Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: Psalm 138. Ick danck u Heer, uit 's herten grondt. Of: O Heiligh, Zaligh Bethlehem. Of: Aldus.Laet doch mijn hert in uwe min
| |
[pagina 135]
| |
O soete Iesu! innigh blaken;
Wilt trecken mijn gemoedt en zin
Van all' des wereldts yd'le saken.
2. Die door uw' min sich voelt geraeckt,
Heeft in de wereldt geen behagen:
Haer soetigheidt hem bitter smaeckt,
Haer lagchen geeft hem stof tot klagen.
3. Indien de mensch die 't aerdtsche mindt,
De soetheidt uywer liefde wiste
Hy sloegh sijn dwaesheidt in de windt,
En gingh tot u, o Iesu Christe.
4. Maer nademael sijn ydel hert
In dwase wellust, aerdtsche sorgen,
En tijdtlick goedt soo licht verwert,
Is deese soetheidt hem verborgen.
5. Uw soetigheidt te boven gaet
Het soetste soet dat is te vinden,
Sy kan verdruckingh, quellingh, haet,
Ia allen tegenspoedt verslinden.
6. Soo bitter is geen bitterheidt,
Of uwe min kan die versoeten,
Wanneer het hert van droefheidt schreidt,
Komt sy het lieffelick ontmoeten.
7. O Iesu, die mijn ziel verheught.
Ia my verruckt schier uit my selven,
Wilt in dees' Hemelsche geneught
Mijn herte vast en sterck bedelven.
8. Tot dat gy my sult t'eenemael
| |
[pagina 136]
| |
Met uwe soetigheidt versaden
Hier boven in des Hemels sael,
Daer volheidt is van u genaden.
|
|