Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: Psalm 8. Of: Twee versen voor een. Psalm 18. 32. Of 45. Of: Een Koopman, die het eel gesteent beminden.En tragt niet om uw' goed'ren te vermeeren,
Maer eerder om te mind'ren u begeeren:
Een rijckdom is u inder haest bereid,
| |
[pagina 92]
| |
Indien gy arm zijt in begeerlijckheid.
2. Den naesten wegh om rijckdom te gewinnen
Is dat men die veracht en niet wil minnen:
Want die en is niet arm die weinigh heeft,
Maer die is arm die steeds na meerder streeft.
Ga naar voetnoot+3. Siet neerstigh toe, en wilt hier op wel achten,
Dat gy u van de gierigheidt meught wachten:
Want het en is niet in den overvloedt
Gelegen, dat de mensch leeft uit sijn goedt.
4. 't Geen gy gebruickt, dat hebt gy maer van noode,
Daer leeft gy van; van 't ander heeft de dooden
Ga naar voetnoot+Soo veel als gy: gy hebt geen voordeel, dan
Dat gy 't gesicht der oogen hebt daer van.
5. Wat schee4lt het of dan klein of groot in goedt is,
Wanneer daer door uw lichaem maer gevoedt is
Hoe kleinder pack, hoe meer gemack men heeft,
Een bly gemoet het beste goedt beleeft.
Ga naar voetnoot+6. Geen rijckdom sal een gierigh hert vervullen:
Ga naar voetnoot+Maer alle die het geldt beminnen sullen
En zijn des geldts niet sat; wie d'overdaet
Beminnen, zijn van inkomst nooit versaedt.
7. Hoe meerder dat uw aerdtsche schatten bloeyen,
Te meerder oock sal uw begeerte groeyen.
Wat soekt gy dan vergeefs in 't aerdtsche goed
O dwase mensch, de rust voor uw gemoedt?
8. Een weynigh is genoegh om wel te leven,
En wein'ger noch kan u soo vele geven
| |
[pagina 93]
| |
Dat u genoegh om wel te sterven zy:
Gy hebt genoegh, daer hoeft niet meerder by.
9. Doch wy helaes vaeck arremoede noemen
Geen eertijdts was voor overvloedt te roemen;
Den armsten der Apostelen acht sich rijck
En gy alleen hebt meer als sy gelijck.
10. Niet slechts en sal het geldt u nooit versaden,
Daer staegh met moeit en on-rust u beladen,
Vermits men 't krijght met grooten arrebeydt,
Besit met vrees, verliest met moeilickheydt.
11. Godtsaligheidt het aldergrootst gewin isGa naar voetnoot+
Daer in men wel vernoeght na sijnen sin is.
Wy brengen in de wereldt niet met al,
Oock niets men ooit daer weer uit dragen sal.
12. Neygt, Heer, mijn hert tot uw getuigenissen,Ga naar voetnoot+
Op dat ick niet het ware goedt mach missen;
Maer neyght het nooit tot snode gierigheidt,
Waer door men wordt tot alle quaedt verleidt.Ga naar voetnoot+
|