[Rhetorykers]
RHETORYKERS, by verkortinge Rederykers; welke hunne Broederschappen en vergaderingen hadden, niet alleenlyk in Holland en Zeeland, maar ook in Braband en Vlaandere. Pars, Katw. 223 bl.
Voorts waaren hunne besigheden deese volgende:
I. Sy stelden Wedstryden aan op de Vergaderkameren, ontrent gedichten en snelle sinspreuken; waar in de voorste, hy sy dan een litmaat of een genoode vreemdeling, de gestelde prys quam te winnen. Van Meteren, 1 B. 29 bl. spreekende van het Landjuweel, of de Kameren van Braband; ei lieve! lees syn verhandelinge.
II. Men gaf ook acht, in het schryven en spreeken, alle uitheemsheid verdryvende, op een suivere taal en juiste spelling.
III. Men deede, doch gevalligh, ook voordeel in het herformen van de bedorvene Godsdienst. Hier op hoord de Hr. Hoofd (Neerl. Hist. 1 B. 55 bl.) eens spreeken:
‘Een ouwde oeffeningh in meest alle Nederlandsche steeden, en veele dorpen was die van de rymkonst; waar toe de aardigste en blygeestighste vernusten hunne vergaaderinge hielden, op plaatsen hun by de wethouders verschaft, die Rethorykkamers genoemt werden. Deeze waaren gewoon niet alleen verscheide gedichten uit te geeven, en van handt tot handt te laaten loopen, maar zelfs in openbaare heele persoonaadje speelen te vertoonen, waar in zy, nu boertwys, dan met ernst yeder 't geen zynen plicht betrof te gemòet voerden. Een stichtelyke vermaakelykheit, een soorte van zangh, die, mits d'overigheit de maat slaa, van geenen geringen dienst is, om de gemoeden der meenighte te mennen. Want, zynde de Redenaars uit de weereldt, en t'onzen tyden maar twee manieren oover, om 't volk by de ooren te leiden, naamelyk van preekstoel en toonneel; zoo heeft de Magistraat geen maghtiger middel dan dit, om 't graauw een rusthoudende onderdanigheit in te scherpen, en haare achtbaarheit te handhaaven, teeghens 't gezagh der geestelyken, dewyl 't beschooren schynt, dat zy dwars dryven moeten teeghens alle regeerders, die juist de looze van hun niet haalen. Ende niemand waane met strooyen van schriften oft gedrukte boexkens op te mooghen teeghens de scharpheit van een gladde tong, die een groot petal teffens van allerley menschen, op een' uure beleezen kan, en hun de hartstoghten des woordtvoeders wel anders weet in te boezemen. De vryheit van monde dan dee-