Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Eerste periode (1700 - 1727) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het verhaal over de vier vervolg-deeltjes bij Moetjens niet meer overeenstemt met die van de Parijse editie.Ga naar voetnoot3 Op twee punten week de Haagse uitgave, ondanks de aansluiting bij het eerste deel van de weduwe Barbin, daarvan toch enigszins af. Om te beginnen veranderde Moetjens de volgorde van titel en subtitel. Terwijl de Parijse editie de nadruk had gelegd op ‘suite du quatrième livre de l'Odyssée d'Homère’ en eerst secundair ‘les Avantures de Télémaque’ had vermeld, deed hij het omgekeerde. Bij hem luidt de titel: Les Avantures de Télémaque fils d'Ulysse, ou Suite du quatrième livre de l'Odyssée d'Homaère. Blijkbaar werd deze omzetting eerst achteraf aangebracht; in de tekst zelf staat aan de kop der bladzijden als titre courant nog altijd aangegeven ‘Suite de l'Odyssée d'Homere’. - Een tweede en belangrijker verschil is, dat Moetjens de éérste uitgever is geweest, die de naam van de auteur vermeldt. Weliswaar handhaafde ook hij op het titelblad de anonimiteit van de Télémaque, maar in een kort bericht aan de lezer vóór zijn eerste deeltje deelde hij mee dat Fénelon de schrijver van het werk was: ‘Je croy que le public me saura gré de lui en faire part’. De editie van Moetjens werd een groot succes. Niet alleen bleken er nog in datzelfde jaar 1699 vier herdrukken nodig,Ga naar voetnoot4 maar bovendien werden er onder zijn naam een aantal piraat-uitgaven op de markt gebracht.Ga naar voetnoot5 Overigens zagen in 1699 ook buiten Parijs en Den Haag edities van de Télémaque het licht. Cahen vermeldt een Keulse, een Brusselse en een Luikse druk, al is het niet uitgesloten dat enkele van de uitgevers-adressen fictief zijn en er in werkelijkheid aan een clandestiene Franse uitgave moet worden gedacht.Ga naar voetnoot6 De belangrijkste daarvan is de Brusselse uitgave ‘chez François Foppens’. Hier vindt namelijk voor het eerst een verdeling van de tekst plaats in tien boeken, terwijl bovendien elk van deze boeken wordt voorafgegaan door een samenvatting van de inhoud. De verdeling in boeken en de toevoeging van argumenta waren wezenlijke verbeteringen. Adriaen Moetjens haastte zich dan ook met dit voorbeeld zijn voordeel te doen. In 1701 gaf hij, ditmaal in één deel, de Télémaque opnieuw uit, ongeveer op dezelfde wijze in tien boeken verdeeld als de Brusselse editie van Foppens, en eveneens voorzien van argumenta, zij het wat nauwkeuriger dan die van zijn voorganger. Voor het éérst werd Fénelon nu ook op het titelblad als auteur van het werk vermeld. Verder nam Moetjens een anonieme PrefaceGa naar voetnoot7 op, waarin de inmiddels op de Télé- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
maque uitgebrachte kritiek werd afgewezen en het standpunt van Fénelon in diens theologische controverse met Bossuet (waarin Rome zich voor de laatste had uitgesproken) uitvoerig verdedigd. En tenslotte had de Haagse uitgever zich nu gedekt tegen de concurrentie van nagedrukte of uit het buitenland ingevoerde exemplaren door het aanvragen van een privilegie. Dat was hem op 3 december 1699 door de Staten van Holland en West-Friesland verleend, en schonk hem voor vijftien jaar het recht ‘om in dien tijdt het voorschreven werk in sodanigen formaet en taele als hy goet soude vinden, in onsen Lande alleen te mogen drucken, doen drucken en verkoopen, met interdictie van alle anderen, om het voornoemde Boeck in het geheel ofte ten deele te mogen drucken, ofte elders gedruckt sijnde, in onsen Landen te mogen inbrengen ofte verkoopen’. Deze editie werd gedurende de looptijd van het privilegie vele malen herdrukt. Blijkbaar vond zij ook buiten de Republiek gretig aftrek; Cahen noemt haar tenminste de meest verspreide uitgave vóór de verschijning van de officiële posthume editie van 1717, die aan het begin van deze paragraaf werd vermeld.Ga naar voetnoot8 Met ingang van 1715 was het privilegie van Moetjens echter verlopen. Op 8 augustus van dat jaar verleenden de Staten van Holland en West-Friesland dan ook een nieuw privilegie, ditmaal aan de boekverkoper en uitgever Jan Hofhout in Rotterdam, en zònder dat vertalingen er uitdrukkelijk bij waren inbegrepen. Hofhout schijnt een paar maal van dit privilegie gebruik te hebben gemaakt,Ga naar voetnoot9 voordat hij zich door de verschijning van de Parijse editie uit 1717 gedwongen zag tot aanpassing aan een gewijzigde situatie. De wijzigingen en aanvullingen uit de nagelaten papieren van Fénelon, die daarin waren opgenomen, lieten weliswaar het wezen van de Télémaque onaangetast, maar waren toch ingrijpend genoeg om vroegere versies van de tekst verder onbruikbaar te maken. Bovendien was het werk nu verdeeld in 24 boeken, naar het voorbeeld van de Homerische epen, wat suggereerde dat het ondanks zijn proza diende te worden beschouwd als een heldendicht. Dat werd nog eens krachtig onderstreept door een inleidende beschouwing van André-Michel de Ramsay: Discours sur la poésie épique et l'excellence du poème de Télémaque, waarin het bezwaar van de prozavorm als irrelevant terzijde wordt geschoven. In 1719 was Hofhout zo ver, dat hij naast de officiële Parijse editie een uitgave kon stellen die er gelijkwaardig aan was en toch een eigen karakter bezat. Intussen had hij echter de helft van de publikatie-rechten, die het privilegie van 1715 hem verleende, overgedragen aan de gebroeders R. en G. Wetstein te Amsterdam, zodat er van de nieuwe uitgave zowel exemplaren bestaan met zijn eigen uitgevers-adres op het titelblad, als exemplaren met dat van de Wetstein's. Het boek werd aangekondigd als een ‘Nouvelle édition augmentée et corrigée sur le manuscrit original de l'Auteur. Avec des Remarques pour l'intelligence de ce Poème Allégorique’. De eerste helft van deze formulering wijst op de overeenkomst met de nieuwe Franse uitgave, de tweede op het verschil. Overgenomen werden: de gewijzigde en aangevulde versie van de tekst, de verdeling in 24 boeken (met hun ‘sommaires’) en de Discours sur la poésie épique van Ramsay. Maar in een onmiddellijk daarop volgend Avis wordt nadrukkelijk afstand genomen van Ramsay's verzekering, dat de lessen van de Télémaque steeds een algeméén karakter hebben en niet zinspelen op contemporaine gebeurtenissen of kritiek bevatten op Lodewijk | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||
XIV.Ga naar voetnoot10 Daarmee worden de Remarques ingeleid, die bij wijze van verklarende noten aan de voet der bladzijden van de tekst zijn opgenomnen. Deze zijn van tweeërlei aard, met een typographische onderscheiding tussen beide soorten. In cursieve druk vindt men er de gewenst geachte toelichtingen bij de mythologische, legendarische en aardrijkskundige namen of feiten die in de tekst voorkomen; in gewone letter de aantekeningen waarom het eigenlijk gaat en die bedoeld zijn om de veronderstelde toespelingen op personen en gebeurtenissen uit de regeringsjaren van Lodewijk XIV te verklaren. Dat laatste gebeurt op een zó kritische en polemische manier, dat de indruk wordt gewekt als zou de Télémaque goeddeels een tegen Lodewijk XIV gerichte sleutelroman - zo mogen wij de term ‘Poème Allégorique’ op het titelblad m.i. wel zo ongeveer interpreteren - zijn geweest. Deze opvatting was niet nieuw. Reeds na verschijning van de vroegste edities was aan Fénelon kritiek op de koning verweten, en de intrekking van het uitgevers-privilegie van de weduwe Barbin in 1699 is ongetwijfeld mede daardoor beïnvloed. Fénelon zelf heeft deze beschuldiging altijd volstrekt afgewezen, en Cahen komt in een uitvoerige beschouwing tot de conclusie dat er geen aanleiding is aan de oprechtheid van diens verklaring te twijfelen, al vinden actuele gebeurtenissen wel eens een weerklank in de Télémaque en al kan men niet ontkennen dat de lessen van Mentor aan Telemachus omtrent de plichten van een vorst ‘dussent paraître contraires aux principes et á la pratique de Louis XIV’.Ga naar voetnoot11 De neiging om Fénelon's werk als een aanval op Lodewijk XIV te beschouwen bleef echter sterk, met name onder de talloze vijanden die de Franse koning zich zowel in het binnen- als in het buitenland had gemaakt. In de Remarques van de Rotterdams-Amsterdamse editie uit 1719 heeft deze tendens een definitieve neerslag gevonden. Weliswaar wezen de uitgevers er in hun Avertissenment des libraires sur cette nouvelle édition op, dat de Remarques op veronderstellingen waren gebaseerd en wellicht niet of niet geheel overeenkwamen met de bedoelingen van Fénelon - maar dit weerhield er hen niet van, ze op te nemen en op hun titelblad uitdrukkelijk aan te kondigen. Waarschijnlijk hebben zakelijke overwegingen daarbij mede een rol gespeeld. Door de opname van de Remarques kreeg hun Hollandse uitgave van 1719 immers een ànder karakter dan de Parijse editie van 1717; in plaats van een nadruk werd zij een boek met eigen signatuur. Als zodanig heeft zij dan ook niet nagelaten invloed uit te oefenen. Cahen vermeldt, dat de Remarques zich in de buiten Frankrijk verschenen edities van de Télémaque lang hebben gehandhaafd: ‘on y publie jusqu' á la fin de XVIIIe siècle des éditions qui les insèrent encore’.Ga naar voetnoot12 Een merkwaardige parallel tussen de Franse en de Hollandse uitgave is tenslotte nog, dat zij beide waren opgedragen aan een minderjarige vorst. De Parijse editie van 1717 werd toegewijd aan Lodewijk XV, toen nog slechts zeven jaar oud en koning onder het regentschap van Philips van Orléans - de Hollandse van 1719 aan de toen acht-jarige Willem Karel Hendrik Friso, stadhouder van Friesland en Groningen onder voogdij van zijn moeder ‘Marijke-Meu’, en later als Willem IV erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zowel in Frankrijk als in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Holland hoopten de uitgevers ongetwijfeld, dat de wijze lessen van Mentor aan Telemachus niet zouden nalaten een gunstige invloed te hebben op de ontwikkeling van hun destinataires; zij bleven het werk van Fénelon in de eerste plaats zien als een vorstenschool.
Op de verdere ‘avantures’ van de Télémaque behoef ik in het kader van deze studie niet in te gaan. In het bovenstaande zijn alle gegevens omtrent de Franse tekst vermeld, die van betekenis zijn als achtergrond voor de ontstaansgeschiedenis van de beide Nederlandse proza-vertalingen uit het begin van de 18de eeuw: die van D. Ghys en van Isaäk Verburg. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. De vertaling van D. GhysDe eerste literair-historicus, die aan de vertalingen van Ghys en Verburg serieus aandacht heeft besteed, is H.G. Martin geweest. Hij deed dit in zijn proefschrift over Fénelon en Hollande, waarmee hij in 1928 aan de Universiteit van Amsterdam de doctorsgraad verwierf en waarnaar ik in de vorige paragraaf met een noot reeds verwezen heb.Ga naar voetnoot13 Het onderzoek van Martin heeft betrekking op het volledige oeuvre van Fénelon, zodat slechts het eerste deel van zijn boek (blz. 8-78) over de Télémaque handelt; van dit gedeelte zijn de blz. 9-20 aan de vertalingen van Ghys en Verburg gewijd. Het gaat hier dus om een vrij summiere bespreking, maar bij de brede opzet van Martin's proefschrift kon dit moeilijk anders, en het doet niet af aan de verdienste van zijn primeur.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||||||||||
Het titelbladDe vertaling van Ghys verscheen in onmiddellijke aansluiting op de eerste Nederlandse publikaties van de Franse tekst. Het titelblad richt zich naar het voorbeeld van de Moetjens-editie uit 1699 (zie boven, blz. 14) en luidt als volgt: De Gevallen // van // Telemachus, // Soone van Ulysses, // of // Vervolg van het vierde boek // der Odyssea // van // Homerus. // Uit het Fransch vertaalt. // door // D. Ghys. // vignet // Te Utrecht en in 's Gravenhage, // By { Hermannus Ribbius / Adriaan Moetjens } Boekverkopers. // 1700. // Met Privilegie. Met de vertaling van ‘Avantures’ als ‘Gevallen’ wordt een traditie ingezet, die zich gedurende de gehele 18de eeuw handhaaft; eerst in de schooluitgaven van de 19de eeuw komt daarvoor ‘Lotgevallen’ in de plaats. Martin vermeldt, dat het werk van Ghys in het mei-juni-nummer 1700 van Rabus' Boekzaal van Europa werd aangekondigd.Ga naar voetnoot15 De vertaling moet dus reeds in de eerste maanden van 1700 het licht hebben gezien, wat erop schijnt te wijzen dat de uitgevers zich hebben beijverd die zo snel mogelijk op de markt te brengen ten behoeve van landgenoten, die het Frans niet of niet voldoende beheersten om de nieuwe bestseller in de oorspronkelijke tekst te kunnen lezen. De naam van Adriaen Moetjens | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als een van de beide uitgevers steunt deze veronderstelling. Hij had met de vijf drukken van zijn Franse editie in 1699 zóveel succes gehad, dat hij ook bij nietkenners van het Frans belangstelling moet hebben verwacht en daarom graag de Nederlandse overzetting eveneens in zijn fonds wilde opnemen. Hoe en waarom de Utrechtse boekverkoper Ribbius bij de uitgave betrokken was of werd, valt minder gemakkelijk na te gaan. Misschien was hij de initiatief-nemer geweest voor de vertaling van Ghys en heeft Moetjens, toen deze daarvan hoorde, hem tot samenwerking weten te bewegen of te dwingen. Daarbij zou het uitgevers-privilegie, dat op 3 december 1699 aan Moetjens werd verleend, een rol kunnen hebben gespeeld; dit verzekerde hem immers het alléénrecht tot uitgave van de Télémaque ‘in sodanigen formaet en taele als hy goet soude vinden’ (cursivering van mij). Publikatie van Ghys' vertaling, buiten Moetjens om, werd daardoor voor Ribbius onmogelijk. Deze gang van zaken is uiteraard niet meer dan een hypothese. Maar wij mogen in ieder geval aannemen dat Moetjens - hoe zijn verhouding tot Ribbius ook geweest moge zijn - het privilegie mede, zo niet in de eerste plaats, heeft aangevraagd met het oog op de vertaling van Ghys. De verschijning daarvan - mèt het privilegie dat zo uitdrukkelijk (en zo ongebruikelijk) ó66k op vertalingen betrekking heeft - volgde zó kort op de verkrijging van dit laatste, dat het verband voor de hand ligt. Daar komt nog bij, dat de Haagse uitgever eerst in 1701 van het verkregen privilegie gebruik maakte om er een nieuwe editie van de Franse tekst mee te dekken. | |||||||||||||||||||||||||||||
De vertalerOmtrent de persoon van de vertaler heb ik geen andere nadere gegevens kunnen vinden dan het titelblad vermeldt: zijn naam. Ook Martin is daarin blijkbaar niet geslaagd, al heeft hij wèl kunnen vaststellen dat Ghys nog een viertal andere werken uit het Frans in het Nederlands heeft overgebracht.Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||||||||||||||||
Het voorwerkGhys droeg zijn vertaling op aan de Amsterdamse dichter en toneelschrijver Joan Pluimer, ‘om opentlijk voor de gantsche wereld te betuigen onze dankbare erkentenis, voor zoo veel weldaden, als UE: ons in verscheide voorvallen hebt gelieven te bewijzen’, zonder echter nader op die weldaden te willen ingaan, omdat ‘de ware dankbaarheit meer bestaat in een gevoelig erkennen dan in een ydel roemen en zwetsen’. Belangrijker dan deze ondoorzichtige dankbaarheidsbetuiging, waarmee Ghys zijn Opdracht besluit, is voor ons wat hij aan Pluimer meedeelt over de Télémaque en zijn vertaling daarvan. Hij begint met het succes van de Franse uitgave te vermelden, waardoor ‘binnen korten tijd’ al een vijfde druk nodig was geworden.Ga naar voetnoot17 Vervolgens merkt hij op: De volgeestigheit van het Werk, de uitvinding en aaneenschakeling van zaaken, de voortreffelijke Moralia, en Zedenlessen daar in vervat, de name des Schrijvers, zijnde de Heere François de Salignac de Fenellon [sic], doemaals Abt, en tegenwoordig Aartsbisschop en Prinse van Kamerik, zoo befaamd in de wereld, hebben dit Werk zoo roemruchtig gemaakt, dat veel Geleerden geoordeeld hebben nooit heerlijker Roman geschreven te zijn, en die geen der oude Schrijvers behoeft te wijken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het werk - zo gaat Ghys voort - werd door Fénelon samengesteld ten behoeve van zijn onderricht aan de hertog van Bourgondië (kleinzoon van Lodewijk XIV en als zodanig toekomstig troonopvolger) en was niet voor publikatie bedoeld. Maar ‘een onbekende’ wist er de hand op te leggen en ‘op deze wijze (is het) door den druk in de wereld bekent geworden’. Men zou zich kunnen afvragen, wat voor zin het had een dergelijk geschrift, ‘ten dienste alleen van die Koninglijke Prins opgestelt’, te vertalen. Het antwoord daarop luidt, dat de Deugd algemeen is, en in 't bezonder alle menschen raakt; en zoo een Groot Vorst verpligt is die te betrachten, de Onderdanen niet minder verbonden zijn die op te volgen: behalven dit, zijn de Vroomen zoo weinig, de Booswichten zoo menigvuldig, de Voorbeelden zoo verderffelijk en verleidend, dat er nooit genoeg geseid of geschreven kan werden, om de menschen in den loop van dit tijdelijke en korte leven de heerlijke heirbane der Deugd te doen inwandelen. Er zijn in deze citaten twee punten, die aandacht verdienen. In de eerste plaats blijkt eruit, dat Ghys de Télémaque nièt als een heldendicht beschouwde. Bij alle bewondering voor dit werk ziet hij er toch slechts een Roman in: een proza-verhaal van avonturen en liefde, zij het dan op bijzonder hoog peil. In de tweede plaats motiveert hij zijn vertaling met een verwijzing naar de zedekundige waarde van deze roman, zonder daarnaast ook maar één ander aspect te stellen. - Op de Opdragt volgt het Privilegie van 3 december 1699 ten gunste van Adriaen Moetjens, dat ik hierboven al besproken heb en dat wij in extenso vinden afgedrukt.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||||||||||||
De bron voor de vertalingMartin meent, dat Ghys zijn vertaling maakte naar een uitgave van de Franse tekst door Moetjens uit 1700. In verband daarmee begrijpt hij niet goed, hoe zij reeds in het mei-juni-nummer van de Boekzaal kon worden aangekondigd: ‘L'impression de l'édition de 1700, la traduction de l'oeuvre et l'impression du texte hollandais auraient donc dû se faire en quatre mois au plus’. Dit komt hem zo onwaarschijnlijk voor, dat hij ‘en toute tranquillité’ concludeert tot de verschijning van Ghys' vertaling geruime tijd nà de aankondiging in de Boekzaal. Tenzij - zo voegt hij er met enige ironie aan toe - men zou willen aannemen, dat het maken en drukken van de Nederlandse tekt ‘ont eu lieu en même temps que l'impression du texte français’.Ga naar voetnoot19 In werkelijkheid ligt de zaak veel eenvoudiger. Ghys vertaalde niet naar een uitgave van Moetjens uit 1700, maar naar een van diens Franse edities uit 1699. Hij kan daarmee al begonnen zijn na de eerste of tweede druk van dat jaar; de latere oplagen waren immers geheel conform aan de eerste. Er is dan ook niets verwonderlijks in het feit, dat de vertaling tijdig genoeg gereed was om in de eerste maanden van 1700 te kunnen verschijnen. Het is mij niet goed duidelijk, hoe Martin tot zijn conclusie gekomen is dat de editie-Moetjens van 1700 de bron voor Ghys' vertaling zou zijn geweest. Naar zijn | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
eigen beschrijving van deze editie (aanwezig in de K.B. te Brussel) omvat deze slechts de eerste helft van de Télémaque in twee deeltjes; het derde en vierde deel worden wel in uitzicht gesteld, maar zijn onvindbaar. Bovendien ontbreekt in het tweede deeltje een passage van enkele bladzijden, waarvoor de uitgever zijn excuus maakt en die hij belooft in zijn derde deel te zullen toevoegen ‘si on peut les recouvrer’. Dit laatste maakt het wel héél onwaarschijnlijk, dat wij met een uitgave van Moetjens te doen hebben, al staat diens naam op het titelblad. Moetjens had in 1699 vijfmaal de volledige tekst van zijn tweede deeltje kunnen afdrukken, en in 1701 zou hij opnieuw een Télémaque zonder lacune uitgeven; hoe kan hij dan in 1700 gedwongen zijn geweest tot een defectieve uitgave? Het lijkt mij daarom gerechtvaardigd, de editie van 1700 te beschouwen als een piraat-druk naar een beschadigd exemplaar van Moetjens-1699, waarbij liet twijfelachtig is of de onvindbare laatste twee deeltjes wel ooit het licht hebben gezien. Trouwens, als Ghys naar deze editie zou hebben vertaald, waar haalde hij dan de ontbrekende passage vandaan, die bij hem wel degelijk aanwezig is? Uit het derde deeltje, waaraan zij toegevoegd zou worden, als zij kon worden teruggevonden? Martin motiveert zijn veronderstelling met de constatering: ‘les titres sont les mimes, la fin de la première partie des Gevallen correspond à celle du tome II de 1700’.Ga naar voetnoot20 Maar precies dezelfde overeenkomsten zijn er ook met de Moetjens-uitgaven van 1699, zodat de argumentatie van Martin met evenveel recht dáárop kan worden toegepast! En als wij dat doen, vallen alle moeilijkheden weg. Dan spreekt het vanzelf dat er bij Ghys geen lacune in de tekst voorkomt, en dan wordt het verschijnen van zijn vertaling in het begin van 1700 volkomen aannemelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||
‘De Gevallen van Aristonous’Na zijn vertaling van de Télémaque laat Ghys nog De Gevallen van Aristonous volgen, die - met Franse titel en een afzonderlijk ‘Bericht aan den Leeser’ - de blz. 503-525 van zijn boek in beslag nemen. Het gaat hier om een vertaling van Les Avantures d'Aristonoüs, een ander geschrift van Fénelon, dat enige verwantschap met de Télémaque vertoont maar er geheel los van staat. Moetjens had het vóór 1700 als afzonderlijk werkje uitgegeven,Ga naar voetnoot21 zodat ook hier de bron van Ghys niet ver te zoeken is. In 1701 voegde de Haagse uitgever de Aristonoüs aan zijn nieuwe editie van de Télémaque toe, omdat hij vond dat de twee geschriften zo goed bij elkaar pasten. Hij zag in het eerste echter geen eigen werk van Fénelon, maar een gelukkige navolging. ‘L'Auteur d'Aristonoüs’ - zo houdt hij in een Avertissement zijn lezers voor - ‘a pris l'idée, le style & la morale du premier [= du Télémaque]; ainsi s'il n'a pas la gloire de l'invention, il a du moins l'avantage d'avoir trouvé le secret d'imiter un homime qui paroissoit inimitable’. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat Ghys De Gevallen van Aristonous op instigatie van Moetjens aan zijn vertaling van de Télémaque heeft toegevoegd, daarmee anticiperend op diens combinatie van de beide Franse teksten in de uitgave van 1701. In ieder geval heeft liet ‘Bericht aan den Leeser’, dat bij Ghys aan de Aristonoüs voorafgaat, meer weg van een mededeling door de uitgever dan door de vertaler. Ik laat de problemen, die met De Gevallen van Aristonous samenhangen verder | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rusten. Zij vallen buiten het bestek van mijn studie, zodat ik bij mijn bespreking van de Télémaque-vertalingen volsta met het signaleren van hun aan- of afwezigheid in de betrokken edities. | |||||||||||||||||||||||||||||
De vertalingMartin heeft voor het werk van Ghys geen goed woord over; met recht karakteriseert hij zijn bespreking als een ‘critique, où n'entre aucun éloge’. Zijn bezwaren betreffen zowel de vertaling van Franse woorden en uitdrukkingen als de stijl met zijn vele gallicistische zinsconstructies. Bovendien hindert hem het veelvuldig gebruik van Franse bastaardwoorden, die wel door cursieve druk als zodanig worden aangeduid, maar volgens hem niet thuis horen ‘dans une traduction où le traducteur doit avoir soin de les éviter scrupuleusement’. En tenslotte signaleert hij een voorliefde bij Ghys voor ‘les traductions doubles’ zoals ‘geeselen en roeden’ voor fléaux, ‘gedaanten en statuur’ voor taille, ‘burgerlijke en inlandsche oorlog’ voor guerre civile.Ga naar voetnoot22 Er zit in dit alles veel waars. Ghys heeft ongetwijfeld haastig en daardoor vaak slordig vertaald. Die haast wordt bevestigd door de verschijning van zijn werk aan het begin van 1700. Volgens Cahen had het tweede deeltje van Moetjens' Télémaque omstreeks augustus 1699 voor het eerst het licht gezien.Ga naar voetnoot23 Ook als wij aannemen dat Ghys toen al bezig was met de vertaling van het eerste deeltje - wat allerminst vast staat -, moet hij toch met bijzondere voortvarendheid hebben gewerkt om zeven maanden later de Nederlandse tekst van de vijf deeltjes, waartoe Moetjens' editie uitgroeide, persklaar te kunnen afleveren. Het ligt voor de hand, dat dit afbreuk heeft gedaan aan de qualiteit van zijn vertaling. Toch doet Martin in tweeërlei opzicht aan Ghys niet alle recht wedervaren dat deze toekomt. In de eerste plaats hanteert hij het moderne criterium van de grootst mogelijke nauwgezetheid in de weergave van de oorspronkelijke tekst. Wij hebben reeds eerder gezien, dat dit criterium voor de tijdgenoten van Ghys niet gold; zij vertaalden globaal en ad sensum, met kleine verbeteringen of weglatingen waar zij die wenselijk achtten.Ga naar voetnoot24 Niet èlke afwijking van de Franse tekst mag Ghys daarom zonder meer als een fout worden aangerekend; er dient van geval tot geval te worden nagegaan, of zij in de context aanvaardbaar is. - In de tweede plaats houdt Martin niet overal genoeg rekening met de editie waarnaar Ghys vertaald heeft, en met de betekenis die bepaalde Nederlandse woorden in diens tijd hadden of konden hebben.Ga naar voetnoot25 Ondanks de restricties, die bij Martin's negatieve oordeel moeten worden gemaakt, valt evenwel niet te ontkennen, dat er in de vertaling van Ghys vreemde ontsporingen voorkomen. Eén daarvan wordt door Martin (blz. 11) gesignaleerd, zij het dat hij de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
betrokken citaten vereenvoudigd en gemoderniseerd weergeeft, en zodoende de fout van Ghys onbegrijpelijker maakt dan zij in werkelijkheid is. Het gaat om het volgende geval. In Moeijens-1699 III, blz. 56, wordt gesproken over ‘l'Hesperie entiere soutenuë de tant de Colomnies [lees: Colonies] Grecques’. Ghys (blz. 409) vertaalt dit als: ‘gantsch Hesperie, ondersteund door soo veel Pilaren van Griekenland’. Het is duidelijk, dat hij door de drukfout in de Franse tekst op verkeerd spoor werd gebracht en ‘Colomnies’ heeft gelezen als ‘Colomnes’ of ‘Colonnes’; bij wat minder haastig en automatisch vertalen zou hij zeker niet in deze typographische val gelopen zijn. ‘Pilaren’ valt met enige goede wil in de context wel te begrijpen, maar doet ernstig afbreuk aan de heldere directheid die ook hier het Frans van Fénelon kenmerkt. De drukfout ‘Colomnies’ vond ik in de door mij geraadpleegde vijfde druk van Moetjens-1699, tome III. Het is uiteraard mogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat Ghys niet naar deze, maar naar een vroegere druk heeft vertaald. Dan mogen wij echter aannemen, dat dezelfde drukfout ook dáárin reeds voorkwam. Zij verklaart té goed de fout van Ghys om niet in zijn bron te hebben gestaan. En bij de snelle opeenvolging van de vijf oplagen uit 1699 ligt het voor de hand, dat in een nieuwe druk de fouten van de vorige werktuiglijk werden overgenomen. Een paar andere gevallen van vreemde schuivers bij Ghys worden door Isaäk Verburg onder de aandacht van zijn lezers gebracht:Ga naar voetnoot26 a. Moetjens-1699 I, blz. 62: ‘En ce moment je remarquai que toute la montagne trembloit, les chênes & les pins sembloient descendre du sommet de la montagne, les vents retenoient leurs haleines..’ - Ghys, blz. 29: ‘Op dat stond bemerkte ik, dat de gantsche Berg beefde; ketenen en nagelen scheenen van den top des bergs af te rollen, de Winden hielden haar tusschen-poosingen in’. Heeft Ghys hier inderdaad - zoals Verburg veronderstelt - chénes en chaînes erward? Maar hoe komt het dan, dat hij door pins niet weer op het rechte spoor is gebracht? De weergave van dit woord met ‘nagelen’ kan niet door verkeerd lezen worden verklaard. Naar mijn mening hebben wij hier dan ook te doen met een ‘verbetering’ van Ghys, die meende dat bij het beven van de berg het geluid van rammelende kettingen en kletterende spijkers beter paste dan het neerdalen van bomen. De klank-overeenkomst tussen chênes en chaînes zou daarbij zijn uitgangspunt geweest kunnen zijn. - Overigens moet dan | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||
toch de vertaling van haleines met ‘tusschen-poosingen’ in deze passage op zijn zachtst weinig gelukkig worden genoemd. b. Moetjens-1699 II1, blz. 217: ‘Aussitôt que le Samien m'avoit porté un faux coup, & que son bras s'allongeoit en vain, je le surprens dans cette posture penchée, déja il reculoit quand je haussai mon ceste pour tomber sur lui avec plus de force, il voulut esquiver, &perdant l'équilibre, il me donne le moyen de le renverser’ - Ghys, blz. 96-97: ‘Soo haast de Samier my een valsche slag had toegebracht, en zijn arm in de langte te vergeefs was uitgestrekt, greep ik hem in die hangende gedaante, ook deinsde hy al eenigsins, wanneer ik mijn spies velde om op hem te vallen met al mijn macht, hij wilde sig toerusten, maar zijn evenwicht verliesende, gaf hy my het middel, om hem ter aarde te werpen’. Terecht constateert Verburg, dat Ghys blijkbaar het woord ceste (= boks- of vechtriem) niet kende en er met spies maar wat van maakte. Er komen in deze passage echter méér zwakke punten voor: ‘valsche slag’ geeft faux coup (missende stoot) onjuist weer; ‘greep ik hem’ komt niet overeen met je le surprens; ‘hangende gedaante’ is een ongelukkige weergave van posture penchée (voor-overgebogen houding); de verkeerde vertaling van esquiver (ontwijken) met ‘sig toerusten’ maakt de situatie onduidelijk. c. Moetjens-1699 II3, blz. 686-687: ‘je suivois par tout le grand Hercule qui a delivré la terre de tant de monstres, &devant qui les autres Heros n'étoient que comme sont les foibles roseaux aupr6s d'un grand chêne, ou comme les moindres oiseaux auprés de l'Aigle’ - Ghys, blz. 304: ‘Ik volgde overal Hercules, die de Wereld van soo veel Monsters en Schrikdieren bevrijd heeft, en by wie de andere Helden niet anders waren als swakke Blaffertjes by een groote Dog, of als het minste Vogeltje by een Arend...’ Hier wordt het toch wel erg moeilijk om met Verburg aan te nemen, dat Ghys chênes en chiens zou hebben verward. Er valt m.i. niet aan een opzettelijke verandering te twijfelen. Ghys zal de combinatie van enerzijds een plant- en anderzijds een dierkundige vergelijking niet gelukkig gevonden hebben - niet helemaal ten onrechte overigens - en daarom de eerste aan de tweede hebben geconformeerd. De bedoeling van Fénelon werd er niet door aangetast, en zelfs eerder verduidelijkt. - Het citaat geeft bovendien een mooi voorbeeld van wat Martin traductions doubles noemt: ‘Monsters en Schrikdieren’. - De gallicistische zinsconstructies, die Martin heeft gesignaleerd, zijn inderdaad onmiskenbaar en veelvuldig. Ik volsta met één tekenend voorbeeld. In Moetjens-1699 I, blz. 143, neemt Narbal afscheid van Telemachus met de woorden: ‘Vivez, retournez en Ithaque [,] consolez Penelope, délivrez la de ses temeraires Amans, que vos deux yeux puissent voir, que vos deux mains puissent embrasser le sage Ulysse, &qu'il trouve en vous un fils égal á sa sagesse’. Ghys (blz. 64) vertaalt dit als volgt: ‘Leef lang, keer weder in Itaca, vertroost Penelope, en verlos haar van de dertele Minnaars; dat uw twee oogen mogen sien, en beide uw armen den wijsen Ulysses omhelsen, dat hy u mag bevinden een Soon hem gelijk in wijsheit’! In het Frans is direct duidelijk, dat ‘le sage Ulysse’ object is zowel bij voir als bij emnbrasser. In het Nederlands echter kan dit object niet op dezelfde wijze van sien worden gescheiden zonder zin-storend te worden. De eerste reactie van de lezer is dan ook, dat hij de zin opvat alsof er bedoeld zou zijn: ‘dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||
uw twee ogen ziende mogen worden of blijven’.Ga naar voetnoot27 Het merkwaardige is, dat dergelijke constructies ook wel eens voorkomen zonder steun te vinden in de Franse tekst. Als Telemachus vertelt van zijn gevecht met de leeuw, zegt hij in Moetjens-1699 (1, blz. 78): ‘la petite cotte de maille dont j'êtois revêtu, selon la coûtume des Bergers d'Egypte, l'empêcha de me dêchirer’. Ghys (blz. 35-36) geeft dit weer met: ‘de kleine rok met malien, daar ik na de wijse der Egyptische Herders mede bekleed was, belette dat hy my niet verscheurde’ [empêcha qu'il ne me déchirât]. Ondanks alle gerechtvaardigde bezwaren, die men tegen de vertaling van Ghys kan aanvoeren, blijkt deze in het algemeen echter toch gemakkelijk lees- en verstaanbaar te zijn. Wie er het Frans niet ter vergelijking naast legt, laat zich door de onverstoorbaar voortkabbelende woordenstroom van de Nederlandse tekst vlot meevoeren, zonder de frequente on-Hollandse zinsconstructies en de occasionele onbegrijpelijkheden als een ernstige stoornis te ervaren; daarvoor wordt de gang van het verhaal er te weinig door beïnvloed. Om dit te illustreren, laat ik hier een wat langere passage volgen: eerst naar de tekst van Fénelon die Ghys vóór zich had, en vervolgens in zijn vertaling. Ik koos daarvoor een fragment dat voor mij tot de meest geïnspireerde gedeelten van de Télémaque behoort: de beschrijving van het verblijf der goede koningen in de Elyzeese velden.Ga naar voetnoot28 | |||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van vertalingOp zijn tocht door de onderwereld, om te weten te komen of zijn vader zich wellicht dáár bevindt, heeft Telemachus eerst de Tartarus met zijn verschrikkingen doorzocht. Nu nadert hij de plaats, waar in de Elyzeese velden de goede koningen beloond worden voor hun wijs en rechtvaardig bestuur tijdens hun aardse leven. | |||||||||||||||||||||||||||||
Moetjens-1699 III, blz. 10-15:1Telemaque s'avanca vers ces Rois, qui étoient dans des bocages odoriferans sur des 2gazons toujours renaissants &fleuris; mil petits ruisseaux d'une onde claire arrosoient 3ces beaux lieux, &y faisoient une delicieuse fraicheur; un nombre infini d'oiseaux fai-4soient resonner ces bocages de leur doux chant; on voyoit tout ensemble les fleurs du 5Printemps qui naissoient sous leurs pas avec les riches fruits de l'automne qui pendoient 6des arbres; là jamais on ne ressentit les ardeurs de la furieuse Canicule, là jamais les 7noirs Aquilons n'oserent souffler ni faire sentir les rigueurs de l'hyver, ni la guerre 8alterée de sang, ni la cruelle envie qui mort d'une dent venimeuse, des viperes entortillées 9dans son sein &autour de ses bras; ni les jalousies, ni les défiances, ni la crainte, ni les 10vains desirs n'aprochent jamais de cet heureux séjour de la paix; le jour n'y finit point, 11& la nuit avec ses sombres voiles y est inconnuë; une lumiere pure &douce se repand 12autour du corps de ces hommes justes &les environne de ses rayons comme d'un 13vétement; cette lumiere n'est pas semblable A celle qui éclaire les yeux des miserables 14mortels &qui n'est que tenebres: c'est plütöt une gloire celeste qu' une lumiere; elle 15pénétre plus subtilement les corps les plus épais que les rayons du solely ne pénétrent le 16plus pur crystal; elle n'ebloüit jamais; au contraire elle fortifie les yeux &nourrit dans 17le fond de l'âme je ne sçai quelle serenité: c'est d'elle seule que les hommes bien-heureux 18sont nourris, elle sort d'eux, elle y entre, elles [lees: elle] les pénétre &s'incorpore en 19eux, ils la voyent, ils la sentent, ils la respirent, elle fait naitre en eux une source inta-20rissable de paix &de joye, ils sont plongés dans cet abysme de joye comme les poissons 21dans la mer, ils ne veullent rien, ils ont tout sans rien avoir, car ce goût de lumiere | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||
22apaise la faim de leur coeur; tous leurs desirs sont rassasiez, &leur plenitude les éleve 23au dessus de tout ce que les hommes vuides &affamés cherchent sur la terre; toutes les 24delices qui les environnent ne leur sont rien; parce que le comble de leur felicité qui 25vient du dedans, ne leur laisse aucun sentiment pour ce qu'ils voyent de delicieux au 26dehors; tels que les Dieux qui, rassasiez de Nectar &d'Ambrosie, ne daigneroient pas 27se nourrir des viandes grossieres qu'on leur presenteroit á la table la plus exquise des 28hommes mortels; tous les maux s'enfuyent loin de ces lieux tranquiles, la mort, la ma-29ladie, la pauvreté, la douleur, les regrets, les remords, les craintes, les esperances mêmes 30qui coutent souvent autant que les craintes, les visions, les degouts, les depits n'y peuvent 31avoir aucune entrée: les hautes montagnes de Thrace, qui de leur front couvert de neige 32& de glace depuis l'origine du monde fendent les nuës, seroient renversées de leur 33fondement posé au centre de la terre, que les coeurs de ces hommes justes ne pourroient 34pas même être emûs; seulement ils ont pitié des miseres qui accablent les hommes 35vivants dans ce monde, mais c'est une pitié douce & paisible qui n'altere en rien leur 36immuable felicité; une jeunesse eternelle, une felicité sans fin, une gloire toute divine 37est peinte sur leurs visages, mais leur joye n'a rien de follatre ni d'indecent, c'est une 38joye douce, noble, pleine de majesté; c'est un goût sublime de la verité & de la vertu 39qui les transporte,.. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bij Ghys (blz. 388-390) vinden wij deze passage als volgt terug:1Telemachus naderde dese Koningen, die in welriekende Bosschagien geseeten waren op 2altoos groeijende en bloeijende sooden, duisend kleine beekskens van een klare stroom 3bevogtigden dese schoone plaatsen, en verschaften een aangename koelte; een oneindig 4getal vogelen deeden deze Bosschen weergalmen door het soet gesang harer stemme; te 5gelijk sagmen onder haar voeten de lieffelijke bloemen der Lente, en de rijke vruchten 6van den Herst, die aan de boomen hongen; nooit gevoeldemen daar de brandende 7hittens der Hondsdagen, nooit dorsten de swarte Noordewinden daar blaasen, of voort-8brengen de strenge koudens van de felle winter, noch den Oorlog met bloed bevlekt, 9noch de wreede nijd, die met een vergiftige tant de gekrinkelde adders dood in haar 10boesem, en tusschen de armen. De Jalousie, het wantrouwen, de vreese, of de ydele 11begeertens naderden nooit dit gelukkig verblijf der Vrede. Den dag eindigde daar nooit, 12en de nacht met haar donkere schaduwen was daar niet bekend; een suiver en sagt licht 13omscheen de lichamen deser rechtveerdige Menschen, en omcingelden die met haar 14stralen, als met een kleed; dit licht was niet als het geen de oogen der ellendige sterve-15lingen bestraald, en niet anders is als duisternisse. 't Is veel eer een Hemelsche Glory, 16als licht; 't doordringt op een scherpe wijse de dikste lichaamen, meer dan de stralen 17der Sonne het suiverste Cristal; nooit verbijsterd het de oogen, maar versterkt die in 18tegendeel, en voed in 't binnenste der Ziele, ik weet niet welk een helderheit. Met dit 19alleen werden de geluksalige Menschen gevoed, 't gaat van haar uit, en komt tot haar 20in, 't word met haar vereenigt, zy gevoelen en ademen dat, en 't doet in haar aangroeijen 21een oorspronk van vrede en blijdschap, die nooit verdroogt of ophoud, zy zijn verdron-22ken in desen afgrond van blijdschap, even als de Visschen in 't herte der Zee, zy willen 23niet [= niets], en hebben alles sonder iets te hebben, want de smaak van dit suivere 24licht bevredigt den honger harer Ziele; al haar begeertens zijn versadigt, en haar vol-25 25komenheit is verheven boven al het geen verhongerde en uitgeteerde Menschen op aarde 26soeken; al de vermaaklijkheden, die haar omringen zijn niets by haar, vermits den over-27vloed van haar geluk, dat sy van binnen genieten, haar geenig gevoelen overlaat, voor 28't geen zy aangenaam van buiten sien; even als de Goden, die versadigt van Nectar en 29Ambrosijn, zig niet souden geweerdigen groote spijsen te gebruiken, als men haar die 30aanbood aande kostelijkste tafel der sterffelijke Menschen; alle qualen vlieden ver af 31van dese geruste plaatsen, de Dood, Siekte, Armoede, Droefheit, Beklag, Verwijt, de 32Vreesen, en Hoopen selfs, die meenigmaal soo veel kosten als de Vreesen, nare Gesich-33ten, Onsmaaklijkheden en Verdrieten konnen daar niet inkomen: eer souden de hooge 34Bergen van Thracien, welker kruinen altoos met Ys en Sneeuw bedekt zijn van den 35aanvang der Wereld, konnen verset worden uit het middelpunt der aarde, dan de herten 36deser rechtveerdige Menschen bewoogen worden; alleen hebben sy mededoogen met de 37ellenden, die de sterffelijke Menschen op de aarde omringen en drukken; maar 't is een 38sagt en vreedsaam mededoogen, dat geensins haar onveranderlijk geluk beweegt; een 39eeuwig-durendende Jeugd, een Geluksaligheit sonder einde, een Goddelijke Glory is op | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||
40haar wesens afgemaalt, haar vreugde heeft niets 't geen dwaas en onbehoorlijk is, 't is 41een sagt en edelmoedige blijdschap, vol van Majesteit; 't is een verhevene smaak van 42waarheit en deugd, die haar vervoerd;.. Ik ga niet uitvoerig op de verdiensten en tekortkomingen van de vertaling in; vergelijking van de beide teksten spreekt voor zichzelf. Slechts op enkele punten vestig ik nog even de aandacht, omdat zij karakteristiek zijn voor de manier waarop Ghys te werk gaat. In reg. 4 en reg. 22 herkennen wij de neiging tot aandikken die ook zijn voorliefde voor ‘les traductions doubles’ verklaart; chant wordt bij hem gesang harer stemme, en dans la mer verzwaart hij tot in 't herte der Zee. Daarentegen zien wij hem in reg. 35 en reg. 39 respectievelijk fendent les nuës en toute overslaan, waarbij in ieder geval de eerste omissie (die de betekenis van de zin aantast) als een ontoelaatbare slordigheid moet worden beschouwd. In reg. 9 leidt de foutieve vertaling van mort met dood (in plaats van: bijt) tot een context die niet anders dan onzin kan heten, maar waarvan Ghys zich niets aantrekt. In reg. 29 zal het adiectief groote (bij ‘spijsen’) wel een drukfout zijn voor groove. Maar de Onsmaaklijkheden (voor degouts) in reg. 33 leveren weer een voorbeeld van tevreden-zijn met het vage luiden van de klok, terwijl het om de klepel zou moeten gaan. Des te verrassender is daarom de oplossing die Ghys in reg. 32-33 gevonden heeft voor de vertaling van les visions; dat begrip past niet in deze context en berust dan ook op een drukfout of een verkeerd lezen van het manuscript door de zetter: in Moetjens-1701 werd dit verbeterd tot divisions (onenigheden). Maar Ghys heeft door toevoeging van het adiectief nare toch nog van de Gesichten (visioenen) iets weten te maken dat min of meer in de reeks van opgesomde ellenden past. Ongerechtigheden te over dus. En tòch komt er in de vertaling wel degelijk iets van de geest en de sfeer van Fénelon over! | |||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieGhys heeft slordig, oppervlakkig en vaak onhandig haastwerk geleverd. De kritiek van Martin is veelszins gerechtvaardigd, al gaat hij van een anachronistische norm uit. Maar ondanks al haar fouten en onvolkomenheden blijkt de vertaling bij cursorisch lezen toch niet helemaal zonder verdiensten: zij is - afgezien van de incidentele aberraties - gemakkelijk verstaanbaar, houdt steeds vaart en weet soms zelfs te boeien. Er is nooit een herdruk van Ghys' werk verschenen. Martin ziet daarin een bewijs ‘que le public en a dés l'abord découvert les grands défauts’.Ga naar voetnoot29 Ik geloof niet aan zulk een oorzakelijk verband; daarvoor acht ik de vertaling bij al haar tekortkomingen te vlot leesbaar. En er kunnen zoveel andere factoren een rol hebben gespeeld, waarnaar wij slechts kunnen gissen. Werd Moetjens - van wie alles afhing, omdat hij het uitgevers-privilegie bezat - te veel in beslag genomen door zijn uitgaven van de Télémaque in het Frans, om nog aandacht over te houden voor de vertaalde tekst? Liep de verkoop van die laatste aanvankelijk misschien wat traag, omdat de belangstelling voor de Télémaque nog niet was doorgedrongen tot lezers die het Frans niet beheersten? Is een herdruk wellicht uitgebleven, omdat Ghys op het juiste moment niet (meer) beschikbaar was om zijn werk corrigerend te herzien en het in overeenstemming te brengen met de ‘édition plus ample et plus exacte’ die Moetjens in 1701 inmiddels van de Franse tekst had uitgebracht? Hoe dit ook zij, de vertaling van Ghys werd nooit op diens naam herdrukt. Maar daarmee was haar rol toch nog lang niet uitgespeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||
§ 3. De vertaling van Isaäk Verburga. De uitgave van 1715In 1715 verscheen de Télémaque opnieuw in Nederlandse vertaling. Het titelblad van deze nieuwe uitgave luidt: De // Gevallen // van // Telemachus // zoone van Ulysses, // Of vervolg van het vierde Boek der // Odyssea van // Homerus; // Door den Heere // Francois de Salignac, // van Mothe Fenelon, Aartsbisschop Hertogh van // Cameryk, Vorst van het H.Ryk, Grave van// Cambresis, wel eer Leermeester der Herto- // gen van Bourgogne, Anjou en Berry, enz. // Dienende tot onderwyzinge van den // Hertogh van Bourgogne. // Uit het Fransch vertaalt, en van nieuws overgezien. // vignet // Te Amsterdam. // By R. en G. Wetstein. 1715. Deze vertaling is niets anders dan een verbeterde herdruk van Ghys, zoals wij die al eerder van Moetjens zouden hebben verwacht! De meest aperte fouten en slordigheden uit de eerste uitgave zijn erin weggewerkt, en de uiterlijke presentatie is aangepast aan de verbeterde edities van de Franse tekst die na 1700 door Moetjens waren verzorgd. Alleen verscheen deze herdruk bij een àndere uitgever, zònder vermelding van de oorspronkelijke vertaler, en ‘overgezien’ door een anonymus. Die anonymus heeft in 1720 - toen De gevallen van Telemachus voor de derde maal het licht zagen - zowel op het titelblad als in de Opdracht van de nieuwe editie zijn identiteit onthuld. Het is Isaäk Verburg, die in 1680 te Leiden geboren was, in 1706 praeceptor van de laagste klasse aan de Latijnse school van Amsterdam werd, in 1722 opklom tot rector van deze school, en in 1745 als zodanig stierf. Op grond van deze onthulling-achteraf kunnen wij de ietwat kryptische mededeling o'utrent vertaling en herziening op het titelblad van 1715 aldus aanvullen: ‘Uit het Fransch vertaalt door D. Ghys, en van nieuws overgezien door Isaäk Verburg’. Het initiatief tot de verbeterde herdruk van Ghys is ongetwijfeld niet van Verburg uitgegaan, maar van de Amsterdamse uitgever-boekverkopers R. en G. Wetstein. Als Verburg meer had gedaan dan een hem opgedragen taak uitvoeren, zou hij stellig zijn naam wel op het titelblad hebben vermeld. En de beide Wetstein's wilden de best-seller van Fénelon graag in hun fonds hebben; dat valt op te maken uit het feit dat zij in 1719 de helft van de publikatie-rechten voor de Franse tekst blijken te hebben overgenomen van Jan Hofhout.Ga naar voetnoot30 Hun belangstelling omvatte echter kennelijk ook de Nederlandse vertaling. Hun uitgave daarvan volgt zó kort op het verlopen van Moetjens' privilegie - dat ook vertalingen van de Télémaque beschermde - dat wij verband tussen het een en het ander mogen veronderstellen; zij hebben die op de markt gebracht, zodra dit mogelijk werd. Naar alle waarschijnlijkheid hadden zij reeds geruime tijd tevoren aan Verburg opdracht gegeven het werk van Ghys voor hen te herzien. In ieder geval maakt de corrigerende arbeid van de Amsterdamse praeceptor niet de indruk haastwerk te zijn geweest; hij moet er integendeel ruimschoots de tijd voor hebben gehad. De aanpassing aan de verbeterde edities van Moetjens blijkt vooral uit het nieuwe titelblad - even letterlijk naar dat van Moeijens-1701 en volgende jaren vertaald als | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dat van Ghys een vertaling was geweest van de titel bij Moetjens-1699Ga naar voetnoot31 - en uit de verdeling van de tekst in tien boeken, elk voorafgegaan door een Inhoudt.Ga naar voetnoot32 Bovendien nam Verburg ook De Gevallen van Aristonöus op, ingeleid door een Berecht aan den Lezer dat niet aan Ghys werd ontleend, maar aan de Franse uitgaven van Moetjens na 1700.Ga naar voetnoot33 | |||||||||||||||||||||||||||||
Het voorwerkDe verbeterde Ghys van 1715 werd opgedragen aan de jonge Amsterdamse patriciër Mr. Wigbold Slicher Junior (1692-1722). De Opdracht is ondertekend door de uitgevers, maar alleen omdat Verburg dit vanwege zijn anonimiteit niet zelf kon doen; zij werd ongetwijfeld wèl door hem geschreven. De relatie met de jonge Slicher berustte wellicht op het feit dat deze op de Latijnse school tot Verburg's leerlingen had behoord. De inhoud komt neer op een hooggestemde uiteenzetting omtrent de waarde en de betekenis van de Télémaque. Daarna volgt een - ongetekende- Voorreden aan den Lezer. Ook deze begint met een inleidende verhandeling over het werk van Fénelon, ditmaal echter wat diepgaander en systematischer dan in de Opdracht. Deze Voorreden vervangt de Préface van Saint-Rémy, die vanaf 1701 in alle Moetjens-uitgaven van de Franse tekst voor-komt,Ga naar voetnoot34 maar die terecht door Verburg te zeer op Frankrijk betrokken werd geacht om voor Nederlandse lezers belangwekkend te kunnen zijn. Wat hij ervoor in de plaats stelt, is een bewonderende toelichting op de Télémaque, met de conclusie dat ‘men met recht het gansche werk een heldendicht (magh) noemen, aan het welk niets ontbreekt, dan dat de bewoording niet op de maat gestelt is, welke, naar het gevoelen zommiger geleerde mannen, minst wezentlyk is van alle de deelen, die een heldendicht te zamen stellen’. Verburg voegt daaraan een opmerking toe die vermelding verdient, omdat zij blijk geeft van kritische zin. Het is hem opgevallen, dat sommige namen op grond van vergissingen in de gebruikte afschriften zinloos zijn. Hij geeft daar twee voorbeelden van: sur cette Côte de Tamnée en de volksnaam Segtes. Uit de context heeft hij opgemaakt dat Hesperie en Scythen bedoeld moeten zijn en dat heeft hij er in de vertaling dan ook voor in de plaats gezet (resp. op blz. 223 en 337).Ga naar voetnoot35 Na de oorspronkelijke tekst komt de vertaling van Ghys aan de orde. Verburg heeft er geen goed woord voor over en vermijdt stelselmatig het noemen van diens naam: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dit werk nu is in den jaare 1700. vertaalt in het Nederduitsch, zoo het anders vertalen genaamt kan worden, dat men meer grove misslagen begaat, dan'er bladzyden in het boek zyn.. Als voorbeelden van die ‘grove misslagen’ geeft hij dan de plaatsen aan, die ik bij de bespreking van Ghys' werk reeds heb vermeld.Ga naar voetnoot36 En hij zou er veel méér kunnen noemen, ‘naardien ik'er wil voor in staan, dat'er ten minste vyf honderd plaatzen bedorven zyn met overzetten’. Geen wonder dat hij kriegel werd, terwyl ik bezig was met de gezegde vertaling na te zien, zoo dat ik meer dan eens die gansch hebb' willen wegwerpen, om eene nieuwe overzetting te maken; en waarlyk het zou my veel minder moeite gekost hebben: doch toen ik het werk dus aangevangen hadt, moest het'er mede door. De Voorreden eindigt met een slot-opmerking, die te merkwaardig is om niet te worden vermeld. Veel Fransen beschouwen de Télémaque als uniek en onnavolgbaar, maar - zo betoogt Verburg - schoon wy voor het werk zo veel achting hebben, en misschien meer, dan zy, zoo kunnen wy dit nochtans niet toestaan, en geloven veel eer, dat het eene mogelyke en prysselyke zake zou zyn, dat iemant in het burgerlyke betrachtte, hetgeen onze Schryver in het koninklyke gedaan heeft.De Télémaque is een voortreffelijke vorstenschool, maar daarnaast zou er plaats zijn voor een even voortreffelijke ‘burger-school’! | |||||||||||||||||||||||||||||
De herziene vertalingDe wijze, waarop Verburg de vertaling van Ghys heeft herzien, blijkt in de praktijk minder radicaal dan de Voorreden suggereert. Men kan er drie verschillende ‘richtlijnen’ in herkennen. Om te beginnen elimineerde hij alle opvallende afwijkingen van de Franse tekst, die hij bij zijn voorganger aantrof, zonder zich af te vragen of het om werkelijke fouten ging dan wel om vrijmoedigheden of verduidelijkingen. Verder schrapte hij alle bastaardwoorden - die Ghys zorgvuldig door cursivering als zodanig had aangegeven - om ze te vervangen door een Nederlands aequivalent. En tenslotte greep hij ook in de zinsconstructie van Ghys in, waar hij meende dat dit wenselijk was. Het meest consequent blijkt Verburg te zijn geweest in het wegwerken van bastaardwoorden; in zijn purisme gaat hij soms zelfs zó ver, dat het resultaat geforceerd aandoet. Onnauwkeurigheden en foutieve vertalingen zijn er echter méér blijven staan dan men na zijn filippica tegen Ghys zou hebben verwacht. Ik laat er ter illustratie hier een drietal volgen: a. Als Telemachus en Mentor op Sicilië gevangen genomen zijn, worden zij vóór koning Acestes geleid. Het Frans heeft hier het woord présenter. Ghys (blz. 14) had dit minder gelukkig in een andere betekenis vertaald: ‘Hierop wierden wy Acestes aangeboden’. Verburg verbetert wel de eigennaam, maar niet de vertaling: ‘Hierop wierden wy Acestes aangeboden’ (blz. 17). b. Bij de ontmoeting van Telemachus met Idomeneus in Salentum zegt de eerste bij Ghys (blz. 186): ‘onder soo veel ongelukken my aangedaan, is het dit dat ik vrywillig drage’. Ik heb er boven al op gewezen, dat aan deze vertaling alleen het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veronachtzamen van de superlatief kan worden verweten.Ga naar voetnoot37 In de Franse editie, waarvan Verburg uitging, was le plus volontairement echter verbeterd tot le plus volontiers. Desondanks houdt Verburg vast aan Ghys' ‘vrywillig’ en herstelt hij enkel de door deze verwaarloosde superlatief: ‘onder zoo veele ongelukken my aangedaan, is het dit, dat ik het vrywilligste drage’ (blz. 206). c. Bij de ingang van de onderwereld is het gras bitter en ‘les troupeaux qui la paissoient ne sentoient point la douce joye qui les fait bondir’.Ga naar voetnoot38 Ghys (blz. 371) vertaalde: ‘de Kudden die daar graasden, gevoelden niet die aangename geur, die haar doet wasschen en toenemen’. Hij veroorloofde zich dus allerlei vrijheden: ‘qui la [= l'herbe] paissoient’ geeft hij weer alsof er stond ‘qui paissoient là’; ‘la douce joye qui les fait bondir’ vervangt hij door een geheel andere voorstelling, zonder dat goed duidelijk wordt waarom. Verburg verbetert de meest extreme afwijking, maar handhaaft de overige onnauwkeurigheden, de vervanging van joye door geur daarbij inbegrepen! Aldus: ‘de kudden die daar weidden, gevoelden niet die aangenaame geur, die haar doedt huppelen’ (blz. 405). Reeds uit deze enkele voorbeelden blijkt, dat Verburg met zijn correcties slechts stukwerk heeft geleverd. Aperte afwijkingen blijven meermalen onveranderd, terwijl in de onmiddellijke context kleinigheden wèl worden verbeterd. Ook de gallicismen in de zinsconstructies van Ghys blijven herhaaldelijk gehandhaafd. Zo b.v. in de passage, waarin Narbal van Telemachus afscheid neemt en die ik hierboven op blz. 23 heb geciteerd. Verburg brengt wel enkele kleine veranderingen aan, die als verbeteringen kunnen worden beschouwd, maar aan de verwarrende onduidelijkheid ten opzichte van het object bij zien gaat hij achteloos voorbij. Bij hem luidt de bewuste zin: ‘Leef lang, keer weder na Ithaca, vertroost Penelope, en verlos haar van de dertele minnaars; dat beide uwe oogen mogen zien, dat beide uwe armen den wijzen Ulysses mogen omhelzen, en dat hy in u magh vinden een zoon hem gelijk in wijsheit!’ (blz. 67). Daarentegen heeft Verburg de Franse constructie van Ghys in het zinnetje over Telemachus' strijd met de leeuw - hierboven op blz. 24 geciteerd - wèl tot goed Nederlands gemaakt: ‘de kleine rok met maliën, daar ik naa de wijze der Egyptische herders mede bekleedt was, maakte, dat hy my niet verscheurde’ (blz. 38). Wellicht speelde daarbij een rol, dat Ghys hier van de Franse tekst afweek, wat hij bij de afscheidswoorden van Narbal niet had gedaan. De conclusie van Martin luidt ‘que, si la traduction de Ghijs est mauvaise, celle de 1715 ne l'est qu'un peu moins’.Ga naar voetnoot39 Ik meen, dat wij de zaak anders moeten stellen. Als ik het goed zie, zijn wij bij Ghys en Verburg getuige van een kentering in de opvattingen omtrent vertalen, die zich geleidelijk aan het voltrekken is. Ghys behoort nog helemaal tot de oude school. Hij acht zich niet aan de oorspronkelijke tekst gebonden, maar geeft die op zijn eigen wijze weer, met veranderingen en verbeteringen waar hij die wenselijk vindt of er lust toe voelt.Ga naar voetnoot40 In dit verband past ook, dat hij zich van eventuele vertaal- of slordigheidsfouten weinig aantrekt; hij is tevreden als zijn verhaal lóópt en de globale zin van het origineel daarin overkomt. Daartegenover vertegenwoordigt Verburg de nieuwe richting, zoals die door Vondel in de Opdracht van zijn Aeneis-in-proza was aangewezen: die van tekstgetrouwheid bij de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
overzetting (althans in proza) van werk uit een andere taal.Ga naar voetnoot41 Hij gaat daarin zelfs zó ver, dat hij de oude methode niet meer als een manier van vertalen erkent. Vandaar de heftigheid van zijn uitval tegen Ghys in de Voorreden. Hij kan - of wil - niet aannemen dat een aantal van diens afwijkingen bewust aangebrachte veranderingen (zouden kunnen) zijn, ter verklaring of verduidelijking van de oorspronkelijke tekst. Alles wat anders is dan in het Frans scheert hij veroordelend over één kam, en schrijft hij toe aan onkunde bij Ghys die voor zijn taak niet berekend zou zijn geweest. Ik heb moeite te geloven, dat Verburg inderdáád geen onderscheid zag tussen de aperte vertaalfouten en de andersoortige afwijkingen van het Frans. Maar hij verdedigde een principe en meende ter wille daarvan intransigent te moeten zijn. Wanneer wij deze tegenstelling tussen de vertaal-principes van Ghys en Verburg in aanmerking nemen, gaan wij wat beter begrijpen waarom de herziening zo inconsequent en arbitrair is uitgevallen als wij hebben opgemerkt. De enige afdoende oplossing zou een geheel nieuwe vertaling zijn geweest. Maar die viel buiten Verburg's opdracht en zou hem veel meer tijd hebben gekost dan verenigbaar was met het afgesproken honorarium. Hij was dus aangewezen op een compromis, dat hem niet bevredigde en waaraan hij dan ook zonder vreugde werkte. De meest opvallende afwijkingen van Ghys trachtte hij systematisch uit te bannen, maar voor het overige bracht hij in diens tekst slechts een groot aantal incidentele - en daardoor willekeurig aandoende - verbeteringen aan, waarvan overigens de reden niet altijd even duidelijk is en die ook niet altijd even gelukkig zijn uitgevallen. Zodoende bleef enerzijds de vertaling van Ghys grotendeels gehandhaafd, maar werd anderzijds daarvan toch telkens afstand genomen door een kleine verandering. Erg gelukkig kan men deze oplossing niet noemen, en Verburg was zich daarvan blijkens zijn Voorreden wel bewust: ‘doch toen ik het werk dus aangevangen hadt, moest het'er mede door’. Het is dan ook begrijpelijk, dat hij zijn naam niet op het titelblad vermeld wilde zien. Maar ook die van Ghys kwam daarvoor niet in aanmerking. Een vertaler, wiens werk niet meer was dan ‘vuiligheit’,Ga naar voetnoot42 verdiende te worden doodgezwegen. Daarmee beging Verburg echter een onbillijkheid tegenover zijn voorganger. Het was zeker niet in de laatste plaats aan wat hij, al was het met tegenzin, in diens vertaling onveranderd had gelaten, dat de herziening haar leesbaarheid en betrekkelijke vaart te danken had. | |||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van de herzieningDat alles wordt goed geïllustreerd, wanneer men Verburg's versie van de passage over Telemachus' bezoek aan de verblijfplaats der goede koningen in de Elyzeese velden vergelijkt met de tekst van Ghys, die ik hierboven heb geciteerd.Ga naar voetnoot43 Ik laat ditmaal de Franse bron achterwege, ofschoon Verburg uitging van een latere en betere editie dan zijn voorganger. Maar de verschillen tussen Moetjens-1699 en Moetjens-1701 - de basis voor de uitgave die Verburg vóór zich had - zijn hier, afgezien van de spelling en interpunctie, te gering in aantal en betekenis om het opnieuw afdrukken van de Franse tekst te rechtvaardigen. Bovendien valt de verbeterde versie | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
slechts op drie plaatsen bij Verburg duidelijk te herkennen.Ga naar voetnoot44 Onder de handen van de Amsterdamse praeceptor werd de beschrijving van het verblijf der gelukzalige koningen als volgt (blz. 424-426): 1Telenmachus naderde deze koningen, die in welriekende bosschen gezeten waren op altijdt 2groeijende en bloeijende zoden; duizent kleine beekjes van klaar water bespoelden deze 3schoone plaatzen. en maakte [sic] daar eene aangename koelte; een oneindig getal vo-4gelen deeden deze bosschen weērgalmen door haar zoet gezang; men zagh alle de lieffe-5lijke bloemen der lente te gelijk, die onder hunne voelen groeiden, nevens de rijkste 6vruchten van den herst, die aan de boomen hongen; nooit gevoelde men daar de bran-7dende hette der hondsdagen; nooit dorsten de schraale Noorde winden daar blazen, 8noch de strenge koude van den fellen winter doen gevoelen. Noch de bloeddorstige 9oorlogh; noch de wreede nijdt, die met een vergiftige tant de adders, in haare boezem 10en om haare armen geslingert zijnde, byt, noch de nayver, noch het wantrouwen, noch 11vreze, noch ydele begeertens naderden ooit dit gelukkig verblyf der vrede. De dagh 12eindigde daar nooit, en de nacht met haare donkere schaduw was daar niet bekent; een 13zuiver en zacht licht omischeen de ligchaamen dezer rechtvaardige menschen, en om-14ringde hun met zyne straalen, als met een kleet; dit licht was niet, als het geen de oogen 15der ellendige stervelingen bestraalt, en dat niets anders is dan duisternisse. 't Is veel eer 16een hemelsche heerlykheit, dan een licht; 't doordringt op eene fyner wyze de dikste 17ligchaamen, dan de straalen der zonne het zuiverste kristal doordringen; nooit verbijstert 18het de oogen, maar versterkt die in het tegendeel, en voedt in 't binnenste der ziele, ik 19weet niet welk eene helderheit. Met dit alleen worden de gelukzalige menschen gevoedt, 20't straalt door hun, en uit hun; 't doordringt hun, en 't wordt met hun vereenigt; zy zien 21en zy gevoelen dat; zy ademen dat uit, en 't doedt in hun aangroeijen een onuitputtelyke 22bron van vrede en blijdschap, zy zyn gedompelt in dezen afgront van blijdschap, even 23als de visschen in de zee; zy begeren niets, en hebben alles zonder iets te hebben, want 24de smaak van dat zuivere licht blust den honger hunner zielen uit; al hunne begeertens 25zijn verzadigt, en hunne verzadentheit is verheven boven al het geen verhongerde en 26uitgehongerde menschen op de aarde zoeken; al de vermakelijkheden, die hun omringen, 27zijn by hun vain geen waarde, vermits de volstrektheit van hun geluk, dat zy van binnen 28genieten, hun geen gevoelen overlaat, voor al 't geen zy aangenaams van buiten zien; 29even als de Goden, verzadigt van Nectar en Ambrozijn, zich niet zouden ontwaardigen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
30grove spijzen te gebruiken, die men hun aanboodt aan de uitnemendste tafel der sterffe-31lijke menschen; alle kwalen vlieden ver af van deze geruste plaatze, de doot, ziekte, 32armoede, droefheit, beklagh, knaging, vreze, en de hoop zelf, die meenigmaal zoo veel 33kost als de vreze, verdeeldheden, hartzeer en tegenzin kunnen daar niet inkomen: eer 34zouden de hooge bergen van Thracie, welke met hunne altijdt met ys en sneeuw, van 35den aanvang der werelt, bedekt zijnde kruinen de wolken klieven, kunnen geworpen 36worden van hunne grondslagen steunende op de middelpunt der aarde, dan dat de 37harten dezer rechtvaardige menschen zelf het minste zouden bewogen worden; alleen 38hebben zy mededoogen met de ellende, die de sterffelijke menschen op de aarde onder-39drukt; maar 't is een zacht en gerust mededogen, dat geenzins hun onveranderlijk geluk 40ontroert; eene eeuwig-durende jeugt, eene gelukzaligheit zonder einde, eene gansch God-41delijke heerlijkheit is op hunne wezens afgemaalt, hunne vreugde heeft niet 't geen dwaas 42en onbehoorlijk is, 't is eene zachte en edelmoedige blijdschap, vol van voortreffelykheit; 43't is eene verheve smaak van waarheit en deugt, die hun vervoert;.. In het algemeen kunnen de aangebrachte veranderingen inderdaad verbeteringen worden genoemd. De door mij gesignaleerde ongerechtigheden in de tekst van GhysGa naar voetnoot45 zijn geen van alle aan de aandacht van Verburg ontsnapt, en ook op andere plaatsen heeft hij bij het veranderen meermalen een gelukkige hand gehad. Zo toen hij in reg. 13-14 omcingelden verving door omringde, in reg. 22 verdronken door gedompelt, in reg. 33 Onsmaaklijkheden door tegenzin.Ga naar voetnoot46 Maar niet élke verandering is een verbetering. In reg. 1 verdienen Bosschagien van Ghys de voorkeur boven de bosschen van Verburg; in reg. 20 voldoet 't gaat van haar uit, en komt tot haar in (Ghys) beter dan Verburg's 't straalt door hun, en uit hun. Ook heeft de corrector wel eens de ene fout door een andere vervangen. In de passage over de nijd en haar adders (reg. 9-10) verbeterde hij terecht de persoonsvorm dood in byt; maar ten onrechte vatte ook hij de adders als object bij die persoonsvorm op, waardoor zijn resultaat nauwelijks begrijpelijker wordt dan dat van Ghys.Ga naar voetnoot47 Eénmaal voegt hij zelfs een fout toe, die Ghys niet had gemaakt. In reg. 4-5 vertaalde hij ‘on voyoit tout ensemble les fleurs du Printems [...] avec les plus riches fruits de l'Automne’, alsof er stond ‘on voyoit toutes ensemble les fleurs du Printems’: ‘men zagh alle de lieffelijke bloemen der lente te gelijk’. Om een juiste indruk te krijgen van Verburg's werkmethode dient men echter vooral ook aandacht te besteden aan wat hij in de tekst van Ghys onveranderd liet. Dan pas ziet men, hoe Ghysiaans het geheel in toon en stijl gebleven is. | |||||||||||||||||||||||||||||
b. De uitgave van 1720In 1717 verscheen in Parijs de eerste volledige editie van de Télémaque, in 1719 gevolgd door de daarmee corresponderende Rotterdams-Amsterdamse uitgave van Hofhout en de beide Wetstein's.Ga naar voetnoot48 Door het beschikbaar komen van de definitieve Franse tekst was de herziene vertaling van 1715 uiteraard achterhaald. Maar de gebroeders Wetstein hadden de afzet daarvan blijkbaar bevredigend genoeg gevonden om te besluiten tot een nieuwe bewerking, die aansloot bij de nieuwe Franse tekst. Ditmaal werkten zij bij de uitgave echter samen met hun Rotterdamse collega | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Jan Hofhout, op dezelfde manier als zij dit voor de Franse editie van 1719 hadden gedaan; elk van hen bracht een deel van de exemplaren op de markt, met vermelding van zijn eigen uitgevers-adres op het titelblad.Ga naar voetnoot49 De aangewezen man om de nieuwe bewerking te verzorgen, was natuurlijk Isaäk Verburg. Deze bleek daartoe bereid, en in 1720 kwam het boek van de pers, onder de titel: De // Gevallen // van // Telemachus // zone van Ulysses, // Of vervolg van het vierde Boek der Odyssea van // Homerus; // Beschreven door den Here // François de Salignac, // van Mothe Fenelon, Aartsbisschop, Hertog van // Cameryk, vorst van het H.Ryk, enz. // tot onderwyzinge van den // Hertog van Bourgogne. // Uit het Fransch vertaalt, van nieuws overgezien, // en met Aantekeningen, tot opheldering der // oude Verdichtselen, enz. verrykt, // door // Isaak Verburg. // Eerste/Twede Deel. // vignet // Te Amsterdam, // By R. en G. Wetstein, 1720. Deze titel sluit dichter aan bij die van de vertaling uit 1715 dan bij die van de Franse uitgave uit 1719. Vooral de handhaving van de subtitel ‘Vervolg van het vierde Boek der Odyssea van Homerus’ - die in de Franse editie vervallen is - doet vermoeden dat dit geen toeval is, maar bedoeld was om de samenhang tussen de beide uitgaven van de vertaling te doen uitkomen. Doordat Isaäk Verburg ditmaal zijn naam op het titelblad liet vermelden, werd zodoende bereikt dat ook de uitgave van 1715 achteraf als zijn werk werd aangewezen. In tegenstelling tot de titel is de tekst van de vertaling geheel aan de Franse editie van 1719 aangepast. Evenals daar is ook hier de Télémaque uitgebreid met de eerder ontbrekende gedeelten en in 24 boeken verdeeld, elk voorafgegaan door een ‘Inhoudt’. Ook de Discours sur la poésie épique, waarin Ramsay verdedigde dat Fénelon's werk ondanks de proza-vorm als een heldendicht diende te worden beschouwd, werd in de vertaling opgenomen. Hetzelfde geldt voor de Remarques, althans voor zover het de interpretatie van bepaalde passages als zinspelingen op Lodewijk XIV en diens wijze van regeren betreft; de daarbij behorende toelichting op mythologische en legendarische namen werd door Verburg onvoldoende geacht en vervangen door een eigen annotatie.Ga naar voetnoot50 Nieuw, zowel ten opzichte van de uitgave van de Nederlandse tekst in 1715 als de Franse in 1719, is de verdeling van het werk in twee helften. Deel I bevat het voorwerk en de eerste twaalf boeken, deel II (met eigen titelblad en eigen paginering) de laatste twaalf. Veel meer dan een druktechnische aangelegenheid, die ten doel had het mogelijk te maken de beide helften tegelijkertijd te doen zetten, schijnt dit niet te zijn geweest. In vrijwel alle mij bekende exemplaren zijn de beide delen tenminste tot één geheel samengebonden. Bovendien heeft deel II geen spoor van enig voorwerk, terwijl het jaar van uitgave hetzelfde is als dat van deel I. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het voorwerkEvenals uit het titelblad blijkt ook uit het voorwerk, dat het de bedoeling van uitgevers en bewerker was het nauwe verband tussen de edities van 1715 en 1720 duidelijk te doen uitkomen. Opnieuw is het werk opgedragen aan Mr. Wigbold Slicher Junior, die inmiddels schepen van Amsterdam geworden was en nu dan ook als zodanig wordt aangeduid. Ditmaal behoefde Verburg zich echter niet meer achter zijn uitgevers te verschuilen en kon hij zich persoonlijk tot Slicher wenden. In de eerste alinea van zijn Opdragt komt hij er rond voor uit, dat de nieuwe uitgave hetzelfde werk betreft als dat van 1715: Voor vyf jaren gaf ik het Werk, het welk ik tegenwoordig de eere heb U.Ed.Achtbre. aan te bieden, in het licht; en zag, alzo ik toen niet genegen was mynen naam daar voor te stellen, met een zonderling vermaak, dat de wakkere Boekhandelaars, die het zelve bekostigden, geen ander inzicht hadden dan ik, dat is, dat zy het aan U.Ed. Achtbre. aanboden. Tegenwoordig, nu ik mynen naam op het tytelbladt heb doen stellen, doe ik zelf het geen ik toen met vermaak zag dat door anderen gedaan wierdt. Om nogmaals te onderstrepen dat het om hetzelfde werk gaat, en waarschijnlijk niet minder om te verklaren waarom hij in 1715 anoniem had willen blijven, laat Verburg zijn Voorreden van dat jaar op de Opdragt volgen: Voorreden aan den Lezer, Zo als zy .voor den voorgaanden druk gestaan heeft. Daarmee wordt er nog eens aan herinnerd, dat de onvolkomenheden van die voorgaande druk niet aan Verburg mogen worden verweten, maar moeten worden toegeschreven aan de ‘vuiligheit’ van de ongenoemde Ghys en aan de onmogelijkheid bij de herziening al diens ongerechtigheden afdoende weg te werken. Na het oude volgt dan het nieuwe voorbericht: Voorreden aan den Lezer, voor dezen nieuwen druk. Verburg herinnert aan het verschijnen van de vermeerderde en verbeterde Télémaque-edities, eerst in Parijs en daarna ook in Holland, om dan te vervolgen: Toen nu het Werk wederom in het Nederduitsch op de persse zou gebragt worden, heb ik de moeite genomen van myne vorige Vertaling van woordt tot woordt na te zien tegen dien nieuwen Franschen druk, en daar het nodig was, verbeterd. Dat was zeer noodzakelyk, niet alleen om de aanzienlyke vermeerderingen, die op vele plaatsen in het werk ingevoegd waren, maar ook om dat de bewoording hier en daar eenigzins veranderd was.Enkele van de belangrijkste toevoegingen en veranderingen worden nader aangewezen, om de lezer te doen begrijpen dat hij inderdaad niet meer met de vorige druk van de vertaling kan volstaan. Hierna zet Verburg uiteen, waarom De Gevallen van Aristonöus ditmaal niet werden opgenomen.Ga naar voetnoot51 Daarentegen vindt men in zijn nieuwe druk wél de Remarques - althans ‘de staatkundige, of betrekkelyke op het hof van Vrankryk’ - die voorkomen in ‘de laatste Fransche uitgave’, d.w.z. die van 1719. Verburg houdt daarbij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
echter een slag om de arm; hij heeft ze overgenomen ‘zonder dat ik die goed keur of verwerp’. Het is mogelijk, dat Fénelon hier en daar inderdaad op toestanden en gebeurtenissen aan het Franse hof gezinspeeld heeft. Maar het is even goed mogelijk, dat hij slechts lessen van algemene aard heeft willen geven en dat de vermeende toespelingen op toevallige overeenkomsten berusten. - Deze voorzichtige objectiviteit is echter geen verdienste van Verburg, maar een herhaling van wat in de Franse uitgave door Hofhout en de gebroeders Wetstein in hun Avertissement onder de aandacht van de lezers was gebracht.Ga naar voetnoot52 Toch is er een merkwaardig onderscheid in de wijze, waarop de uitgevers en Verburg de Remarques beschouwden. De eersten maanden wel tot voorzichtigheid ten opzichte van de juistheid daarvan, maar vonden ze toch belangrijk genoeg om ze met nadruk op het titelblad van hun Franse uitgave te vermelden; zij begrepen er zowel de politieke als de commerciële betekenis van.Ga naar voetnoot53 Verburg ging daar evenwel argeloos aan voorbij, en zag in de ‘staatkundige’ Remanrques niet meer dan een bijkomstige curiositeit. Voor hem waren de mythologische en oudheidkundige annotaties ‘van meer aangelegenheit’. Die van de Franse uitgave voldeden hem echter zó weinig ‘dat ik die alle verworpen heb, en zelf andere gemaakt’. En het is uitsluitend voor deze aantekeningen dat hij op zijn titelblad aandacht vraagt: ‘met Aantekeningen, tot opheldering der oude Verdichtselen, enz. verryk’. Na tenslotte nog een kleine demonstratie gegeven te hebben van zijn kennis van het Grieks, door Sophocles als een der bronnen van Fénelon aan te wijzen en dit met enkele Griekse citaten te ‘bewaarheden’, beëindigt Verburg zijn Voorreden met de aankondiging van de volgende Verhandeling van het Heldendicht, welke ik uit den laatsten Franschen druk heb leren Nederduitsch spreken, en ook voor het Werk geplaatst.Met de ‘Nederduitsch sprekende’ Discours sur la poésie épique ei l'excellence du poéme de Télémaque van Ramsay - ‘Verhandeling van het Helden-dicht, en van de Uitmuntendheit Van het Dicht-Werk de Telemachus’ - wordt dan dit uitvoerige voorwerk afgesloten.
Aan de hand van dit alles valt na te gaan, waaròm Verburg zich zoveel moeite gaf de samenhang tussen de nieuwe druk van 1720 en de anonieme uitgave van 1715 - die hij nu ‘myne vorige Vertaling’ noemt - goed te doen uitkomen. Nu hij besloten had ditmaal zijn naam op het titelblad te vermelden, kòn hij niet anders. Ondanks alle vermeerderingen en verbeteringen bleef immers de tekst van 1720 gemakkelijk herkenbaar als een herziening van die uit 1715; hele gedeelten daarvan waren niet of nauwelijks veranderd. Om ook deze gedeelten op zijn naam te kunnen brengen zonder beschuldigd te worden van plagiaat, moest hij dus de uitgave van 1715 als de zijne claimen. Weliswaar had hij ook daarin slechts een herziening geleverd van een vertaling uit 1700, maar de opnieuw afgedrukte Voorreden van 1715 toonde de minderwaardigheid van deze laatste z.i. overtuigend genoeg aan, om het aanvaardbaar te maken het resultaat van die herziening te beschouwen als de eerste wérkelijke | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vertaling van de Télémaque. Rest nog de vraag, waaròm Verburg er in 1720 prijs op stelde zijn naam op het titelblad vermeld te zien, terwijl hij dat in 1715 niet had gewild. Zekerheid daaromtrent hebben wij uiteraard niet, maar het ligt voor de hand dit vooral toe te schrijven aan de toenemende belangstelling voor de Télémaque, die door de verschijning van de definitieve tekst, door de discussie over de vraag of het werk een roman dan wel een epos was, en door de politieke strekking van de Remarques nog een additionele stimulans had gekregen. Verburg zal zich de eer niet hebben willen laten ontgaan, als de officiële vertaler van dit beroemde werk bekend te staan. De verbeteringen, toevoegingen en aantekeningen, die hij in de druk van 1720 had aangebracht, waren in zijn oog ongetwijfeld ingrijpend en belangrijk genoeg om dit tot een gerechtvaardigde wens te maken. De vertaling mocht dan in laatste instantie teruggaan op Ghys, het was toch pas onder zijn - Verburg's - handen dat zij bruikbaar geworden was. - Misschien kwam daar nog bij, dat de-uitgave van 1715 bij het publiek méér waardering gevonden had dan Verburg oorspronkelijk verwachtte, zodat hij de daarin gehandhaafde anonimiteit achteraf betreurde en dankbaar de gelegenheid aangreep om zijn auteurschap te vindiceren. | |||||||||||||||||||||||||||||
De tekst na de tweede herzieningOm ons een oordeel te kunnen vormen over het resultaat van de tweede herziening, dienen wij onderscheid te maken tussen de gedeelten die reeds in de ‘oude’ versie van de Télémaque voorkwamen, en die welke in de posthume edities daaraan waren toegevoegd. Bij de eerste kon Verburg uitgaan van ‘zijn’ vertaling uit 1715 en volstaan met aanpassing aan de definitieve Franse tekst op plaatsen, waar ‘de bewoording hier en daar eenigzins veranderd was’. Voor de nieuwe passages moest hij echter een geheel eigen vertaling leveren, wat hem de gelegenheid bood zijn principe van tekstgetrouwheid in praktijk te brengen, zonder gehinderd te worden door een reeds bestaande tekst. Hoe heeft hij zich in het ene, en hoe in het andere geval van zijn taak gekweten? Ik meen niet beter te kunnen doen dan dit aan twee concrete voorbeelden te demonstreren. Ik begin met een ‘nieuwe’ en dus zelfstandig vertaalde passage, omdat de voorgeschiedenis ons benieuwd heeft gemaakt naar een proeve van wat Verburg op eigen kracht vermocht. Ik koos daarvoor een gedeelte van Mentor's vermaning aan Telemachus, niet te streng over Idomeneus te oordelen, omdat aan koningen zulke hoge eisen gesteld worden dat daaraan door een mens nauwelijks kan worden voldaan.Ga naar voetnoot54 In de Franse editie van Hofhout-Wetstein uit 1719 vond Verburg van dit gedeelte de volgende tekst (blz. 248-249): 1Les plus longs & les meilleurs régnes sont trop courts & trop imparfaits, pour réparer 2à la fin ce qu'on a gâté, sans le vouloir, dans les commencemens. - La Roïauté porte 3avec elle toutes ces miseres. L'impuissance humaine sucombe sous un fardeau si aca-4blant. 11 faut plaindre les Rois & les excuser. Ne sont-ils pas a plaindre d'avoir àa gou-5verner tant d'hommes, dont les besoins sont infinis, & qui donnent tant de peines à 6ceux qui veulent les bien gouverner? Pour parler franchement, les hommes sont fort à 7plaindre d'avoir à être gouvernés par un Roi qui n'est qu'homme semblable à eux; car 8il faudroit des Dieux pour redresser les hommes. Mais les Rois ne sont pas moindre à 9plaindre n'étant qu'hommes, c'est à-dire foibles & imparfaits, d'avoir à gouverner cette 10multitude innombrable d'hommes corrompus & trompeurs. Hij vertaalde dit als volgt (I, blz. 319): | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1De langste en de beste regeringen zyn al te kort en al te onvolmaakt, om aan het einde 2der zelve dat gene, 't welk men in het begin, zonder voordacht, bedorven heeft, weder 3goed te maken. - De koninklyke waardigheit is van alle deze elenden vergeselschapt. 4De menschelyke onmacht bezwykt onder een zo lastig pak. Men moet de koningen 5beklagen, en hen verschonen. Zyn zy niet te beklagen, dat zy zo vele menschen, die 6oneindig vele zaken nodig hebben, en die zoveel moeite geven aan de gene die hen wel 7willen bestieren, moeten bestieren? Om vry uit te spreken, de menschen zyn zeer te 8beklagen, dat zy moeten geregeerd worden door een koning, die niets is dan een mensch, 9gelyk zy zijn; want men zou wel Goden nodig hebben, om de menschen te regt te 10brengen. Maar de koningen zijn niet minder te beklagen, om dat zy alleen menschen 11zijnde, dat is te zeggen zwak en onvolmaakt, te regeren hebben over die ontallyke me-12nigte van bedorvene en bedrieglyke menschen. Men kan niet anders dan erkennen, dat Verburg inderdaad een tekstgetrouwe vertaling geeft. Weliswaar niet altijd een geheel letterlijke, maar toch zeker een die in overeenstemming is met het voorbeeld dat Vondel in zijn proza-Aeneis gegeven had. Er is hier geen sprake van eigenmachtige veranderingen, zoals Ghys zich die veroorloofd had, en evenmin van storende vertaalfouten. Daar staat evenwel tegenover, dat de vertaling stroef aandoet en zich weinig vlot laat lezen. Verburg is nogal onbeholpen in het vinden van de juiste Nederlandse aequivalenten voor wat er in het Frans staat: In reg. 3 heeft hij ‘La Roïauté porte avec elle toutes ces miseres’ onhandig weergegeven; in reg. 6 zijn ‘les besoins’ door de omschrijving niet goed overgekomen; in reg. 10-11 is ‘n'étant qu'hommes’ in een ander zinsverband gebracht dan Fénelon bedoelde. - Hinderlijker voor de leesbaarheid is de onnatuurlijke zinsbouw, waarvan wij een goed voorbeeld vinden in de zin die met ‘Zyn zy niet te beklagen’ begint (reg. 5-7). Ook in de overige nieuw-vertaalde passages komen dergelijke gewrongen constructies herhaaldelijk voor. Martin acht de betrokken passages ‘vraiment bien rendues’.Ga naar voetnoot55 Het hierboven besproken gedeelte bevestigt dit, maar laat tevens uitkomen dat er een restrictie dient te worden toegevoegd. Het Frans wordt in het algemeen wel nauwkeurig weergegeven, maar in een brokkelig en soms stuntelig Nederlands.
Voor een voorbeeld van herziening van de oude tekst kunnen wij niet beter doen dan opnieuw gebruik maken van de ons langzamerhand vertrouwd geworden passage over het verblijf van de goede koningen in de Elyzeese velden. Ik beperk mij ditmaal echter tot de eerste helft, omdat wij daarin reeds alles vinden wat wij nodig hebben. Wat de Franse tekst van 1719 betreft, volsta ik met het aangeven van de min of meer belangrijke wijzigingen ten opzichte van Moetjens-1699 en Moetjens-1701.Ga naar voetnoot56 Voor het overige wijs ik er slechts op, dat Moetjens-1699 op verschillende punten meer overeenkomst vertoont met de definitieve versie dan Moetjens 1701. Zo blijkt in reg. 6Ga naar voetnoot57 inderdaad ‘la furieuse Canicule’ te moeten staan; het wegvallen van het adiectief in de druk van 1701 was kennelijk een omissie. Ook ‘une source intarissable’ in reg. 19-20 is juist; de verandering van 1701 in ‘source insatiable’ - op zichzelf vanwege het weinig passende adiectief toch al suspect - vindt in de posthume edities geen steun. De relevante wijzigingen in de tekst van 1719 (blz. 396-397) zijn de volgende (ik cursiveer de verschillen): | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bij de herziening van 1720 ging de vertaling van Verburg als volgt luiden (II, blz. 163-164): 1Telemachus naderde deze koningen, die in welriekende bosschen gezeten waren op altijdt 2groeiende en bloeiende zoden; duizend kleine beekjes van klaar water besproeiden die 3schone plaatsen, en maakten daar eene aangename koelte. Een oneindig getal vogelen 4deedt deze bosschen weêrgalmen door haar zoet gezang; men zag alle de lieffelijke 5bloemen der lente, die onder hunne voeten groeiden, te gelijk nevens de rijkste vruchten 6van den herst, die aan de bomen hongen; nooit gevoelde men daar de brandende hette 7der geweldige hondsdagen; nooit dorsten de schrale Noorde winden daar blazen, noch 8de strenge koude van den winter doen gevoelen. Noch de bloeddorstige oorlog, noch de 9wrede nijdt, die met een vergiftige tant, de adders in hare boezem en onder hare armen 10geslingerd zijnde, bijt, noch de nayver, noch het wantrouwen, noch vreze, noch ydele 11begeertens naderden ooit dit gelukkig verblijf der vrede. De dag eindigde daar nooit, en 12de nacht met zijne donkere schaduw was daar niet bekend; een zuiver en zacht licht 13omscheen de ligchamen dezer rechtvaardige menschen, en omringde hen met zijne stra-14len, als met een kleedt. Dat licht is niet, als het duistere schijnsel, 't welk de oogen der 15ellendige stervelingen bestraalt, en dat niets anders is dan duisternisse. 't Is veel eer een 16hemelsche heerlijkheit, dan een licht; het doordringt op eene fijner wijze de dikste lig-17chamen, dan de stralen der zonne het zuiverste kristal doordringen; nooit verbijstert het 18de oogen, maar versterkt die in het tegendeel, en voedt in het binnenste der ziele, ik 19weet niet welk eene helderheit. Met dit alleen worden de gelukzalige menschen gevoed, 20het straalt door hen, en uit hen; het doordringt hen, en het wordt met hen vereenigd; 21zy zien en zy gevoelen dat; zy ademen dat uit, en het doedt in hen aangroeien een 22onuitputtelijke bron van vrede en blijdschap. Zy zijn gedompeld in dien afgrondt van 23blijdschap, even als de visschen in de zee. Zy begeren niets, en hebben alles zonder iets 24te hebben; want de smaak van dat zuivere licht blust den honger hunner zielen uit. Wanneer wij deze tekst naast die van 1715 leggen,Ga naar voetnoot58 treft ons allereerst dat Verburg lang niet alle wijzigingen uit de definitieve versie heeft overgenomen, die hierboven werden aangegeven. Aan die sub a, b, d, e, en f gaat hij voorbij, terwijl hij die sub c wél verwerkt, evenals - in het vervolg van deze passage - die sub g en h. Ook herstelt hij in reg. 7 bij ‘hondsdagen’ het adiectief, dat hij in 1715 overeenkomstig de toen door hem gebruikte Franse tekst had weggelaten. Wij kunnen dus al dadelijk vaststellen, dat Verburg's verzekering in de Voorreden, dat hij de moeite genomen heeft zijn vorige vertaling ‘van woordt tot woordt’ met de nieuwe Franse tekst te vergelijken en ze te verbeteren ‘daar het nodig was’, blijkbaar niet moet worden opgevat in de meest voor de hand liggende betekenis. Daar het nodig was wil niet zeggen: ‘waar de nieuwe Franse tekst anders luidde’, maar: ‘waar ik vond dat het verschil met de nieuwe Franse tekst belangrijk genoeg was om dit nodig te maken’. Ook bij deze interpretatie blijft Verburg's verzekering echter moeilijk te rijmen met zijn praktijk. De veranderingen, die hij overneemt, zijn stellig niet van méér betekenis dan die welke hij verwaarloost. Tot deze laatste behoort zelfs de belangrijkste van alle: die sub b, waaruit onomstotelijk blijkt dat hij in 1715 een fout had gemaakt | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
door de Nijd haar eigen adders te doen bijten;Ga naar voetnoot59 die fout blijft er precies zo staan als in de vorige druk! Toch heeft Verburg zijn vroegere tekst wél ‘van woordt tot woordt’ kritisch herlezen. Dat valt op te maken uit de vele kleine veranderingen, die hij - ook los van de ‘bewoording’ in het Frans - daarin aanbracht. Zo werd de interpunctie gereguleerd, hun (als pronomen personale) systematisch vervangen door hen, en evenzo 't door het. In reg. 2 werd bespoelden gewijzigd in besproeiden, dat inderdaad beter in de context past. In reg. 5 blijkt zelfs een fout uit 1715 door een kleine woordomzetting te zijn weggewerkt; te gelijk wordt niet meer bij alle getrokken zoals toen,Ga naar voetnoot60 maar gecombineerd met nevens. Soortgelijke ervaringen heeft men bij vergelijking van andere gedeelten in de versie van 1715 met de herziene tekst van 1720. Verburg heeft ongetwijfeld naarstig aan die laatste gedokterd en er in allerlei opzichten kleine verbeteringen in aangebracht, vaak van taalkundige aard. Maar hij ging daarbij even incidenteel en arbitrair te werk als destijds bij de herziening van Ghys. De veronderstelling lijkt dan ook gerechtvaardigd, dat hij een natuur had die hem ongeschikt maakte voor systematische vergelijking van een vertaling met de oorspronkelijke tekst. Telkens weer liet hij zich bij zijn herzieningen zózeer door de eerste in beslag nemen dat hij de tweede vrijwel vergat, allerlei veranderingen aanbracht los van het Frans, en herhaaldelijk over afwijkingen heenlas die hem bij een beter over de twee teksten verdeelde aandacht zeker niet zouden zijn ontgaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
c. De latere drukkenNa 1720 heeft Verburg zijn vertaling verder ongemoeid gelaten. Gezien zijn capaciteiten ongetwijfeld terecht; hij had er het beste van gemaakt waartoe hij in staat was. En al met al had hij inderdaad een heel bruikbaar boek geleverd: weliswaar niet vlekkeloos, maar toch zonder al te storende fouten; meermalen onhandig in woordkeuze en formulering, maar toch zonder veel moeite verstaanbaar; in de nieuw-vertaalde passages stroef en stuntelig van stijl, maar tekstgetrouw; in de oudere - en ver-uit dominerende - gedeelten minder nauwkeurig en nog altijd met een onmiskenbaar substraat van Ghys, maar juist daardoor vlotter van taal en met meer vaart in het verhaal. In 1730 verscheen van dit boek een nieuwe druk, geheel conform aan de vorige editie,Ga naar voetnoot61 maar bij een andere uitgever: Antony Schoonenburg, boekverkoper in de Stilsteeg te Amsterdam. Het samenvallen van deze uitgave met de omstandigheid, dat het privilegie van Hofhout en de gebroeders Wetstein voor publikatie van de Télémaque op 8 augustus 1730 verlopen was, is opmerkelijk genoeg om de vraag te doen opkomen of er tussen beide feiten verband moet worden gelegd. Weliswaar werd in het privilegie niet over vertalingen gesproken, maar het is niet ondenkbaar dat die er op eenzelfde wijze bij betrokken werden geacht als indertijd - maar toen expressis verbis - in het privilegie van Moetjens. In dat geval zou Schoonenburg eerst in de laatste maanden van 1730 de handen vrij gekregen hebben voor zijn | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe uitgave, die dan ook buiten Verburg om tot stand gekomen zou kunnen zijn. Maar zekerheid hebben wij over dit alles niet. In 1750, vijf jaar na de dood van Verburg, werd diens vertaling door Jan Daniel Beman te Rotterdam opnieuw op de markt gebracht. Martin heeft echter aangetoond dat het hier om een titeluitgave van de druk uit 1730 gaat, en concludeert daaruit: ‘Beman doit donc avoir acheté de Schoonenburg les exemplaires non vendus pour les publier sous son nom’.Ga naar voetnoot62 Weer twintig jaar later, in 1770, verscheen de vertaling van Verburg nogmaals bij Jan Morterre, Boekverkooper op den Nieuwendyk te Amsterdam. Hier hebben wij weer te doen met een werkelijke nieuwe druk. De samenstelling is geheel gelijk aan die van de vorige uitgaven, maar er zijn een aantal moderniserende veranderingen aangebracht in taalvormen en woordgebruik, terwijl bovendien ‘cette édition se distingue par l'emploi d'un tout autre systéme orthographique’.Ga naar voetnoot63 Er blijk uit, dat Morterre niet alleen een bevredigende afzet voor zijn nieuwe druk verwachtte, maar dat hij na vijftig jaar Verburg's vertaling nog altijd belangrijk genoeg vond om de kosten en de moeite van een modernisering te rechtvaardigen. | |||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. Drie ‘vertalingen’Onder de titel van dit hoofdstuk staan drie jaartallen. Daaruit blijkt dat ik in het hierboven besproken.werk drie verschillende ‘vertalingen’ onderscheid: die van Ghys uit 1700, die van Verburg uit 1715, en de definitieve tekst - eveneens van Verburg - uit 1720. Dat is niet zonder meer vanzelfsprekend. De ‘vertaling’ van Verburg uit 1715 is zó nauw verbonden met die van Ghys, dat er alle aanleiding zou zijn te spreken van: de vertaling Ghys-Verburg. En al is de uitgave van 1720 als weergave van de definitieve Franse tekst wezenlijk anders dan die uit 1715, voor het grootste deel van de vertaling is liet werk van Ghys nog altijd de feitelijke basis. Zouden wij dus niet beter doen te spreken van één vertaling: die van Ghys, tweemaal herzien en uitgebreid door Verburg? Ik heb tenslotte gemeend van niet. In de eerste plaats om verwarring te voorkomen. Het is nu eenmaal onder de naam van Verburg en in de vorm, die deze er uiteindelijk aan gaf, dat de bewuste vertaling bekendheid verworven heeft en zich gedurende de gehele 18de eeuw wist te handhaven. De tijdgenoten kenden de naam van Ghys in dit verband niet - of nauwelijksGa naar voetnoot64 - meer. Als Sybrand Feitama in 1733 de proza-vorm van de Télémaque aanvalt, merkt hij over Ramsay's Discours de la poésie épique op, dat deze ‘door den geleerden Heere Verburg in den Nederduitschen druk, aan 't hoofd zyner matelooze Vertaling van den Telemachus, in 't ligt gebragt’ is, en verwijst hij naar de druk van 1720. Het zou slechts tot misverstand leiden, in deze historische situatie verandering te willen aanbrengen. In de tweede plaats heeft Verburg - door zijn twee herzieningen van Ghys' vertaling, zijn aanpassing daarvan aan de definitieve Franse tekst, en zijn toevoeging in eigen vertaling van de nieuwe gedeelten uit die tekst - toch wel heel duidelijk een eigen stempel op de Nederlandse overzetting van de Télémaque gedrukt. Zijn editie van 1720 staat te ver van Ghys om nog aan diens naam gebonden te zijn. Daarentegen zou de anonieme uitgave van 1715 op zichzelf niet ten onrechte een ‘vertaling | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ghys-Verburg’ worden genoemd. Uit het gezichtspunt van de editie-1720 kan men er echter ook een tussen-station in zien, dat als zodanig een eigen karakter heeft.Ga naar voetnoot65 Maar al is het dan verantwoord te spreken over de Telenmachus-vertalingen van Isaäk Verburg uit 1715 en 1720, daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat zij beide berusten op een sterk Ghysiaans substraat. Ondanks al zijn slordigheden was Ghys een veel vaardiger en vlotter vertaler dan Verburg. Wat in de tekst van deze laatste aan vaart en levendigheid van toon te vinden is, blijkt dan ook in de meeste gevallen geheel of nagenoeg overanderd van Ghys te zijn overgenomen. Het succes van Verburg moet daarom ongetwijfeld mede aan Ghys worden toegeschreven. De Amsterdamse praeceptor heeft zijn voorganger ernstig tekort gedaan door in diens werk enkel ‘vuiligheit’ te willen zien. In feite had hij daaraan veel méér te danken dan hij blijkbaar besefte - zonder al te grote overdrijving zou men kunnen zeggen: de leesbaarheid van zijn boek. |
|