[Leerdam]
LEERDAM; een slot, al over lange jaaren, een ruiin binnen de stad van deese naam, in den Lande van Arkel en Altena. Goudhoeve, 86 bl.
Wat nu de stad aangaat, sy is, in het vierkant, gelegen niet verre van Asperen (waar van, 23 bl.) aan de Linge, van welk water sy haar naam ontleend: want, by verkortinge, noemt men Lingerdam heden slechts Leerdam.
A. 1150, gaf Jan de IV, Heere van Arkel, deese landstreek aan syn soon Folpert, die, A. 1167, met Pelgrom, syn soon van een duivel wierde weghgevoerd. Dit gelooft al weer de leeser niet? Ik sal geen Stoke, geen Goudhoeve, geen Slichtenhorst, maar alleen die boertende broodbakker, Van Spaan, u voorleggen; let hoe koddigh hy dit stukje verteld, in syn Beschryv. van Rotterd. 3 H. 72 bl. alwaar hy, uit Wachtendorps Rymchronyk, ook van het spooken, na Folperts omkomen, in het gemelde slot gewaagd.
A. 1492, is Leerdam, door een huwelyk, gekomen aan het Huys van Egmond; A. 1410, Heer Jan van Egmond trouwende Maria van Arkel. Boxhorn. Stedeb. 302 bl.
A. 1496, hebben de Geldersse deese stad vermeesterd, de Hollanders beoorlogende; doch Albrecht; hert. van Saxen, deê deselve, door een verdragh, daar weder uit vertrekken.
A. 1558, gaf Anna van Egmond, stervende, Leerdam, aan Philip, haar soone, prins van Oranje; die weder, A. 1618, stervende, het selve syn broeder Maurits heeft naagelaten. Deselve Boxhorn. 303 bl.