren, ten einde zy, dit Dichtstuk, met een Dichtstyl, de zaaken, daar in vervat, gelyk, naazingen, op dat ons Nederland, een Werk ('t welk alles wat ik ooit in myn moedertaale geleezen hebbe overtreft) in all' zyn fraayheden en luister zoude erlangen; en elk zich mooge verwonderen, dat zulk een groote geest in éénen Man is gevonden, die misschien alle andere Dichtgeesten van alle plaatzen en eeuwen overtroffen heeft. Er zijn in dit citaat drie punten, die ons treffen. In de eerste plaats de vanzelfsprekendheid, waarmee er ook hier van wordt uitgegaan dat poëzie ‘in rym’ gelezen behoort te worden. Aan het feit dat Milton zijn werk in blank verse geschreven en Van Zanten dit als ‘rymelooze Maat’ overgebracht had, besteedt Paludanus geen enkele aandacht. In zijn ogen is dit voor Nederland niet relevant. In de tweede plaats valt het onderscheid op, dat Paludanus tussen ‘Rymers’ en ‘Poëeten’ maakt, en de nadruk waarmee hij zichzelf tot de eersten rekent. Natuurlijk zit daar een stuk bescheidenheids-topos in, maar ik meen er toch ook iets meer in te mogen lezen. Paludanus beseft wel degelijk dat zijn ‘gering vermoogen’ - zoals hij het elders in zijn Voorbericht uitdrukt - ‘niet verder strekt dan om te rymen’. Een ‘Poëet’ (creatief dichter) zoals Hoogvliet of Poot is hij niet. Hij heeft Milton's werk wel in verzen gebracht, maar voorlopig niet op de wijze zoals Paradise lost dat eigenlijk verdient en zoals hij hoopt dat een Poëet het nog eens beter zal doen. En tenslotte treft ons de grenzeloze bewondering voor Milton, die uit Paludanus' woorden blijkt. Ook hier is een element van topische overdrijving onmiskenbaar, ditmaal op basis van de modieuse belangstelling voor de vertogen van Addison. Maar ook hier is de ondertoon m.i. echt. Paludanus is zó onder de indruk gekomen van Milton's Hemel-, Hel- en Paradijs-verbeeldingen, dat hij zich kritiekloos gewonnen gegeven heeft. Uit dit alles rijst, hoe vaag ook, toch een beeld voor ons op: dat van een ietwat exuberante, naïeve, weinig kritische autodidact of half-intellectueel, die zich theoretisch zijn beperkingen bewust is en praktisch zichzelf toch altijd nog overschat. | |
Een lofdichtOp de verso-zijde van de pagina, die het slot van Het Leeven van John Milton bevat, staat een lof-sonnet afgedrukt, gesigneerd met de zinspreuk ‘Lenté’. Wie zich achter dit devies verschuilt, heb ik niet kunnen achterhalen, maar men zou kunnen denken aan Abraham van Loon, de tweede destinataire van Paludanus' boek. In zijn tot Milton gericht sonnet stelt deze lofdichter nog eens precies de verhouding tussen Van Zanten's vertaling en de ‘voltooiing’ daarvan door Paludanus vast. Zijn terzinen luiden: ô Albions Homeer! schoon Haarlems Hippokraat
U Neêrduitsch spreeken leerde in rymelooze maat,
Hy zelf verëischte iets meer in taal van Hemellingen.Ga naar voetnoot62
| |
[pagina 284]
| |
't Is Paludaan alleen, die onvertsaagd aan 't Y,
5[regelnummer]
U, langs zyn glibb'rig spoor,Ga naar voetnoot63 in stoute Poëzy
Uw eeuwig Eng'lenwerk op hooger toon leert zingen.
| |
De berijmingHet overbrengen van Van Zanten's rijmloze vijfvoeters in rijmende alexandrijnen betekende voor Paludanus óók, dat hij diens conciese en vaak stroeve stijl diende te vervangen door de vloeiende gelijkmatigheid die in zijn tijd van alexandrijnen werd verwacht. Bovendien bracht het mee, dat hij moest trachten de onduidelijkheden van zijn voorganger op te lossen of te vermijden, zodat zijn tekst zich zo moeiteloos mogelijk lezen liet. Paludanus heeft zowel het een als het ander geprobeerd, maar zijn resultaat bleef in alle opzichten beneden peil. Het enige positieve, dat er van zijn alexandrijnen kan worden gezegd, is dat zij inderdaad rijmen; vers-technisch noch poëtisch hebben zij verder enige verdienste. Als hier of daar een gelukkige uitdrukking ons treft, blijkt deze steevast aan Van Zanten te zijn ontleend. En wat de oplossing van moeilijkheden betreft: die komt meestal neer op een niets-verduidelijkende tautologie of op camouflage in een stroom van woorden die er de aandacht van afleiden. Een enkele maal zoekt hij steun bij Saint-Maur,Ga naar voetnoot64 maar - voor zover ik kon nagaan - minder vaak dan wij zouden hebben verwacht; hetzij omdat hij daarvoor de Franse vertaling te laat in handen kreeg, hetzij omdat hij zichzelf ook op dit punt overschatte. Het heeft geen zin, uitvoerig op de berijming van Paludanus in te gaan. Eén enkel voorbeeld is voldoende om te illustreren, hoe de lawine van zijn alexandrijnen Van Zanten's vertaling plat-walst tot karakterloze egaliteit. Daartoe laat ik hier zijn bewerking volgen van de eerder geciteerde passage over Satan's bespieding van Eva in de rozentuin:Ga naar voetnoot65 wen hy nu hoop'loos in zyn zinnen,
En naar zyn wensch, de praal der aardsche Koninginnen,
En de eerste Ryksvorstin der waereld, onverzeld
Gewaar word, treedende langs 't gras en bloemryk veld,
5[regelnummer]
Dus met een wolk bedekt van bloemen, schoon van geuren
En verwen, dat hy naauw haar ligchaam kon bespeuren,
Zo dicht was zy omringd van Roozen, zonder tal,
In 't schoone Roozenhof, die Eva te geval'
Rondom haar gloeiden, en zich neigden, om de takken
10[regelnummer]
Van 't andere gebloemt' veel teerder in 't verzwakken,
Te stutten, welker top, of 't gloeyende inkarnaat,
Of 't purper of azuur in glans te boven gaat,
En als met goud bestrooid zich boog naar de aarde neder;
Aardsmoeder Eva bond met mirtetelg haar teder
15[regelnummer]
En aartig weder op, onachtzaam voor haar nut,
De schoonste en teêrste bloem, maar zonder band of stut,
Te verr' verwyderd van haar besten steun, wiens oogen
Zy miste, nu den storm als in den mond gevlogen.
[
..............................................................................................
]
Haar hemelsch wezen was eens Engels aangezicht
20[regelnummer]
Gelyk, maar zagter, schoon ontbloot van hemelsch licht,
Doch juist in zulk een stand als Eva 't beste sierde:
Haar kuissche aanvalligheid, haar tret waar door zy zwierde,
| |
[pagina 285]
| |
Zo luchtig als een' pluim langs 't bloem- en grasryk dal,
En 't minste dat zy deed, vol zwier en trant en val,
25[regelnummer]
Verstompte Satans list, en kon zyn trots vertzaagen:
Hy wierd van zyn besluit en aangelegde laagen,
Die hy tot Eva's schaê had opgevat, berooft,
Door zulk een schoon gezicht, dat al zyn wraak verdooft:
Hy stond een blik des tyds versteeken van zyn boosheid:
30[regelnummer]
Hy was domdriestig goed in al zyn goddeloosheid,
En zonder vyandschap en list, en wraak en nyd...
(blz. 282-284)
| |
Titel-uitgave van 1742In 1742 verscheen er van Paludanus' vertaling een titel-uitgave met het volgende titelblad: Het // Paradys // verlooren. // Geschetst na 't Engelsch // Heldendicht // van // John Milton, // door // L. van den Broek. // vignet // Te Amsteldam, // By Steeve van Esveldt, Boekverkooper // in de Beurssteeg. 1742.Het frontispice van 1730 werd gehandhaafd, maar het daarop voorkomende drukkers-adres is gewijzigd; de sporen van de verandering zijn duidelijk zichtbaar. Oorspronkelijk stond er: ‘T'Amsteldam by Evert Visscher, 1730’, maar het slot daarvan werd nu: ‘by S.V. Esveldt, 1741’. Dat is nièt hetzelfde jaartal als op het nieuwe titelblad. Opnieuw hebben wij hier dus te doen met een geval, dat frontispice en titelblad een verschillend jaar van uitgave opgeven. Ongetwijfeld moet het verschil ook ditmaal worden toegeschreven aan een onvoorziene vertraging bij het gereedmaken van de uitgave.Ga naar voetnoot66 Die vertraging wordt verklaarbaar, wanneer wij zien dat het voorwerk herdrukt en uitgebreid werd, o.a. met twee lofdichten; het is denkbaar dat de nieuwe uitgever daarop enige tijd heeft moeten wachten. Opmerkelijk is, dat Paludanus in 1742 de voorkeur geeft aan het gebruik van zijn niet-gelatiniseerde naam: Van den Broek. Niet minder opvallend is, dat de Opdracht ditmaal alléén tot Van Zanten is gericht en dientengevolge tot de helft van zijn oorspronkelijke omvang werd teruggebracht. Voor het eerste durf ik mij niet aan een verklaring wagen. Voor het tweede zou men kunnen denken aan de mogelijkheid, dat Abraham van Loon inmiddels was overleden, al maakt dit niet duidelijk waarom zijn naam dan uit de Opdracht moest verdwijnen. Wellicht wilde Paludanus - of nu liever: Van den Broek - zijn voorwerk zoveel mogelijk actualiseren; daarop zou kunnen wijzen, dat hij ook de datering van zijn Opdracht verandert. In plaats van ‘Amsteldam, den eersten van Wintermaand MDCCXXIX’ laat hij nu afdrukken: ‘Den eersten van Wintermaand MDCCXLII’. Na de Opdracht wordt het oude Voorbericht onveranderd herdrukt. Maar Van den Broek voegt er een Nader bericht aan den Dichtlievenden Leezer aan toe, waarin hij zich uitspreekt over twee punten die hem kennelijk zwaar op het hart lagen. In de | |
[pagina 286]
| |
eerste plaats: nog altijd is hij van plan ‘ter kwytinge van myne belofte, voor eenige Jaaren, in de Boekzaalen gedaan’ ook ‘de overige Dichtkundige werken des Hooftdichters van 't geleerdt Brittanje ter drukpersse te vervaerdigen’.Ga naar voetnoot67 Ondanks ‘de knibbelingen der Bedilachtige Lettervitters’, die zich ongunstig over zijn werk hebben uitgelaten, gelooft hij nog altijd in zichzelf. En daarmee komt hij tot zijn tweede punt. Tot die lettervitters wil hij Pieter le Clercq niet rekenen, al blijkt uit zijn woorden dat hij zich door deze zwaar gegriefd voelt. Wat daarachter steekt, zal in de volgende paragraaf ter sprake komen.Ga naar voetnoot68 Hier laat ik slechts zijn ontboezeming volgen over den Heere P. le Clercq, die, schoon hy, in twee fraaye uittrekzels der maandelyke Boekzaalen van den Jaare 1730. en in eenen eygenhandigen Brief, in het zelve Jaar, aan my geschreeven, met Lof en achting van myne navolging heeft gesprooken, echter gelieft heeft in de Voorreden van het achtste deelGa naar voetnoot69 der door hem uit het Engelsch vertaalde Spectators van den doorluchtigen Addisson, zich lasterlyk, en ten nadeele van de Waarheid, zo ten opzichte der Beryming van dit onwaardeerlyk werk des Engelschen Dichters, als nopens my zelven uit te drukken. Ook nu volgen de lofdichten na Het Leeven van John Milton. Maar behalve het sonnet van ‘Lenté’ zijn er ditmaal ook drempeldichten van Van Zanten en Pieter Langendijk. De eerste dankt, in een onhandig rijmsel van acht regels, Paludanus Voor 't berymen van myn Paradys verloren,Ga naar voetnoot70 De eerste helft daarvan luidt: Myn ongerymd Gedicht tot een gerymd te kneeden,
En daar een beeter uit, als 't ongerymd, te smeeden,
Was 't werk van u, Myn Heer?
Ik dank u voor die eer.
En Langendijk, die voor Van Zanten's vertaling geen lofdicht over had gehad, eert de berijming van Paludanus met niet minder dan negen acht-regelige strofen, die nog eens nadrukkelijk zijn afwijzing van ‘rymelooze Maat’ onderstrepen. In zijn slot-strofe concludeert hij: Het Hollands oor aan 't rym gewoon,
Zal Paludaan voor zyne klanken
En heerlyk maatgezang bedanken;
Dewyl hy Miltons hoogen toon
5[regelnummer]
Uit Heer Van Zantens Dicht kon treffen.
De Zangberch zal zyn naam verheffen,
Terwyl hy werdt bestraald met glans
Uit Miltons schoone Sterre-krans.
| |
[pagina 287]
| |
§ 4. Receptie en invloedMet de hem eigen grondigheid heeft Scherpbier ook aan de receptie van Van Zanten's vertaling en Paludanus' berijming de nodige aandacht besteed.Ga naar voetnoot71 Aan de hand daarvan laat ik hier een overzicht volgen, waarbij ik op enkele punten wat uitvoeriger inga dan mijn voorganger. | |
Receptie van Van ZantenDe verschijning van Van Zanten's vertaling werd in het augustus-nummer 1728 van Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der geleerde Werelt onder ‘Letternieuws’ aangekondigd (blz. 223), maar een bespreking is daar in dit tijdschrift nooit op gevolgd. In de Journal Literaire van 1729, deel XIV, blz. 337-362, kwam het daar wel toe. De anonieme recensent bespreekt hier vergelijkenderwijs de eerste Nederlandse en de eerste Franse vertaling van Paradise lost (die van Saint-Maur, in 1729 te Parijs verschenen). In het algemeen geeft hij de voorkeur aan de eerste, omdat deze dichter bij de oorspronkelijke tekst blijft. Hij vat zijn oordeel aldus samen: La Version Hollandoise s'éloigne peu de l'Original, & en exprime d'ordinaire le sens avec force: il seroit seulement à souhaiter qu'une bonne partie de ce Poème eut été rendue d'une maniere moins Prosaïque, & que les enjambemens d'un Vers sur l'autre fussent moins fréquens. Ces Vers en auroient été plus coulans & moins durs; & la Lecture en auroit été moins fatigante. (blz. 362) | |
Receptie van PaludanusEen jaar later besprak dezelfde recensent in hetzelfde tijdschrift het werk van Paludanus (Journal Literaire van 1730, deel XV, blz. 319-328). Hij herinnert met waardering aan de rijmloze vertaling van Van Zanten: Mr. Van Zanten, Auteur de cette Traduction, s'en est tiré avec gloire, & a invité ses Compatriotes par son Exemple à secouer le joug d'une Rime qui coute d'ordinaire plus qu'elle ne vaut. Cependant, comme ce genre de Poesie est peu connu, & peut-être encore moins gouté, dans nos Provinces, Mr. Paludanus a cru ne pas desobliger les Amateurs de la Poësie Hollandoise, en rendant le Paradis perdu en vers Alexandrins. (blz. 319)Na - op grond van het Voorbericht - te hebben aangegeven hoe Paludanus te werk is gegaan, concludeert hij: ‘C'est donc ici une espece de Paraphrase rimée d'une Traduction déja connue’ (blz. 320). Vervolgens geeft hij enige proeven van Paludanus' bewerking, ‘&, pour qu'on puisse mieux les comparer avec l'Original Hollandois, nous rapporterons deux des mêmes que nous avons alleguez dans l'Extrait de la Traduction de Mr. van Zanten’ (blz. 320). Deze vergelijking laat naar zijn mening niets van Paludanus over: En voilà assez, pour qu'on puisse comparer les deux Traductions. Entr' autres differences, l'Ouvrage de Mr. van Zanten nous paroît prouver que la Poësie Hollandoise peut fort bien se passer de Rime: celui de Mr. Paludanus fait plus, & prouve que quelquefois elle doit s'en passer. (blz. 328) | |
[pagina 288]
| |
Het is een oordeel, dat voor zijn tijd even uniek is als Van Zanten's blank verse: de enige erkenning van diens streven en de enige waardering voor wat hij had bereikt! - Heel anders is de reactie van de Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der geleerde Werelt, die het werk van Van Zanten geen bespreking waardig hadden gekeurd. Men vindt ze in het dertigste deel, 1730, nummers van april en juni, resp. blz. 428-457 en blz. 698-722. De recensent - blijkens het Nader bericht van Paludanus was dit Pieter le ClercqGa naar voetnoot72 - maakt van het verschijnen van de berijmde vertaling gebruik om aan de hand daarvan een reeks ‘Uittrekzels’ over Paradise lost op te zetten. Naar het voorbeeld van Addison wil hij Milton's epos boek voor boek gaan bespreken en zijn opmerkingen toelichten met citaten uit Paludanus. Maar verder dan de eerste twee boeken is hij niet gekomen. Reeds in zijn ‘Twede Uittrekzel’ (in het juni-nummer) deelt hij mee van zijn voornemen te moeten afzien: ‘de menigvuldigheit van andere Boeken, waer van wy verschuldigt zyn onzen Lezer ook iets te zeggen, belet het ons’Ga naar voetnoot73 (blz. 698). Hij volstaat dus met ‘enige omstandigheden van het Leven des Dichters’ mee te delen, en nog een treffende passage uit diens epos (met de nodige citaten uit Paludanus) naar voren te brengen: de verzoening tussen Adam en Eva na hun zondeval. Tenslotte geeft hij dan zijn oordeel over de berijming: Wat de Vertaling belangt, die is stout, gelyk men in dit Uittrekzel heeft kunnen bespeuren. En het is byna onbegrypelyk, hoe de Heer Paludanus dit groote Dichtwerk zo spoedig heeft kunnen berymen, het welk hy echter spelende en zonder moeite gedaen heeft. [...] Hy heeft ze echterGa naar voetnoot74 voltooit; en 't en ware men zeer dikwils tekens van zyne schielykheit in 't rymen bespeurde, zou men kunnen zeggen volmaektelyk wel. Doch gelyk enige sproeten of wratjes een schoon aengezicht niet lelyk maken, zal deze vertaling den Lezer, in weerwil van enige vlekken, quas incuria fudit,Ga naar voetnoot75 om zyne grootsheit en deftigheit behagen; en elk zal met ons moeten bekennen, dat weinige Dichters in staet zouden zyn, om dit den Heer Paludanus in zo kort een tyt zodanig na te doen. (blz. 719-721) Geen wonder dat Paludanus zich door deze lof gevleid voelde, ondanks de restrictie van te veel ‘schielykheit in 't rymen’. Des te groter moet daarom zijn teleurstelling zijn geweest, toen Le Clercq achteraf de lof terugnam en van de restrictie een veroordeling maakte. Men zal zich herinneren, dat deze in 1724 in het vierde deel van zijn vertalingen uit The Spectator uiteengezet had, waarom hij de beroemde vertogen van Addison over Paradise lost niet had opgenomen: ‘vermits zy een Werk tot onderwerp hebben dat niet in Nederlands overgezet is en mogelyk nooit staat te worden’.Ga naar voetnoot76 Nu dit bezwaar was weggevallen, ging Le Clercq alsnog tot vertaling van die vertogen over. In de Voorreden voor het zevende deel van zijn Spectator-reeksGa naar voetnoot77 kondigt hij aan: | |
[pagina 289]
| |
Het geval nu veranderd zynde, door twee Nederduitsche Vertalingen van dat heerlyk Dichtstuk,Ga naar voetnoot78 heb ik in dit 7de Deel de voorgemelde 17 VertoogenGa naar voetnoot79 over het Paradys Verlooren, die in den Engelschen Spectator in Verscheide Deelen verspreid zyn, op elkander laaten volgen in hunne orde.En dan volgt onmiddellijk de passage, waarop Paludanus in zijn Nader bericht van 1742 met zoveel bitterheid doelt: De vaerzen die de Heer Addisson uit het bovengemelde Dichtstuk bybrengt, dacht ik te neemen uit de berymde Nederduitsche Overzetting; echter om dat ik wist dat zy veele tekens droegen van de schielykheit des Dichters in het berymen van dit meesterstuk, begost ik aan derzelver verbetering te arbeiden, beschaafde in der daad eenige plaatsen, en bragt ze in den staat waar in men [ze] hier vinden, en niet voor de slechtste houden zal: maar verre de meeste vond ik zoo gesteld dat zy geheel op nieuws berymd mosten worden. Ik vergenoegde my met deeze in prosa te vertaalen, zoo net by de letterlyke beteekenis blyvende als de aart onzer taale toeliet, en deed die Prosa op nieuw berymen door L. Paludanus. Indien nu de Leezer niet voldaan is over eenige van die op nieuws berymde plaatsen, is het myn schuld niet, noch die der Drukkeren van dit Deel, welke zich zeer vaerdig getoond hebben om de kosten der nieuwe beryming te draagen,Ga naar voetnoot80 om den Leezer dus cierlyker en gladder vaerzen te geeven, en die den zin en de fraayigheden van het oorsprongkelyke niet zoo jammerlyk verduisterden en bedurven.Le Clercq had natuurlijk gelijk. Maar het pleit niet voor hem, dat hij de tekortkomingen van Paludanus eerst in tweede instantie ontdekte. Voor de ‘schielykheit in 't rymen’, die hij deze verweet, doet zijn eigen ‘schielykheit in 't oordeelen’ zeker niet onder. | |
InvloedIn het algemeen heeft Paradise lost hier te lande gedurende het derde en vierde kwart van de 18de eeuw opvallend weinig weerklank gevonden. Dat kan niet zonder meer worden toegeschreven aan de tekortkomingen van de Nederlandse vertalingen. Daarnaast was er immers ook een Franse beschikbaar, die weliswaar weinig nauwkeurig maar in ieder geval gemakkelijk en prettig leesbaar was. Geïnteresseerde lezers waren dus niet afhankelijk van Van Zanten of Paludanus, en het is zelfs niet onwaarschijnlijk dat een groter aantal Milton's epos heeft leren kennen door het werk van Saint-Maur dan door dat van hun landgenoten. De kennismaking leidde echter niet tot de algemene bewondering, die de periodieken hadden doen verwachten, en nog minder tot navolging. In de ontwikkelingsgang van de Nederlandse epiek na 1730 valt voorlopig geen spoor van beïnvloeding door Milton te ontdekken; aan Paradise lost wordt voorbijgegaan, alsof deze nog | |
[pagina 290]
| |
even onbekend en ontoegankelijk was als voorheen. Weliswaar verschijnt er in 1765 een epos, dat zich naar het voorbeeld van de Paradise lost richt (De val van Adam door Carolus Vlieg) en wordt Milton in 1779 door Jan Macquet in De eerste waereld nadrukkelijk geïmiteerd - maar dat zijn incidentele gevallen, die geen wijziging brengen in het algemene beeld. Eerst aan het einde van de eeuw gaat de belangstelling voor Milton toenemen, en verschijnt ook het eerste deel van een nieuwe vertaling (in proza), die van J.H. Reisig (1791). Het enige waarneembare effect van de vertalingen door Van Zanten en Paludanus is dan ook geweest, dat zij er Pieter le Clercq toe hebben gebracht de vertogen van Addison over Paradise lost alsnog in het Nederlands over te brengen. Te laat overigens om nog van veel betekenis te kunnen zijn: in de Franse vertaling van Saint-Maur waren zij al sinds 1729 voor het letterlievende publiek toegankelijk. Scherpbier is uitvoerig ingegaan op de vraag, hoe dit gebrek aan waardering en belangstelling voor Paradise lost moet worden verklaard. De conclusie, waartoe hij komt,Ga naar voetnoot81 is ongetwijfeld juist. Terecht wijst hij op het fundamentele verschil tussen Milton's werk en de Bijbelse epiek, zoals die omstreeks 1730 ten onzent beoefend werd en in de Abraham de Aartsvader van Hoogvliet een hoogtepunt had bereikt. Naar Nederlandse begrippen sprong Milton veel te vrijmachtig met de Bijbelse feiten om. In plaats van - zoals de eerbied voor Gods Woord vereiste - zijn verbeelding in dienst te stellen van de Bijbelse Waarheid, deed hij feitelijk het omgekeerde. Hij maakte de Bijbelse gegevens ondergeschikt aan zijn verbeelding, en kwam zodoende tot een uitbreidende versie van het Bijbelverhaal, die onmogelijk nog als Schriftuurlijk kon worden aanvaard. Bovendien waren voorstellingen als die van de tot bewustzijn terugkerende duivels in de hel en - vooral - van de strijd in de hemel te ‘onwaarschijnlijk’ om voor het toenemende rationalisme van de 18de eeuw aantrekking te kunnen hebben; zij wekten integendeel eenzelfde wrevel en weerstand als het eertijds zo bewonderde magische merveilleux van Tasso. Verder maakte Milton zich schuldig aan de principiële fout, in zijn Christelijk epos goden uit de heidense mythologie als reëel voor te stellen en daarmee, naar de uitspraak van Vossius,Ga naar voetnoot82 heiligschennis te plegen. En tenslotte waren er ook nog zijn heterodoxe opvattingen op theologisch gebied. Hoe had er dan invloed van hem kunnen uitgaan op de Nederlandse Bijbel-epiek? Maar ook voor het profane epos kon Paradise lost moeilijk een voorbeeld zijn. Daarvoor week Milton te veel van de contemporaine regels voor het epos af. Waar waren bij hem de eenheid van handeling, de waarschijnlijkheid in de voorstelling, de gelukkige afloop, de volmaakte held? Alles wat men in dit opzicht moeiteloos in de Henriade vond, ontbrak hier of stelde op zijn minst voor problemen. De roem van Milton was door de periodieken te grondig gevestigd dan dat die nog kon worden aangetast. Maar men nam zijn grootheid voor kennisgeving aan en ging over tot de orde van de dag. |
|