Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: Psalm 116. Ik heb den Heer lief, want &c. Of: O Godt! gy hebt nu weer in mijnen mondt. Aldus.De Geldt-zucht, die noch grondt noch bodem heeft,
| |
[pagina 94]
| |
Doet t'aller-tijdt den mensche meer begeeren;
Al heeft hy veel, hy sal noch meer begeeren,
Soo dat hy nooit te recht vernoeght en leeft.
2. Veel turf en hout het vuur niet uit en blust,
Maer doet het met een stercker vlamme blaken,
Alsoo sal oock veel geldt en goedt eer maken
Dat brande, dan verdoove 's giergaerts lust.
3. Een gierigh mensch heeft alle dingh gebreck
Soo wel het geen hy heeft als 't geen hy niet heeft
Want van het geen hy heeft, hy met verdriet leeft
En lijdt niet dat het tot sijn nootdruft streck.
Ga naar voetnoot+4. O mensche van der aerden aerdsch-gesint,
Hoe laet gy u den rijckdom soo besuuren,
Niet anders of hy eeuwigh soude duuren,
Die doch verdwijnt veel sneller dan de wint!
Ga naar voetnoot+5. Gy dwaes, men sal misschien in dese nacht
Uw ziel van u af eysschen: en na deese,
Wiens sal het geen gy hebt bereidt, dan wesen?
O dat gy dit wat beter doch bedacht!
6. Dan eindight al uw groote geldt en goedt
Met weinigh stroo, met sletten en met soecken
Die on-heacht eerst lagen in de hoecken,
En met een kist van ses of seven voet.
Ga naar voetnoot+7. Wat neemt gy dan van d'aerdsche schatten mee?
Ach! nier met al; het moet hier alles blijven.
Alleen den schat der zielen sal beklijven,
Die nooit de mot noch roest verteeren dee.
| |
[pagina 95]
| |
8. Het weynigh goed dat de rechtveerdig' heeft,Ga naar voetnoot+
Is beter dan den overvloedt der boosen;
Want Godt verbreeckt den arm der goddeloosen,
Maer ondersteunt dien die rechtveerdigh leeft.
|