[Zee]
ZEE; van welke ook al is gesprooken, in de letter W. ontrent Water, 377 bl. en Watervloeden, 378 bl. teweeten;
1. Datse, door afgryslyke stormwinden voorgestuwd, tussen Doever en Bologne, Vrankryk en Engeland heeft van een gescheurd. Van Leeuwen, Leid. Nader Bewys, 584. bl. en Batav. 46 bl. De Handvest chron. &c.
Bewys. Het gebergte; aan weêrsyden kryt, en aan weêrsyen by de zee, seer steil en als doorgekloofd, en aan de landkant allenskens vlak en ongevoeligh opgaande. Verstege, 2 H. 13 bl.
2. Datse, door stormen opgeset, heeft geloopen tot aan de vesten van Uitrecht. Boven, 362 bl.
3. Datse, in Braband, tot aan Tongeren is opgedrongen. Boven, 338 bl.
4. Datse, in Westfalen, stuitte by Teklenburg. Boven, 337 bl.
5. Datse, tussen Groningen en Oost-Friesland, het boose water, de Dollaart verwekte. Boven, 378 bl.
6. Datse de Dortsse Waart, soo een schoonen weelige landstreek, op eene nacht verkeerde in een groote waterplas. Boven, 64 en 82 bl.
7. Datse, in Friesland de soogenaamde Suider Zee uitmaakte. Boven, 331 bl.
8. Datse, van de soom van Friesland, Oost-Friesland, het Sticht van Bremen, &c. de eilanden maakte; teweeten, Tessel, Eyerland, Vlieland, Ter Schelling, Ameland, Schiermonk-ooge, Bosch, Rottom, Borchum, Juist, Norderwey, Baltrum, Langeroog, Spykeroog, Wangeroog, &c. Montanus, in de Beschryv. van Amsteld. 1 D. 1 B. 16 bl.
Bewys. De Friesse Watten; synde deese niet anders als een sandplaat, of de rugh van de landstreek, onder het water begraven. Kluverius Rhynmond. 2 D. 23 H. 248 bl.
Voorts mogen deese, door het binnenlands vaartuigh, in haare doorsnydingen, alleen op seekere tyden bevaaren worden: want soo ras word de oceaan met den ebbe niet weghgesleept, of alle schepen staan op het drooge; en het scherpste gesicht kan ter nauwernood het te rugh-deinsend water bereiken. Dio, 54 lib. 543 pag. spreekende van Drusus en syn