Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk VI
| |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
leven. Zijn belangstelling was sterk godsdienstig en zelfs theologisch gericht. De eerste grote publikatie, die van zijn hand is verschenen, was dan ook een vertaling van de twee-delige Synopsis Theologiae, die de beroemde Utrechtse hoogleraar Franciscus Burmannus I (1628-1679) in 1671 had uitgegeven; deze vertaling zag in 1683 te Utrecht het licht onder de titel Synopsis of Kort begrip van de H. Godgeleerdheid. Ook Smout's laatste grote werk - de Evangeliën-harmonie - werd door een theologische publikatie bepaald, ditmaal De Harmonie, ofte Overeenstemminge der vier H. Evangelisten, die in 1713 door de toenmalige Amsterdamse predikant Franciscus Burmannus II (1671-1719), een zoon van de schrijver der Synopsis Theologiae, in het licht was gegeven. Toen deze twee jaar later hoogleraar te Utrecht werd, ontstond tussen Dirk Smout en hem een intieme vriendschap,Ga naar voetnoot4 waaraan zijn vroege dood echter al na enkele jaren een einde maakte. Tot Smout's vertalingen uit het Latijn behoren de rectorale rede van zijn vriend op 30 maart 1719, en de lijkrede die Prof. Arnoldus Drakenborch na diens ontijdig overlijden (22 september van datzelfde jaar) op 16 oktober 1719 over hem uitsprak. In 1698 genoot Dirk Smout al genoeg literair aanzien om een drempeldicht in sonnet-vorm bij te dragen voor het eerste deel van Lukas Rotgans' Wilhem de Derde.Ga naar voetnoot5 Zijn Nederlandse dichtbundels verschenen echter eerst na 1700. Het zijn: Davids Psalmen en andere Lofzangen, volgens de gebruikelijke zangmaten in rijm gesteld (Utrecht 1710); Heilige Dank- en Treurgezangen (Amsterdam 1714); en de door Burmannus' Harmonie geïnspireerde Evangeliën-harmonie in dichtvorm (Leiden 1723Ga naar voetnoot6), waarom het ons in dit hoofdstuk verder te doen is. | |||||||||||||||||
§ 2. De uitgaveSmout's geversificeerde Evangeliën-harmonie wordt op het titelblad als volgt aangekondigd: Het // Leven // van den Heiland // Jesus Christus, // volgens // de Harmonie der vier // H. Evangelisten. // Naar de schikking en verklaring // van de Heren // Joh. Coccejus, Sal. van Til, // Fr. Burmannus, // en Anderen. // In dichtmaat begrepen // door // Dirk Smout. // vignet // Te Leiden, // By Samuel Luchtmans. 1723.Het omvangrijke boekwerk, in quarto, telt meer dan 500 bladzijden. Tegenover het titelblad is een fraaie titelplaat opgenomen, getekend door H. van der My en gegraveerd door F. Bleyswyk. Na het voorwerk is een uitslaande ‘Kaarte van het Landt Israels’ ingevoegd, die ontleend werd aan De Harmonie van Burmannus. In 1728 - het jaar na de dood van Dirk Smout - werd een ‘tweede druk’ op de markt gebracht, waarvan het titelblad luidt: Het // Leven // van den Heiland // Jesus Christus, // volgens // de Harmonie der vier // H. Evangelisten. // Naar de schikking en verklaring // van de Heren // Joh. Coccejus, Sal. van Til, // Fr. Burmannus, // en Anderen. // In dichtmaat begreepen // door // Dirk Smout. // Den tweeden Druck | |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
met 30. Curieuse konst- // printen verziert. 0 vignet // Te Leiden, // By Jan van der Deyster. 1728.Volgens de door Henri A. Ett samengestelde Bibliografie van de Nederlandse en in het Nederlands vertaalde epen, welke tussen 1700 en 1850 verschenen zijnGa naar voetnoot7 is van deze druk in de openbare bibliotheken slechts één exemplaar bewaard gebleven, dat zich bevindt in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (signatuur: 1206 B 30). Bij onderzoek van dit exemplaar bleek mij, dat het hier niet om een werkelijke herdruk gaat, maar om een titel-uitgave. Alleen het titelblad en een deel van het voorwerk (de Opdracht) werden opnieuw gezet. De dertig ‘curieuse konst-printen’, die de aantrekkelijkheid van deze titel-uitgave moesten verhogen, werden naar alle waarschijnlijkheid ingeplakt. Met zekerheid valt dit echter niet vast te stellen, want in het Leidse exemplaar komen zij niet (meer) voor. Ook de uitslaande kaart en de titelplaat zijn daar verdwenen; het verklarende gedicht ‘Op de Tytelplaat’ is verweesd achtergebleven. Blijkbaar hebben wij hier te doen met een ernstig geval van boek-mutilatie door het uitsnijden of uitscheuren van alle illustraties. | |||||||||||||||||
§ 3. Het voorwerkHet voorwerk van Smout's boek omvat een Opdracht, een Voorrede (Aanspraak tot den Christlievenden Lezer) en twee drempeldichten. | |||||||||||||||||
De OpdrachtDe dichter droeg zijn werk op aan zijn ‘Veelgeachte Nichten’ Maria en Cornelia Splinter, dochters van de zuster van zijn vrouw.Ga naar voetnoot8 Het is een plaatsvervangende opdracht, want eigenlijk was deze toegedacht aan hun moeder, die echter vóór de voltooiing van het boek gestorven was. Wat hij zijn nichten aanbiedt, karakteriseert Smout aldus: Ziet daar dan, myne hooggeachte Nichten! ene achtereenvolgende historie van het leven en de omwandelinge onzes groten Heilands hier op de aarde, zo als deze in de vier H.Evangelien is voorkomende; op den voorgang van voorname mannen in orde geschikt, eenvoudig berymt, en met enige aanmerkingen verzelt. | |||||||||||||||||
De VoorredeIn een uitvoerige Aanspraak tot den Christlievenden Lezer zet Smout uiteen, hoe zijn werk tot stand gekomen is en wat hij daarmee beoogde. Na de verschijning van zijn Heilige Dank- en Treurgezangen (1714), zo vertelt hij, ‘beving my de lust om een proef te nemen, of ik een werk van meer arbeid en uitzigt durfde ter hand slaan’, en wel een leven van Jezus ‘achtervolgens de Harmonie, of overeenstemming, der vier H. Evangelisten’. Deze wens was vooral bij hem opgekomen door lezing van het boek over de Harmonie, dat Franciscus Burmannus II in 1713 gepubliceerd had. Dat was overigens nog slechts een inleidende en voorbereidende studie. De Evangeliën-harmonie zelf moest in een tweede deel volgen, | |||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
waar in zyne Eerw: alle de vier Evangelien in de nette orde schikken, verklaren en uitbreiden zoude; en, naar zyne wysheid, reden geven van des Zaligmakers toeleg en oogwit ontrent zyne bedryven. Met ongeduld zag Smout naar dit tweede deel uit, waarin hij alles zou vinden wat hij nodig had: niet alleen de juiste volgorde van de gebeurtenissen, maar ook de daarbij behorende toelichting en exegese. Het beloofde vervolg is echter nooit verschenen. Toen Burmannus in 1715 hoogleraar te Utrecht werd, bracht dit zóveel nieuw werk voor hem mee dat er voor het voltooien van zijn Harmonie geen tijd overbleef. ‘Meer dan eenmaal’ legde Smout - die inmiddels met de nieuwe hoogleraar vriendschappelijke betrekkingen had aangeknoopt of hernieuwdGa naar voetnoot9 - aan deze zijn dilemma voor: hij kon niet beginnen voordat zijn vriend klaar was, en dat dreigde een uitzichtloos wachten te worden. Om dit te voorkomen, gaf Burmannus hem het advies tot een zelfstandiger aanpak: dat ik aan den gang zou trekken, 't werk beginnen, en zien wat ik 'er van maken konde. bedien u, zeide die moedgevende Heer, van 't geen voorhanden is, zo wel van my, als van zo vele anderen, en voeg 'er uw eigen oordeel en bevinding by. maar gebeurt het, dat gy ergens stuit of twyfelt, gebruik my, dien gy dagelyks kunt zien, als uwen raadsman. Smout volgde die raad op en raakte onder supervisie van zijn vriend goed op weg. Maar toen werd deze overvallen door de koorts, die er ‘binnen den omtrek van zeer weinige dagen’ toe leidde dat hij ‘in myne armen den geest gaf’. De dichter gaat uitvoerig op dit sterfbed in, met een aandacht die herinnert aan de euthanasia-geschriften van zijn tijd.Ga naar voetnoot10 Eerst daarna keert hij tot de ontstaansgeschiedenis van zijn werk terug. De slag van Burman's dood was zó hard aangekomen, dat hij het voortzetten daarvan bijna had opgegeven. Maar ‘na verscheide beradingen en aanporringen’ ging hij er tenslotte toch toe over ‘het begonnene aan te vatten en op te maken [= te voltooien]’. Een belangrijke stimulans was daarbij de overweging dat een chronologisch geordende en volledige beschrijving van het leven van Jezus, ‘voor zo veel my bekent was’, nog niet bestond. De vier Evangelisten vullen elkaar immers aan, met dat inzigt, dat 't gene de ene hier en daar breed had verhandelt, de andere dit korter ter neder stelde; zo mede 't gene de een had voorby geslagen, de andere dat in het zyne inlaste; en zy aldus de een den anderen toelichtten.Van deze verscheidenheid heeft Smout nu een eenheid gemaakt. In zijn werk zal de lezer de vier Evangeliën | |||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||
als op de rye weg konnen nalezen, en de gevallen [ = gebeurtenissen] van voren tot achteren alzo geplaatst vinden, als die door voorname helden geschikt en in orde gebragt zyn; van wier arbeid ik my in dezen, naar myne geringheid, gaarne belyde bedient te hebben.Dat laatste is een belangrijk punt voor Smout. Al is hij dan een leek, zijn boek mag niet zonder meer als lekewerk worden beschouwd. Daarvoor is het met te veel zorg op de studies van vooraanstaande theologen gebaseerd. In de Opdracht aan zijn nichten had de dichter zijn werk ‘eenvoudig berymt’ genoemd. Hier herhaalt hij dit wat uitvoeriger en geeft er tevens de motivering voor. Hij heeft zijn Leven van Jezus wel in dichtmaat gesteld, maar zó dat deze zeer weinig van ene losse en ongebonde schryfstyl verschilt; en mogelyk by velen den naam van een gerymt onrym dragen zal. 't Voornaamste dat ik bedoelde was rechtzinnig en klaar te wezen, en enen al te Poëtischen opschik te vermyden; als die ontrent dit slag van ernstige en gewigtige zaken, immers naar myn oordeel, niet te passe komen kan.Met andere woorden: het is niet uit onmacht dat hij de gebruikelijke Parnastaal vermeden heeft, maar met opzet - ter wille van een maximum aan leerstelligheid, ernst en begrijpelijkheid. | |||||||||||||||||
De drempeldichtenVan de beide drempeldichten werd het eerste geschreven door Hendrik Snakenburg (1674-1750), sedert 1720 conrector van de Latijnse school in Leiden. In vijftien statige strofen (in alexandrijnen) prijst deze poeta minor vooral het verheven onderwerp, dat Smout zich ter behandeling gekozen had. Het tweede drempeldicht is gesigneerd: Door liefde J.S. Achter die initialen gaat ongetwijfeld Smout's zoon Joannes schuil. Van zijn tien strofen sluiten de laatste twee min of meer aan bij wat zijn vader aan het slot van de Voorrede over de eenvoudige rijmvorm had opgemerkt: Wie wraekt het rymwerk dan, waer in die heilge stof
Wordt dicht in een geweven;
En in het licht gegeven
Tot stichting van 't gemeen, en 's Allerhoogstens lof?
5[regelnummer]
Want die zich bezig houdt met lezen en door 't schryven
Van 't geen verbeetring werkt,
En zielen troost en sterkt,
Zal immers zynen tydt noyt vruchteloos verdryven.
| |||||||||||||||||
§ 4. De bronnenOp zijn titelblad vermeldt Smout de namen van drie vermaarde theologen, van wier werk hij voor zijn Evangeliën-harmonie gebruik heeft gemaakt: Coccejus, Van Til en Burman. De volgorde is kennelijk bepaald door hun ancienniteit, en niet door de mate van Smout's schatplichtigheid, want in dat geval had zij precies omgekeerd moeten zijn.
Johannes Coccejus (1603-1669) was oorspronkelijk oriëntalist, maar kwam door zijn talenstudie tot beoefening van de theologische wetenschappen en werd in 1650 hoogleraar te Leiden. Hij maakte vooral naam door zijn Bijbel-exegese, met name | |||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||
van de profetische boeken uit het Oude Testament, en door de ontwikkeling van zijn ‘foederaal-theologie met haar organische beschouwing van de verhouding tussen O. en N. Testament en haar allegorische schriftverklaring’.Ga naar voetnoot11 Zijn opvatting over de waardering van de sabbatsrust bracht hem in conflict met Voetius, wat aanleiding werd tot de strijd tussen Coccejanen en Voetianen, die allengs een meer algemeen karakter kreeg en langer dan een eeuw heeft geduurd. Na zijn dood werden zijn ‘Opera omnia’ door zijn zoon uitgegeven (Amsterdam 1675), en nadien nog verschillende malen herdrukt. - Smout zal vermoedelijk vooral Coccejus' exegetische beschouwingen over de Oud-Testamentische profeten hebben geraadpleegd. In zijn Evangeliën-harmonie legt hij namelijk veel nadruk op de samenhang tussen gebeurtenissen uit Jezus' leven en de profetieën waarvan zij de vervulling zouden zijn. Niet alleen werkt hij de verbindingen, die door de Evangelisten worden gelegd, breder uit dan zij dit doen, maar ook wijst hij wel eens correspondenties met het Oude Testament aan, die bij hen ontbreken. Wij zullen wel niet ver van de waarheid zijn, als wij aannemen dat Burman hem daarbij gesteund en meermalen naar Coccejus verwezen heeft.
Salomo(n) van Til (1643-1713) studeerde te Utrecht bij Voetius, maar onder invloed van Franciscus Burmannus I werd hij Coccejaan. In 1684 werd hij docent in de gewijde geschiedenis en letterkunde aan de Illustre School in Dordrecht, en in 1702 hoogleraar in de theologie te Leiden. ‘Als leerling van Coccejus trachtte hij diens verbondstheologie te verbinden met het Cartesianisme. Hij onderscheidde tussen natuurlijke en openbaringsreligie en bereidde aldus de theologie der “Verlichting” voor, met name in zijn hoofdwerk Theologiae utriusque compendium cum naturalis tum revelatae (1704). Voorts schreef hij vele commentaren op Bijbelboeken’.Ga naar voetnoot12 - Smout heeft in ieder geval een van deze commentaren gebruikt, namelijk Het Euangelium des H. Apostels Matthaei, voor het eerst in 1683 te Dordrecht verschenen en sindsdien meermalen herdrukt.Ga naar voetnoot13 Hij vond in deze commentaar tal van waardevolle opmerkingen en toelichtingen, die hij vrijwel integraal overnam. Ik geef daarvan één typerend voorbeeld. Mattheüs 12:46 vertelt hoe aan Jezus wordt meegedeeld: ‘Zie, uw moeder en uw broeders staan daar buiten, zoekende u te spreken’. Bij Smout vinden wij dit terug als: .. Wierd hem geboodschapt, dat zyn Moeder buiten stond
Met zyne Broeders (maar zyn nevenGa naar voetnoot14 in den grond)
Om hem te spreken ...
(blz. 161)
Het gaat om de door mij gecursiveerde woorden, die duidelijk de verwerking zijn van wat Van Til bij deze tekst over broeders aantekent: Verstaat dit geensins van sijn broeders in de naaste graad van collaterale bloedverwantschap, gelijk als de kinderen zijn van eenen Vader, of uyt eene baarmoeder voortgesproten: maar sijne verdere magen en verwanten uyt cousinagie en neefschap, na den aart der Joodsche sprake. Siet Gen. 13:8. 26:7. | |||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||
29:15. In welken sin ook het Euangelium hier en elders gewaagt van Jesus broederen. Siet Matth. 13:55. Luc. 8: 19, 28 [lees: 20]. Smout vond in het boek van Van Til echter méér dan alleen de commentaar op Mattheüs. ‘Als een aanhangsel en toegift’ laat de auteur daarop nog volgen Harmnonie of Accord-stem der IV. Euangelisten in de beschrijvinge van Jesu leven, bedrijf en uytgang uyt de werelt tot aan sijn Hemel-vaart toe: de schetsmatige opzet voor een Evangeliën-harmonie (blz. 827-854). Na een korte inleiding geeft hij aan, hoe deze stof in acht capita kan worden verdeeld en hoe in grote lijn de ‘order’ van de gebeurtenissen zou moeten zijn. Smout heeft met deze aanwijzingen rekening gehouden. Zo heeft hij naar alle waarschijnlijkheid de verdeling van zijn stof over hoofdstukken (in plaats van boeken) aan Van Til ontleend. Deze veronderstelling vindt steun in het feit dat de inhoud van Smout's hoofdstukken vrijwel overeenstemt met die van de capita bij Van Til. Alleen heeft de dichter de ‘voorbereiding tot het lyden’ over twee hoofdstukken verdeeld, en wijdt hij een afzonderlijk hoofdstuk aan de opstanding, hemelvaart en uitstorting van de Heilige Geest. Zodoende komt hij tot tien hoofdstukken, terwijl Van Til er slechts acht heeft. Ook de titels - of liever: inhouds-samenvattingen - vertonen, zonder gelijkluidend te zijn, zóveel overeenkomst dat er aan samenhang niet te twijfelen valt.
Franciscus Burmannus II (1671-1719) is in de paragrafen 1 en 3 van dit hoofdstuk al ter sprake gekomen, zodat ik hem niet meer behoef te introduceren. Maar wel moet ik hier wat nader ingaan op het werk, waarmee hij Smout tot het schrijven van diens Evangeliën-harmonie heeft geïnspireerd: De Harmonie, ofte Overeenstemminge der vier H. Evangelisten (Amsterdam 1713). Zoals wij reeds gezien hebben, was dit slechts een voorbereidende studie, waarop de eigenlijke Harmonie had moeten volgen in een tweede deel, dat door de drukke werkzaamheden en de vroege dood van de auteur onvoltooid bleef. Zijn zoon, Franciscus Burmannus III (1708-1793), heeft het werk echter voortgezet, en in 1757 zag het uitgebleven tweede deel na ruim veertig jaar tenslotte toch nog het licht. Eerder al, in 1739, had deze zoon een herdruk van het eerste deel bezorgd; ‘want men zogt het zo geredelyk, dat het daerna naulyks te vinden was’, zoals hij in zijn Voorbericht meedeelt. Smout moest het dus doen met het inleidende eerste deel.Ga naar voetnoot15 Daarin geeft Burmannus een structurele analyse van de vier Evangeliën, om van iedere Evangelist ‘syn Doelwit, dat hy sich heeft voorgestelt, en, 't Beleidt, dat hy in 't schryven houdt, te ontdekken’ (blz. 25 van de VoorredeGa naar voetnoot16). Op deze manier wil hij nagaan, of de chronologie al dan niet hun verhaal bepaalt, waar de samenhang los genoeg is om een invoeging te rechtvaardigen, en dergelijke punten meer. Zijn ‘Aanmerkingen’ daaromtrent laat hij telkens met een kleine letter afdrukken ‘tusschen 't Verhaal van ieder Evangelist, dat ik in een beknopte Schetse ontwerpe, en, van vooren tot achteren toe achtervolge’ (Voorrede, blz. 26). Eén van zijn conclusies is b.v. ‘dat Mat- | |||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||
theus,in een voornaam Gedeelte van syn Evangelium, de natuurlike Orde, om wyse reedenen, verlaat; die de andere Drie, doorgaans, betrachten’ (Voorrede, blz. 29). Met deze Aanmerkingen heeft Smout uiteraard zijn voordeel gedaan. Maar niet minder belangrijk was voor hem wat Burmannus meedeelt over de aard van de uiteindelijke Harmonie in zijn tweede deel. Na (de gebeurtenissen uit) de vier Evangeliën in chronologische orde te hebben gerangschikt, is hij voornemens daar van een Historisch Opstel, doorweeven met de Woorden van ieder Evangelist, daar het uit ontleent is, op te maaken: by wyse van een Paraphrasis, of, Omschryvendt Verhaal: dat ik niet blootelik met de woorden der Evangelisten sal voorstellen, gelyk het sommige Harmonie Schryvers begreepen hebben: daar in ik geen groot voordeel voor den Leeser vinden kan: maar, telkens daar in weevende de Orde, Wysheidt, en Toeleg van den Saligmaker, die in ieder Voorval aan te merken vallen.De drie uitgangspunten, die hier worden genoemd, vinden wij in de Harmonie van Smout precies zo terug. Ook hij geeft de geschiedenis van Jezus' leven in eigen woorden weer; ook hij ‘doorweeft’ daarbij zijn verhaal met letterlijke ontleningen aan de Evangeliën; ook hij onderbreekt telkens zichzelf om in een ‘Aanmerking’ de aandacht te vestigen op de bedoeling of de betekenis van wat Jezus zegt en doet. Deze ‘Burmanniaanse’ opzet zal overigens niet alleen hebben berust op wat zijn vriend in de Voorrede aankondigt, maar ook op de raadgevingen in het mondeling overleg waartoe deze zich bereid had verklaard. Bij dat overleg zullen stellig ook de zes grondregels ter sprake zijn gekomen, die Burmannus had opgesteld en waarin volgens hem ‘alles begreepen is, wat in de Harmonie te betrachten valt’. In zijn Voorrede vermeldt hij ze (blz. 39), zonder de inhoud ervan aan te geven.Ga naar voetnoot17 Maar ongetwijfeld zal hij deze ‘Algemeene Setregels’ ter beschikking van Smout hebben gesteld, als handleiding voor het zelfstandige harmonisatie-werk waartoe hij deze had aangezet.
Op zijn titelblad voegt Smout aan de namen van de drie besproken theologen nog toe: en Anderen. Wie dit geweest zijn, zou door een uitgebreide vergelijking van zijn werk met de toenmaals beschikbare commentaren en exegetische studies misschien gedeeltelijk kunnen worden achterhaald. In het kader van ons genologisch onderzoek heeft een dergelijke speurtocht echter geen zin. Wij hebben er genoeg aan, te weten dat Smout behalve zijn drie hoofdbronnen ook wel eens andere theologische of historische werken heeft geraadpleegd. Wellicht behoorden daartoe de Antiquitates Judaicae van Flavius Josephus, waarnaar hij in de kantlijn een enkele maal verwijst; het is echter even goed mogelijk, dat die verwijzingen secundair zijn en van elders werden overgenomen. Het doet er trouwens weinig toe. Waar het op aankomt, is dat de toevoeging en Anderen nog eens onderstreept, hoe conscientieus Smout te werk is gegaan. Geen moeite was hem blijkbaar te veel om de theologische en wetenschappelijke betrouwbaarheid van zijn Harmonie te verzekeren. In zijn Voorrede geeft hij als zijn voornaamste doel aan: rechtzinnig en klaar te wezen.Ga naar voetnoot18 Hoezeer hem dit ernst was, blijkt uit de studie die hij zich daarvoor heeft getroost. | |||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||
§ 5. De Harmonie in verzenSmout laat aan zijn Harmonie een brede Inleiding voorafgaan, waarin hij uiteenzet wat er aan de komst van Jezus in het vlees was voorafgegaan. Hij begint bij de schepping, om dan uitvoerig stil te staan bij de geschiedenis van de zondeval en Gods belofte omtrent een Verlosser. Vervolgens wijst hij op de voorafschaduwingen van de Messias in het Paaslam, de Joodse offeranden, het hogepriestersambt e.d., alsmede op de steeds herhaalde Oud-Testamentische profetieën die Hem aankondigen, en op ‘Begin en groei der Kerke’ onder het Oude Verbond. Deze Inleiding staat niet - zoals de titel zou kunnen doen vermoeden - buiten het eigenlijke gedicht, maar vormt er een integrerend gedeelte van. Dat blijkt uit het feit, dat zij wordt ingezet met een exordium dat het gehele werk bestrijkt. In aansluiting op deze epische aanhef krijgt het Oud-Testamentische overzicht het karakter van een descriptio loci, zij het van excessieve omvang en minder nauw met het begin van de narratio verbonden dan in het reguliere epos gebruikelijk is. Maar Smout wilde kennelijk voorkomen, dat zijn lezers de Inleiding als onderdeel van de Evangeliën- harmonie zouden beschouwen; vandaar dat hij ze in zijn titulatuur zo nadrukkelijk daarvan onderscheidt. Op de Inleiding volgt dan de geschiedenis van Jezus' leven ‘volgens de Harmonie der vier H. Evangelisten’. Smout heeft deze stof ingedeeld in tien ‘Hoofdstukken’, vermoedelijk - zoals wij reeds hebben opgemerktGa naar voetnoot19 - in navolging van wat hij daaromtrent bij Salomon van Til gevonden had. Aan het slot van het tiende hoofdstuk voegt hij nog een Besluit toe, dat evenzeer als de Inleiding buiten de eigenlijke Harmonie valt, maar dat hij ditmaal minder nadrukkelijk daarvan isoleert - vermoedelijk omdat dit persoonlijke nawoord niet tot misverstand aanleiding kon geven. De samenstelling van Het Leven van den Heiland Jesus Christus is dus als volgt:
| |||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||
In totaal telt dit omvangrijke werk niet minder dan 16950 versregels: meer dan 21/4 maal zoveel als Vondel's meest uitgebreide gedicht, de Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst (7352 regels)! Overigens valt het verschil in lengte tussen de verschillende onderdelen op. Als wij de Inleiding buiten beschouwing laten, varieert het aantal versregels per hoofdstuk van 780 tot 2964. Het is duidelijk dat Smout niet naar een evenwichtige verdeling heeft gestreefd, maar uitging van een chronologische repartitie zoals hij die bij Van Til gevonden had. | |||||||||||||||||
Epische elementenHoezeer Smout bij het schrijven van zijn Harmonie de eisen van rechtzinnigheid en duidelijkheid liet praevaleren, toch treft men ook bij hem hier en daar reminiscensen aan de traditie van het epos aan. Het meest uitgesproken is dit het geval in de propositio en invocatio, die de inzet vormen van de Inleiding en daarmee van zijn gehele werk. De propositio luidt aldus: Myn geest, voor lang belust om 't leven af te malen
Des groten Heilands, en de wondren op te halen,
Die door zyne almagt hier benede zyn geschied,
Als zo veel blyken van zyn onbepaald gebied,
5[regelnummer]
Buigt zich voor zynen God op 't allerdiepste neder,
Opdat zyn hand en Geest dees' onvolmaakten veder
Besnyde, en stiere langs het veld der heilge Blaên,
Om Jesus gangen als van verre na te gaan,
Van daar hy 't eerst verscheen omlage, en zich vertoonde
10[regelnummer]
Aan Israël zyn volk, daar onder hy nu woonde,
(Geopenbaart in 't vleesch) tot op dien groten dag,
Wanneer de wereld hem ten hemel varen zag.
(blz. 1-2)
Wij herkennen in de eerste regel de Ovidiaans-Vondeliaanse aanhef van het Bijbelse epos: Het lustme. Maar Smout varieert deze inzet op een manier, die zowel verrassend als verdienstelijk mag heten. Bij hem voert de lust niet rechtstreeks tot schrijven, maar allereerst tot verootmoediging voor God die zijn onvolmaakte pen besnijden en besturen moet. Ook het woord besnyde is in dit verband een vondst, omdat het de connotatie meebrengt van een godsdienstig ritueel dat geldt als teken voor het toebehoren aan God. Zo kondigt hier de propositio niet alleen het onderwerp van de dichter aan, maar vestigt zij tevens de aandacht op het gewijde karakter daarvan, dat de heiliging noodzakelijk maakt waarom in de invocatio gebeden wordt. In overeenstemming daarmee is deze dan ook zwaar van afhankelijkheidsbesef. De dichter richt zich tot ‘God Vader, Zoon en Geest, Drieenig Eeuwig Wezen, // Almagtig, Wys en Goed, gelooft en hoog geprezen’, om Hem te smeken Zijn knecht te verlichten en te behoeden voor afdwalingen van de Waarheid: Geef, dat hy met ontzag dit heilig stuk behandel',
En niets vermeld' van uw Natuur, Persoon of wandel,
| |||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
Dan 't geen hy zelve heeft geleert uit uwen mond,
Die alle dag noch spreekt in 't Oud en Nieuw Verbond.
5[regelnummer]
En als hem op den weg verborgentheén aantreffen,
Die, als te diep en hoog, geen stervling kan bezeffen,
Bewaar hem, dat hy in dien poel niet nederstort',
Noch door de vlammen van dat licht verslonden word'.
(blz. 2)
- Als een relict van de epos-traditie beschouw ik ook de verdwaalde Homerische vergelijking, die ons in de beschrijving van de vlucht naar Egypte plotseling treft: Gelyk een wys piloot in storm en onweers vlagen,
Die vaak het pekelschuim tot aan de wolken jagen,
Zich buiten klip en strand en felle branding houd,
En liever 't ruime vlak der diepste zeën bouwt;
5[regelnummer]
Tot dat, de winden weêr gekluistert in haar hollen,
De golven, zat en moe van 't stoten, zachter rollen,
Hy zynen steven naar een vaste haven wend,
Of op een rede zet, daar hy zich veilig kent.
Zo was 't met Josef meê gelegen in die tyden,
10[regelnummer]
Die, om de woede van Herodes te vermyden,
Verkoos, op Gods bevel, de ruime en ope lucht,
En borg dus Vrouw en Kind, door een gewenschte vlugt ...
(blz. 43)
Niet alleen valt deze vergelijking uit de toon van Smout's onopgesmukte verteltrant, maar bovendien verraadt het nautische motief onmiskenbaar de epische herkomst. - Tenslotte dient in dit verband te worden vermeld, dat Jezus een enkele maal ‘de Held’ wordt genoemd. In hoeverre dit aan invloed van het epos mag worden toegeschreven, is echter onzeker. Evenals de term ‘heldendicht’Ga naar voetnoot20 heeft ook het woord ‘held’ in Smout's tijd een betekenis-verruiming ondergaan. Hij geeft daar zelf een goed voorbeeld van, als hij in zijn Voorreden spreekt over het werk van ‘voorname helden’ dat hij heeft geraadpleegd.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||
Het ‘Besluit’Wanneer Smout zijn werk voltooid heeft, voegt hij nog een persoonlijk Besluit van 52 regels toe, dat als volgt aanvangt: Dus zag ik myn bestek voldaan en my aan 't ende
Van deze omwandeling; de beste die ik kende,
Om langs een effe baan te komen daar ik sta,
En, tamelyk vernoegt, altans ter ruste ga.Ga naar voetnoot22
(blz. 508)
Een dergelijke persoonlijke nabeschouwing is in volstrekte tegenspraak met de Vergiliaans-epische traditie, maar sluit min of meer aan bij het Iamque opus exegi, waarmee Ovidius zijn Metamorphoses besluit. Smout kende genoeg Latijn om het aannemelijk te maken dat dit geen toeval is. In dat geval zou hij zijn Harmonie als het ware gevat hebben tussen een variant op Ovidius' aanhef fert animus en een variant op diens afsluitende opus exegi. Mocht hij het inderdaad zo bedoeld hebben, dan wilde hij door de laatste overeenkomst ongetwijfeld vooral het verschil doen | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
uitkomen tussen de houding van een heidens en die van een Christelijk dichter. Terwijl Ovidius vol trots zijn werk onverwoestbaar verklaart en zich op grond daarvan verzekerd acht van onsterfelijke roem, kan een Christen het bereikte resultaat slechts aanvaarden als een genade van God: Wat vordert nu myn plicht? dan dat ik my demoedig
Weér nederbukke voor Gods troon, die my zo goedig
Heeft bygestaan, en op dit heilzaam spoor geleid ...
(blz. 509)
Maar als Smout zijn ‘Besluit’ als een Christelijke tegenhanger van Ovidius' epiloog heeft bedoeld - wat allerminst zeker is -, dan beschouwde hij dit toch als een bijkomstigheid, die voor zijn lezers niet van betekenis was en die hij dus niet door literaire rapprochementen behoefde te onderstrepen. Wat hij wilde dat zij wèl zouden opmerken en waar hij dan ook de volle nadruk op legde, dat was de omlijsting van zijn Leven van Jezus met gebeden. Het Heilige der Heiligen mag slechts biddend betreden en biddend verlaten worden. Vandaar het gebed om heiliging in het exordium, en het corresponderende gebed in het Besluit, waar de dichter dankt voor wat God hem heeft doen bereiken en tegelijkertijd vergeving vraagt voor zijn tekortkomingen daarin: Verschoon hemGa naar voetnoot23, zo hy zich te stout heeft onderwonden,
Uit eigen drift, en door geen hoger last verbonden,
Een stuk van dat belang zo los ter hand te slaan;
Of ongereinigt in uw Heiligdom te gaan ...
(blz. 509)
Het Besluit is dan ook geen willekeurig toevoegsel, dat beter achterwege had kunnen blijven. Het behoort evenzeer tot de structuur van Smout's gedicht als het exordium en vormt daarmee een omlijsting, waaraan een zekere compositorische verdienste niet kan worden ontzegd. | |||||||||||||||||
De kroniek van Jezus' levenDaarentegen is er in de eigenlijke Harmonie van compositie niet of nauwelijks sprake. Dat ligt trouwens voor de hand. Krachtens het wezen van een Harmonie gaat het daarin vóór alles om de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Dat sluit voor de auteur een begin mediis in rebus en een eigen dispositio van de feiten bij voorbaat uit; hij heeft geen andere keuze dan de kroniekvorm. Smout's werk werd dan ook het enige wat het worden kon: een kroniek. Zoals reeds ter sprake gekomen is,Ga naar voetnoot24 hield de dichter zich bij het schrijven van zijn Harmonie aan de methode van Burmannus. Hij vertelt de geschiedenis van Jezus' leven in zijn eigen woorden, ‘doorweeven’ met ontleningen aan de Evangelisten, en onderbroken door beschouwende of toelichtende ‘Aanmerkingen’. Tegen het einde van het boek werd deze werkwijze echter enigszins gemodificeerd. Dat is met name merkbaar in de weergave van Jezus' uitvoerige uiteenzettingen omtrent de betekenis van Zijn leven en lijden kort vóór en bij het Laatste Avondmaal. Hier zijn de Bijbelse ontleningen talrijker en explicieter, terwijl de interpretatie - die volgens de oorspronkelijke opzet in de paraphrase verwerkt diende te zijn - naar een secundaire plaats is teruggedrongen. Wat Jezus zegt, wordt zo letterlijk mogelijk uit de Evangeliën overgenomen, en de toelichting daarop tussen haakjes geplaatst. Als er meer | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
moest worden verklaard dan zich tussen haakjes liet invoegen, maakt Smout daar een aparte ‘Aanmerking’ van: een ander middel om Bijbeltekst en interpretatie van elkaar te onderscheiden. Het is duidelijk, dat deze afwijking van de oorspronkelijke opzet Smout's Harmonie niet ten goede is gekomen. De eenheid van het werk wordt erdoor aangetast en de continuïteit in de verteltrant verstoord. Maar het is evenzeer duidelijk, waaraan zij moet worden toegeschreven. Smout besefte te goed dat hij op theologisch gebied een leek was, om na de dood van Burmannus de interpreterende paraphrase van de Evangeliën, waarmee hij onder diens supervisie begonnen was en die reeds haar einde begon te naderen, zonder deze steun op dezelfde voet te durven voortzetten. Hij achtte zich tegenover zijn lezers verplicht, voortaan duidelijker het onderscheid aan te geven tussen de Bijbelse feiten en zijn - niet meer door een deskundige geverifieerde - commentaar daarbij. Dat hij dit het meest nadrukkelijk doet bij de weergave van Jezus' laatste gesprekken met Zijn discipelen, is stellig geen toeval. Exegetisch voelde hij zich daar kennelijk het meest op glad ijs. - Een ander punt, dat ons in de Harmonie van Smout treft, is de omzichtigheid waarmee hij bij het chronologisch groeperen van de gegevens uit de verschillende Evangeliën te werk gaat. In het algemeen is hij er nogal huiverig voor, sterk met elkaar verwante maar in de details uiteenlopende verhalen zonder meer als varianten van één en dezelfde gebeurtenis te beschouwen. Meermalen geeft hij er de voorkeur aan, ze weer te geven als gelegenheden die door Jezus werden aangegrepen om nog eens met vrijwel dezelfde woorden te herhalen wat Hij al eerder gezegd had. Met een enkel woord - ‘als voorleden’; ‘als meermaal was gebeurt’ - wordt dit dan voor de lezer gerechtvaardigd. In hoeverre Smout bij dergelijke herhalingen het inzicht van Burmannus heeft gevolgd, valt dikwijls niet na te gaan. In het eerste deel van zijn Harmonie heeft de laatste zich bij het analyseren van de vier Evangeliën wel over een aantal harmonisatie-problemen uitgelaten, maar van volledigheid is daarbij geen sprake. Op grond van de nauwgezetheid, waarmee Smout zich aan de schriftelijk vastgelegde opvattingen van zijn vriend blijkt te hebben gehouden, mag men echter veronderstellen dat hij zich even volgzaam naar diens mondelinge adviezen zal hebben gericht. Ik geef van die nauwgezetheid twee tekenende voorbeelden. a. In alle vier de Evangeliën wordt verteld over de zalving van Jezus door een vrouw: Mattheis 26:6-7, Marcus 14:3, Lucas 7:36-38, Johannes 12:1-3. De mededelingen van Mattheüs en Marcus zijn vrijwel identiek, zodat duidelijk is dat het bij beiden om hetzelfde voorval gaat: als Jezus in Bethanië bij Simon de melaatse aan de maaltijd zit, giet een vrouw een albasten fles met kostbare zalf over Zijn hoofd uit. Lucas wijkt daar echter sterk van af: bij hem is Jezus ‘in de stad’ de gast van ‘een der Farizeeërs’, Simon genaamd; de vrouw is een zondares, en zij zalft niet het hoofd van Jezus, maar Diens voeten, na deze eerst met haar tranen bevochtigd en ‘met het haar van haar hoofd’ gedroogd te hebben. Johannes tenslotte noemt wel Bethanië, maar niet de naam van de gastheer; verder is het bij hem Manria, de zuster van Lazarus, die de voeten van Jezus zalft en daarna met haar haren droogt. - De vraag is: werd Jezus meer dan éénmaal door een vrouw gezalfd, of doelen alle vier de Evangelisten ondanks hun onderlinge verschillen toch op hetzelfde gebeuren? In de korte schets van een Harmonie, die Salomon van Til op zijn Mattheüs-commen-taar laat volgen,Ga naar voetnoot25 koos deze voor het laatste. Bij een verwijzing naar de versie van Lucas tekent hij aan: ‘Daar na sit hy [= Jezus] aan, buyten twyffel in 't huys van Simon tot Bethania, daar hem de sondaresse de voeten salft’ (blz. 840). Door deze zalving in Bethanië te situeren, laat hij het verhaal van Lucas samenvallen met dat | |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
van de drie andere Evangelisten. - Burmannus is echter een andere mening toegedaan. Volgens hem moet men slechts de mededelingen van Mattheüs, Marcus en Johannes met elkaar in verband brengen: ‘In 't verhaal van de Maaltydt te Bethanie, siet men klaarlik dat Johannes verscheide nieuwe omstandigheden by 't verhaal van Matth. en Marc. voegt ..’ (blz. 651). De versie van Lucas laat hij in dit verband buiten beschouwing, wat impliceert dat hij die als het verhaal van een àndere gebeurtenis beschouwt. Hoe hij daartoe kwam, laat zich gemakkelijk gissen. Lucas vertelt van een zalving ‘in de stad’,Ga naar voetnoot26 en Bethanië was geen stad maar een vlek. Bovendien noemt Lucas de vrouw nadrukkelijk een zondares; daarmee kon onmogelijk de vrome Maria, zuster van Lazarus en Martha, bedoeld zijn, van wie Jezus getuigde dat zij het goede deel gekozen had (Lucas 10:42)! - Bij Smout vinden wij de opvatting van Burmannus in praktijk gebracht. Hij vertelt twéémaal over een zalving van Jezus, de eerste keer volgens Lucas 7 door een zondares (blz. 147-149), en de tweede maal volgens de andere drie Evangelisten door Maria van Bethanië (blz. 329-331). Bij dat laatste geval draagt hij er tevens zorg voor, de tegenstelling tussen Mattheüs en Marcus enerzijds (zalving van het hoofd) en Johannes anderzijds (zalving van de voeten) weg te werken. Hij laat Maria eerst de voeten van Jezus zalven en met haar haren drogen, om haar vervolgens de rest van haar nardus over Zijn hoofd te doen uitgieten. b. Een ander harmonisatie-probleem wordt gevormd door het Onze Vader. In Mattheüs 6:9-13 leert Jezus dit gebed aan een grote schare, als onderdeel van de Bergrede. Maar in Lucas 11:1-4 doet Hij dit in kleine kring, als antwoord op het verzoek van een der discipelen: ‘Heer, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft’. Zijn dit twee verschillende versies van één gebeurtenis, of heeft Jezus de instelling van het Gebed des Heren later nog eens herhaald? - Hoe Van Til deze vraag beantwoordde, valt uit zijn schetsmatige Harmonie niet goed op te maken. Maar Burmannus laat er geen twijfel aan bestaan, dat hij een herhaling aannam. In een notitie bij de eerste verzen van Lucas 11 merkt hij, naar aanleiding van het verzoek van de discipel, op: ‘Waarom hy [= Jezus], [...] het selve Voorschrift, dat hy, al over langh, in 't openbaar in Galilea gegeeven hadt, hier weder herhaalt ...’ (blz. 414). - In overeenstemming daarmee houdt Jezus bij Smout twéé-maal het Onze Vader aan de Zijnen voor, eerst in het openbaar (blz. 136) en later opnieuw in de kring van Zijn discipelen (blz. 288). Daarbij had de dichter echter rekening te houden met een secundaire moeilijkheid. Volgens Mattheüs 5:1 waren de discipelen bij de Bergrede aanwezig. Zij kenden dus het Onze Vader reeds, zodat het onwaarschijnlijk lijkt dat een van hen aan Jezus zou vragen: leer ons bidden. Smout vindt daarvoor - in overleg met Burmannus? - de volgende oplossing. In Lucas 10:1 wordt verteld hoe Jezus náást Zijn twaalf discipelen er nog zeventig andere kiest en twee aan twee uitzendt; in vers 17 van datzelfde hoofdstuk keren deze zeventig weer bij Hem terug. Smout veronderstelt nu dat de discipel, die kort daarop in Lucas 11:1 om les in het bidden vraagt, niet één van de twaalf is geweest, maar één van de zeventig (die de Bergrede niet hadden meegemaakt). Hij noemt de vrager ‘Veellicht een nieuweling uit die hy [= Jezus] kort te voren // Tot zyn gezanten had benoemt en uitgekoren’ (blz. 288). -Ik heb deze twee voorbeelden niet alleen gegeven om er Smout's afhankelijkheid | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
van Burmannus aan te illustreren, maar óók om te laten zien hoe zorgvuldig hij de details hanteert en tracht te voorkomen dat deze zijn lezers voor onbeantwoorde vragen zouden stellen.
In hoeverre Smout's Harmonie uit theologisch oogpunt voor zijn tijd geslaagd of representatief mag heten, laat ik ter beoordeling aan vakgeleerden over. Als nietdeskundige kan ik slechts vaststellen, dat zijn Leven van Jezus goed in elkaar zit en zich vlot laat lezen. Het voornaamste bezwaar, dat men ertegen kan aanvoeren, is het gebrek aan evenwichtigheid tussen de feitelijke gebeurtenissen en de leerredenen van Jezus. Deze laatste nemen een te grote plaats in, waardoor de gang van het verhaal telkens wordt onderbroken en de kroniek overgaat in een didactisch betoog. Maar daarvan mag men Smout geen verwijt maken. In de Evangeliën is immers hetzelfde het geval, en een Harmonie beoogt niet daarin verandering te brengen. Hoogstens kan men zeggen dat het beter was geweest, als Smout de onevenwichtigheid niet had onderstreept door de leerredenen van Jezus met zijn interpreterende paraphrases nòg omvangrijker te maken dan zij in de Evangeliën al zijn. Maar dat is een literaire overweging, die voor hem niet opwoog tegen het primaire doel dat hij zich blijkens de Voorrede gesteld had: ‘rechtzinnig en klaar te wezen.’ Afgezien van dit principiële punt heb ik in de ruim 500 bladzijden van Smout's boek slechts twee passages gevonden, waar er naar mijn mening iets hokt. Vanwege hun uitzonderlijkheid heeft het zin na te gaan, wat er daar precies aan de hand is. | |||||||||||||||||
Passages waarin er iets hokt 1. Het eerste geval doet zich aan het begin van het werk voor. Het gaat daar om de geschiedenis uit Lucas 1:5-22. De Engel Gabriël verschijnt aan Zacharias om hem de geboorte van een zoon aan te kondigen: Johannes de Doper. Zacharias twijfelt echter aan die boodschap; hij acht zichzelf en zijn vrouw te oud om nog een kind te kunnen krijgen. Gabriël straft hem voor zijn ongeloof door hem met stomheid te slaan ‘tot op de dag dat deze dingen geschied zullen zijn’. - Smout geeft het begin van dit verhaal summier weer, waarbij hij zelfs de inzet van Gabriël's aankondiging in oratio obliqua samenvat. Maar bij de Bijbelverzen, waar de Engel over Johannes' taak als heraut van de Messias gaat spreken (Lucas 1:15-17), schakelt hij zowel naar de directe rede als naar een amplificerende paraphrase over. Wij zouden verwacht hebben dat hij in dezelfde trant was doorgegaan met de climax van deze episode: de twijfel van Zacharias en de bestraffing door Gabriël. Maar Smout gaat aan beide stilzwijgend voorbij en vermeldt slechts het gevolg: Hierop verstomd' de man, en zou niet eerder spreken,
Voor dat de waarheid van de zaak hem was gebleken;
Waar aan hy geen geloof kon geven in 't begin,
Omdat hy niet begreep den diep verborgen zin
5[regelnummer]
Van Gabriels gesprek ...
(blz. 19)
Dat is niet alleen een ongelukkige, maar ook een verwarrende manier van vertellen. Want bij Smout slaat Hierop niet terug op de bestraffing door Gabriël, maar op diens voorzegging van Johannes' herautschap. Moeten wij dit toeschrijven aan onhandigheid van de dichter, die aan het begin van zijn werk nog niet goed op dreef was? Of beschouwde Smout de aankondiging van Johannes' herautschap zózeer als de essentie van deze episode, dat hij meende de rest van het verhaal met enkele woorden te kunnen afdoen? Geen van deze beide veronderstellingen kan mij bevredigen. Toen hij aan zijn Harmonie begon, had Smout al ruimschoots bewezen met | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
een geroutineerd vakmanschap verzen te kunnen schrijven. En het onderscheiden tussen essentieel en bijkomstig in de Bijbelverhalen behoort niet tot de taak van een Evangeliën-harmonisator; wij zien Smout dat verder dan ook nergens doen. Ik ben daarom geneigd aan te nemen dat niet de dichter hier een fout heeft gemaakt, maar de zetter. Deze zou dan een aantal regels uit het manuscript hebben overgeslagen, wat in de hand gewerkt zou kunnen zijn door het feit dat het weggevallen gedeelte eveneens begon met Hierop. Zekerheid is uiteraard niet mogelijk, maar in ieder geval lijkt Smout mij hier recht te hebben op the benefit of the doubt. 2. Het andere geval is veel gecompliceerder. Aan de orde zijn daar het Laatste Avondmaal en ‘de instelling van het Sakrament des Nachtmaals’ (blz. 386, in margine). Hier is de dichter er niet in geslaagd, de feiten uit de verschillende Evangeliën samen te voegen tot een goed-sluitend geheel, dat zijn lezers zonder bedenking als waarheid konden aanvaarden. Die feiten vormen trouwens een harmonisatie-probleem, dat het ook de vakgeleerden uit Smout's tijd moeilijk maakte. Het wordt veroorzaakt door het feit, dat in Johannes 13 over het Avondmaal zelf niets wordt meegedeeld. Eerst ‘als het avondmaal gedaan was’, vinden volgens deze Evangelist belangrijke gebeurtenissen plaats: de voetwassing, de aanwijzing van Judas als verrader, diens vertrek uit de zaal, de laatste gesprekken met de overige discipelen. Over de instelling van het sacrament zegt Johannes niets. De drie andere Evangelisten doen dit met veel nadruk wèl, maar zwijgen op hun beurt over de voetwassing. Bovendien laten Mattheüs en Marcus de aanwijzing van Judas als verrader niet alleen tijdens het Avondmaal geschieden, maar ook vóór de instelling van het sacrament, terwijl Lucas ze na die instelling doet plaats vinden. - Hoe konden deze onderlinge tegenstrijdigheden in de Evangeliën tot een harmonische eenheid worden gebracht, zonder op een van de betrokken punten tekort te doen aan het gezag van de Bijbel? Smout heeft geprobeerd dat op de volgende manier te realiseren: Op blz. 381 vertelt hij over het Laatste Avondmaal, met duidelijke ontleningen aan Lucas 22:14-20. Daarbij noemt hij het zegenen van de drinkbeker en van ‘de spyze’, maar met zorgvuldige vermijding van de sacrale woorden over Jezus' lichaam en bloed, die Lucas daaraan toevoegt.-Op blz. 382 schakelt hij naar Johannes 13 over, en sluit hij bij de tijdsbepaling uit dit Evangelie aan om het verhaal van de voetwassing in te leiden: ‘Als deze maaltijd nu ten einde was gekomen..’ Na de voeten van Zijn discipelen gewassen te hebben, ‘Herkleedde Jesus zich’ (blz. 383), en zet Zich weer bij hen aan tafelGa naar voetnoot27 om hun de betekenis van Zijn dienstbetoon uit te leggen. Smout geeft die uitleg amplificerend weer en voegt er nog een eigen ‘Aanmerking’ aan toe. Voor de samenhang van zijn verhaal is het belangrijke punt echter, dat Jezus na de voetwassing opnieuw met Zijn discipelen aan tafel zit zoals tijdens het Avondmaal. Daarvan maakt de dichter gebruik om Hem in deze situatie te laten overgaan tot ‘de instelling van het Sakrament des Nachtmaals’, nà de maaltijd maar toch aan de avondmaalstafel. Opnieuw vertelt hij - blijkens de ontleningen ditmaal vooral naar Mattheüs 26:26-29 - hoe Jezus brood en beker zegent, maar nu mèt de sacrale woorden die er een uitzonderlijke betekenis aan verlenen en een opdracht inhouden (blz. 386). Daarop keert hij naar Johannes 13 terug, om volgens deze versie de aanwijzing van Judas als verrader in zijn verhaal op te nemen (blz. 388). | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
Het is ongetwijfeld een vernuftige constructie. Maar te oordelen naar mijn eigen reactie - en een ander uitgangspunt heb ik niet - moet zij voor Smout's lezers ongeloofwaardig zijn geweest. Zij kenden de Evangeliën even goed als hij. Het kan hun onmogelijk ontgaan zijn, dat op deze manier de Avondmaals-geschiedenis twéémaal werd verteld, eerst naar Lucas en vervolgens nog eens naar Mattheüs. Evenmin dat de eerste keer de sacrale woorden van Jezus werden weggelaten, terwijl de tweede keer de instelling van het sacrament uit de context van het eigenlijke Avondmaal was gelicht. Het is daarom haast ondenkbaar, dat zij de dispositio van de dichter niet als verwarrend en storend zouden hebben ervaren. En toch deed Smout hier niets anders dan zorgvuldig de aanwijzingen van Burmannus volgen! In tegenstelling tot Van TilGa naar voetnoot28 identificeerde deze de maaltijd uit Johannes 13 wèl met het Laatste Avondmaal, al moet hij erkennen ‘dat ik te voren deese Maaltydt al meede van de Paaschmaaltydt onderscheiden hebbe’ (Harmonie, blz. 664). Doorslaggevend is voor hem het feit dat in Lucas 22 Jezus de beker tweemaal zegent, éénmaal aan het begin van de maaltijd (vs. 17), en éénmaal aan het slot (vs. 20: ‘de drinkbeker na het avondmaal’)- Bij Lucas vindt dus de instelling van het sacrament eerst plaats na de eigenlijke maaltijd. Zo komt Burmannus tot de conclusie: Naar desselfs [= Lucas'] bestek moet men de saaken dus [= aldus] opvatten. 1. Dat de Salighmaker, noch voor de Maaltydt, die betuiging gedaan heeft, nopende syne begeerte om dit Pascha voor 't laatste met syne Discipelen te eeten. Luc. XXII:14-16. 2. Dat Hy, daar op, de Paaschmaaltydt begonnen heeft, met dien eenen Drinkbeeker, daar Lukas van gewaagt; vers 17, 18. 3. Daar op is 't eeten van 't Paaschlammeken met de ongehevelde Brooden en bittere Kruiden gevolgt. Waar in de Jooden gewoon waren veel tydts door te brengen, en, alles op de plechtelikste wyse te verrichten, dewyl daar in 't voornaamste en weesentlikste gedeelte van dit Feest bestondt. Voornaamelik munte daar onder uit dat nauwkeurige Verhaal van de Verlossinge en Uittocht uit Egypte, volgens 't Gebodt, Exod. XII:26, 27. by de Jooden Haggada, de Verkondinge, genoemt. [...] 4. Terwyl men hier meede beesigh was, of, misschien wel in plaats van de verkondinge, begint de Salighmaker deese Verkondinge van syn Lyden, staat daar toe van de Tafel op, en geeft hun, in 't Voeten wasschen en 't volgende Onderwys, daar van een levendigh berecht. 5. Waar op dan eindelik, de Maaltydt ten einde loopende, de Instellinge van 't H. Nachtmaal, en, d'Ontdekkinge van Judas Verraat, gevolgt is..Ga naar voetnoot29 (blz. 670)Burmannus' conclusie is niet onaanvechtbaar, maar de argumenten die hij aanvoert vormen een logisch geheel. De fout van Smout is geweest, dat hij die conclusie overnam zònder de daarbij behorende argumentatie. Hij had er zich rekenschap van | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
moeten geven, dat de nieuwe volgorde der feiten een tè ingrijpende afwijking van de geijkt voorstelling betekende om zonder meer te worden aanvaard. Evenals Burmannus had hij moeten toelichten wat hij deed. Hoe hij die toelichting in zijn verhaal had kunnen verwerken zonder het vertellende karakter daarvan te verstoren, is een vraag waarop wij geen antwoord behoeven te geven. Het was aan hem geweest een aanvaardbare oplossing te vinden, zoals hij dat in analoge, zij het minder gecompliceerde gevallen ook wel doet. Door dit hier na te laten bracht hij op een hoogtepunt van zijn Harmonie de lezers in verwarring en wekte hij de indruk van willekeur bij zijn dispositio. Die indruk wordt nog versterkt door een secundaire ‘fout’. Burmanus interpreteerde de tijdsbepaling uit Johannes 13:2 (‘als het avondmaal gedaan was’) als: na het eigenlijke Paasmaal (‘'t eeten van 't Paaschlammeken’), en kwam zodoende tot: ‘de Maaltydt ten einde loopende’. Smout daarentegen neemt de mededeling van Johannes zó letterlijk en nadrukkelijk over (‘Als deze maaltyd nu ten einde was gekomen’), dat de interpretatie van Burman daardoor uitgesloten en de samenhang tussen Avondmaal en instelling van het sacrament verbroken wordt. | |||||||||||||||||
Proeven van Smout's verteltrantMet een drietal voorbeelden wil ik trachten een indruk te geven van de wijze, waarop Smout de Bijbelhistorie na-vertelt. 1. In mijn eerste citaat probeert de dichter een verklaring te geven voor het feit dat Jozef en Maria, bij hun komst in Bethlehem voor de beschrijving, blijkbaar niets bij zich hadden voor het verwachte kind (Lucas 2:6-7): TerwylGa naar voetnoot30 zy, mogelyk, hier langer mosten toeven,
Dan wel tot dezen togt, naar gissing, had behoeven;
Omdat zo groot een troep niet straks geholpen word,
Of dat dit zomtyds mede aan 's Ryks bedienden schort:
5[regelnummer]
Zo kreeg de zwangre Maagd den arbeid op de leden,
En baarde haren Zoon, in al die moeylykheden,
Die haar omringden in die volgepropte stad;
Misschien gansch onvoorzien van wiege en bakermat,
En 't gene 'er meerder word vereischt by zulke zaken:
10[regelnummer]
Vooral, zeg ik, daar zy geen staat had konnen maken,
Om zo geruimien tyd te blyven uit haar huis,
Daar 't alles lag gereed. Voorwaar een lastig kruis
Voor vrouwen, die fatzoen en eerbaarheid betrachten,
Als dit haar overvalt alwaar zy 't niet verwachten.
15[regelnummer]
Zy doet dan wat zy kan, omwindelt 't lieve Kind,
En legt het in een krib, die zy voor handen vind.
(blz. 28)
2. Mijn tweede voorbeeld heeft betrekking op de achttien jaren dat Jezus - na de episode in de tempel op zijn twaalfde jaar (Lucas 2:41-52) - in Nazareth gewoond en gewerkt heeft, alvorens in de openbaarheid te treden. De Evangeliën geven daarover geen bijzonderheden. Gedeeltelijk steunende op Burmannus,Ga naar voetnoot31 maakt Smout er het volgende van: Dus woonde Jesus hier gehoorzaam by zyne Ouders,
En nam de huislast mede op zyn gerede schouders,
En zwoegde en arbeide als een recht geaarde zoon,
Die zynen vader helpt, en daar door kost en loon
| |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
5[regelnummer]
Verdient; en in het zweet zyn[s] aanschyns brood wil eten,
(Gelyk dit Adam was tot straffe toegemeten)
Waarom men hem den naam gaf van den timmerman.Ga naar voetnoot32
Zodat een ieder uit dit al besluiten kan;
Hoe hy, die ryk was, ja de Heer der ganscher aarde,
10[regelnummer]
Zo nederigen staat van dienstbaarheid aanvaarde,
Volhardende daar in, zelf na zyns Vaders dood,
Opdat zyn Moeder, nu een weduwe, genoot
Dien bystand, die hy haar op 't hoogste was verschuldigt:
Tot dat hy eindelyk zal worden ingehuldigtGa naar voetnoot33
15[regelnummer]
In dat zwaarwigtig ampt, reeds dertig jaren oud.
Van welken tusschentyd de Schrift ons niets ontvouwt;
Dan dat de Christus daar in stilte is blyven wonen,
En zich niet eerder ging zyn' broederen vertonen,
Voor dat hy, manlyk, en naar 't lichaam kloek en sterk,
20[regelnummer]
Bestand was voor dat zwaar en overlastig werk ...
(blz. 56)
3. Als derde proeve van Smout's verteltrant laat ik zijn beschrijving van de kruisiging volgen. De bijzonderheid omtrent het permanente gat, waarin het kruis overeind wordt gezet (vs. 15-17), werd ongetwijfeld door hem aan een van zijn bronnen ontleend, die ik echter niet heb kunnen achterhalen. Daar stond de Heiland nu, gemoedigt om te sterven,
En zag zyn vyanden rondsom hem henen zwerven;
Bloeddorstig loerende, als veel wolven op een lam,
Opdat hy hunnen muil en tanden niet ontquam.
5[regelnummer]
Hier zag men hamers, byl en spykers, scherpe boren,
En wat 'er meerder tot de slagting kon behoren,
En 't kruishout op den grond, en alles nu gereed;
En Jesus met 'er haast ontbonden en ontkleed.
Wanneer men 't lichaam op den standert neder leide,
10[regelnummer]
Zyne armen rechts en lings, zo veel men konde, uitbreidde,
En dreef de spykers door zyn beide handen heen,
Ook door zyn voeten; (en, veellicht, door ieder een)
Zodat het bloed hem quam uit 't vleesch en de adren spatten;
Terwijl zy dezen paal, met alle kracht, aanvatten,
15[regelnummer]
En richtten overend, en bragten in het gat,
Dat hier gegraven was, en daar men meermaal had
De kruisen ingezet. Hier zag men Jesus hangen;
En 't Jodendom voldaan, ontrent hun sterk verlangen;
En desen lust geboet aan hem, die hen zo zeer
20[regelnummer]
Was in den weg geweest, door 't woord van zyne leer.
(blz. 448-449)
‘Germymt onrymi’? In zijn Voorrede had Smout er de lezers op voorbereid, dat zij een opzettelijk eenvoudig gehouden dichtwerk moesten verwachten: zó eenvoudig dat velen het misschien als ‘gerymt onrym’ zouden beschouwen.Ga naar voetnoot34 Uit de formulering valt op te maken, dat de dichter zelf dit niet juist acht. Al geeft hij toe dat zijn vers ‘zeer weinig’ van proza verschilt, toch wil hij het kennelijk als poëzie blijven zien. De | |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
waarheid ligt, dunkt mij, ook in dit geval ergens in het midden, of liever: fluctueert om dat midden heen. Heel vaak komen de alexandrijnen van Smout inderdaad niet boven berijmd proza uit. Maar herhaaldelijk ook weet hij er juist genoeg eigen toon aan te geven om ze tot iets méér te maken: aarzelende, onhandige, soms primitief aandoende poëzie, die men misschien het best kan vergelijken met het werk van Zondagsschilders, vol onvolkomenheden en toch met een vleug artisticiteit. Ook in de hierboven geciteerde fragmenten valt dit fluctueren te herkennen - zoals er tevens uit te concluderen valt dat in het algemeen de balans toch naar de kant van het gerymt onrym doorslaat. Daar staat dan tegenover, dat de telkens even opklinkende ‘Zondagspoëzie’ Smout's werk behoedt voor de monotonie die het anders vrijwel onleesbaar zou maken. Dat is met name het geval in de vertellende gedeelten; véél minder in de interpreterende paraphrases van Jezus' leerredenen, waar de dichter zich uit leerstellige overwegingen niet of nauwelijks een eigen toon durft veroorloven. Hoezeer hij zich van de voortdurende spanning tussen Gods woord en zijn bewerking daarvan bewust was, blijkt duidelijk uit de merkwaardige Zelfspraak, die hij in zijn tweede Hoofdstuk plotseling inlast om uiting te geven aan zijn onzekerheid. Het is de énige keer, dat hij in zijn Harmonie iets dergelijks doet, en dat maakt zijn zelfonderbreking te curieus om er aan voorbij te gaan - te meer nog, omdat in deze Zelfspraak de noodzaak voor het vermijden van ‘Poëtische opschik’ vanwege de heiligheid van het onderwerp niet aanwezig is en Smout dit dan ook niet doet. Zodoende leren wij hem hier kennen in een meer ongeremd dichterschap. Op blz. 75-76 vertelt Smout over de ontmoeting van Nathanaël met Jezus, die hem tenslotte voorzegt dat hij voortaan de hemel geopend zal zien ‘en de Engelen Gods opklimmende en nederdalende op de Zoon des mensen’ (Johannes 1:48-52). Dat voert de gedachten van de dichter naar de Jacobsladder uit Genesis 28 en naar de verschijning van de Engelenschaar boven de velden van Bethlehem bij de geboorte van Jezus. De bezinning op al deze geopenbaarde Heerlijkheid Gods doet hem ineens beseffen aan wàt voor bovenmenselijke stof hij zich heeft durven wagen. In zijn Zelfspraak deinst hij daarvoor als het ware terug: Waar vind ik my vervoert? waar ben ik op gestegen?
Hoe draait my 't hoofd? ik durf my nauwlyks hier bewegen.
Myn leden zidderen; de pen ontvalt myn hand;
En de ogen schemeren; het hapert aan 't verstand.
5 Wat mag ik, vreemdeling in 't Woord, my onderwinden?
Zal ik op deze steilte 't rechte voetspoor vinden,
Door zoo veel kundigenGa naar voetnoot35 met moeite en zorg gezocht,
En ook gevonden; maar niet zonder achterdochtGa naar voetnoot36,
Of zy niet hier of daar eens hadden misgeslagen
10[regelnummer]
Den naasten koers, als zy zo vele wegen zagen,
Die hen verbysterden, en bragten in een hof
Der dolinge, eer hun oog het rechte doelwit trof?
Wat uitkomst wil hier zyn? 'k ben op den gang getreden,
Te rug te keren, lyd noch zucht, noch plicht, noch reden.
15[regelnummer]
Het oirbaarst zal dan zyn voorzigtig voort te gaan,
Veel beter dan verzuft alhier te blyven staan:
En daar een driesprong legt zorgvuldig te onderzoeken,
In onze heilige en gewisste kaarteboekenGa naar voetnoot37,
Welk spoor ik houden moet: of ik 't geluk eens had,
| |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
20[regelnummer]
Op zulk een ruimen veld te vinden 't rechte pad,
Om over 't steil gebergte aldaar ter steê te raken,
Alwaar ik 't zoet genot van myne reis zal smaken;
Vooral indien het licht van dezen by my blyft,
Wiens leven deze hand al bevende beschryft.
(blz. 76)
Zondagspoëzie ook dit? Ik durf het niet helemaal ontkennen. Maar dan in ieder geval toch met genoeg eigen overtuiging en toon om iets méér te zijn dan enkel ‘gerymt onrym’. | |||||||||||||||||
§ 6. ConclusieUit onze analyse is gebleken, dat de Evangeliën-harmonie van Dirk Smout in de eerste plaats bedoeld was als een godsdienstig werk van populair-wetenschappelijke aard. De auteur wilde de resultaten van het harmonisatie-onderzoek door de theologen van zijn tijd - en in het bijzonder dat van zijn vriend Burmannus - in bevattelijke vorm toegankelijk maken voor een brede lezerskring. De poëtische vormgeving werd aan deze doelstelling aangepast: ‘'t Voornaamste dat ik bedoelde was rechtzinnig en klaar te wezen, en enen al te Poëtischen opschik te vermyden’. Wij kunnen niet anders dan respect hebben voor de energie, het doorzettingsvermogen, de toewijding en het geloof, die het Smout mogelijk maakten zijn omvangrijke werkstuk tot voltooiing te brengen. Het resultaat bleef echter in de middelmatigheid steken. Zijn Harmonie is stellig niet zonder enige verdienste, maar kan als geheel toch onmogelijk ‘goed’ worden genoemd. Zijn dichterlijk vermogen was te beperkt en zijn afhankelijkheid van de theologen te serviel om hem méér te doen worden dan een bekwame catechiseermeester. Het gevolg is, dat Smout's magnum opus als poëzie aan de peripherie van onze literatuur staat, terwijl het - blijkens het ontbreken van herdrukken - bij zijn geloofs- en tijdgenoten weinig weerklank vond. De Utrechtse zilversmid heeft het ongeluk gehad te behoren tot de geroepenen, die niet waren uitverkoren. In het kader van ons onderzoek naar de ontwikkeling van het Renaissancistisch-klassicistische epos in Nederland blijft er na deze constatering echter nog een belangrijke vraag ter beantwoording over. Kan Smout's Leven van den Heiland Jesus Christus als een Bijbels epos worden beschouwd, of wijkt het te veel van het genre af om nog daartoe te kunnen worden gerekend? Naar ik meen, verdient de eerste opvatting de voorkeur. De overeenkomst met het type Bijbel-epos, dat wij in de David van Koenraet Droste hebben leren kennen en ‘geversificeerde Bijbelhistorie’ hebben genoemd, is te groot om te kunnen worden verwaarloosd. Als wij de Harmonie van Smout toetsen aan onze definitie van dit type,Ga naar voetnoot38 dan blijkt zijn werk vrijwel punt voor punt daarmee in overeenstemming te zijn. Het is een in verzen na-vertelde geschiedenis uit de Bijbel; met verwerking van ille Schriftuurlijke gegevens; met handhaving van de Bijbelse kroniekstijl zonder poging tot eigen structurering; met vermijding van verdichte episoden; met amplificatio van het Bijbelverhaal ter verduidelijking en verlevendiging; met onderstreping van de ‘leersaamheit’ door mediterende en moraliserende opmerkingen; met aansluiting bij het officiële epos in enkele uiterlijke elementen, met name het exordium. Bij alle overeenkomst is er echter wel degelijk ook verschil. Dat komt het duidelijkst aan het licht in de wijze van amplificeren. Droste deed dit ‘door kleine om | |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
zettingen, interpretatieve omschrijvingen, toevoeging van secundaire details, en uitbreiding van het gesproken woord tot allocuties’ . Bij Smout kan men niet spreken van ‘kleine omzettingen’, maar gaat het om systematische ordening van de gegevens uit de vier Evangeliën tot een chronologische en volledige eenheid. Anders dan bij Droste zijn de omzettingen bij hem geen verhaal-technische vrijmoedigheden van bijkomstige aard, maar vormen zij de principiële en theologisch-gefundeerde kern van zijn werk. - Verschil is er ook in de toevoeging van secundaire details. Droste integreert ze als feiten in zijn verhaal. Smout daarentegen geeft ze nooit anders dan veronderstellender wijs: als mogelijk- of waarschijnlijkheden, die geen deel van zijn eigenlijke verhaal kunnen uitmaken omdat zij niet door de Schrift worden gestaafd. - En tenslotte is er onderscheid tussen de beide auteurs in hun uitbreiding van het gesproken woord. Bij Droste is deze bedoeld ter verfraaiing, en hij wijkt soms vrij ver van de Bijbeltekst af om tot een epische allocutie te kunnen komen. Smout breidt de woorden van Jezus slechts uit ter verduidelijking en meerdere nadrukkelijkheid, zonder aan hun inhoud iets af of toe te doen. De gesignaleerde verschillen laten zich onder een gemeenschappelijke noemer brengen: Droste schreef als literator, Smout - het woord dringt zich opnieuw op - als catechiseermeester. Droste had een heldendicht voor ogen, maar voegde zich naar zijn overtuiging dat bij gewijde stof de geversificeerde Bijbelhistorie de enige vorm was die daarvoor mocht worden aanvaard. Smout stond vrij onverschillig tegenover het genologische aspect van zijn werk; in zijn Besluit duidt hij het aan als ‘dit Bijbeldicht // (Of hoe men 't noemen wil)’ (blz. 509). Dat verschil is essentieel genoeg om een laatste opmerking nodig te maken. Als wij de Evangeliën-harmonie van Dirk Smout een Bijbels epos noemen van het type ‘geversificeerde Bijbelhistorie’, dan is dit op formele gronden en in het kader van een historische ontwikkeling gerechtvaardigd. Naar de géést is dit werk echter geen epos, en de auteur heeft het ook niet als zodanig bedoeld. Wij zouden kunnen zeggen, dat wij hier te doen hebben met een Bijbels epos op de nullijn van het genre. |
|