| |
| |
| |
2. Stollingsgesteenten
2.1. In Nederland gevonden stenen
2.1.1. Veld- en rivierkeien
Lit.: 12:273; 15
Onder veld- en rivierkeien worden alle stenen begrepen die van hoger gelegen gebieden met water of ijs naar onze streken zijn gevoerd en in het veld of in en langs rivieren worden aangetroffen. Ze worden ook aangeduid als Drentse stenen, erratische blokken, rolstenen, schuifstenen, zwerfblokken, zwerfkeien en zwerfstenen, in het Duits Findlinge, Geschiebe en Gerölle en in het Frans blocs erratiques.
Deze stenen kunnen zeer uiteenlopen in geologische aard, samenstelling, herkomst, kleur, vorm en afmetingen. Bij een doorsnede van 6,4 cm of minder spreekt men niet meer van keien, maar van grind. De grootste bekende zwerfsteen ligt in Zwitserland (Wallis). Deze Pierre des Marmettes is 1824 m3 groot, 5000 ton zwaar en ligt vele kilometers van de plaats van zijn oorsprong. De grootst bekende zwerfsteen in ons land is die van Rotstergaast (graniet).
De stenen komen voor in de kleuren zwart, blauw, vele grijzen, rood, geel, groen en wit. Naast stollingsgesteenten komen ook sedimenten en metamorfe gesteenten voor. Het landijs van de IJstijden heeft niet alleen stenen uit Scandinavië (Finland inbegrepen) aangevoerd, maar ook stenen en grinden die afgezet waren langs de Rijn, de Maas, de Wezer en de Elbe. De eindmorene van de gletsjers lag ongeveer op de lijn Amersfoort-Apeldoorn-Nijmegen. Daarnaast zijn er de stenen die in ons land door de rivieren zijn afgezet, vooral door de Maas. Veel streekmusea in het oosten van ons land hebben verzamelingen van in de omgeving gevonden zwerfstenen. Van de in Twente gevonden stenen bleek 80% van een andere dan Scandinavische herkomst te zijn. Enkele voorbeelden van in Nederland gevonden veldkeien zijn:
vindplaats: |
steensoort: |
herkomst: |
Amersfoortse kei graniet |
Scandinavië |
Austerlitz |
conglomeraat |
Fepin-Fumay |
Hilversum |
rode jaspis |
Scandinavië |
Leersum |
lydiet |
Ruhrgebied |
|
pegmatiet } |
Scandinavië |
|
gneis } |
Scandinavië |
|
orthogneis } |
Scandinavië |
|
kwartsiet } |
Scandinavië |
Limburg |
kleischalies |
Ardennen |
Maarn |
graniet |
Scandinavië |
Soesterberg |
basalt |
Duitsland |
|
porfier |
Scandinavië |
Twente |
basalt |
Eifel |
|
basaltlava |
Eifel |
|
Jurakalksteen |
Jura |
|
trachiet |
Drachenfels |
|
zandsteen |
Koblenz |
|
zandsteen |
Minden, Wezer |
De Scandinavische stenen zijn meestal herkenbaar aan de blokvorm. Zij behoren tot de granieten, de porfieren, de kwartsieten en de gneisen. Vaak vertonen zij nog de morenekrassen van het transport. De kwartsieten en de gneisen zijn het vlakst; zij zijn gelaagd, maar deze gelaagdheid is niet zichtbaar. Sedimenten komen tussen de Scandinavische stenen overigens regelmatig voor, al zullen deze voor een deel door hun grotere kwetsbaarheid tijdens het transport verbrijzeld of chemisch ontleed zijn.
De stenen uit het oosten en het zuiden hebben een kortere weg afgelegd dan die uit Scandinavië, zodat hieronder wèl sedimenten voorkomen; de gemakkelijk oplosbare delen daarvan zijn echter verdwenen. De zandstenen uit het gebied van de Elbe en de Wezer zijn gelijkmatig afgevlakt, evenals de sedi- | |
| |
menten van de Rijn. De stenen die via de Maas zijn aangevoerd zijn grilliger van vorm. De al dan niet gelijkmatige hardheid en gelaagdheid zijn bepalend voor de slijtvorm. Alle stenen hebben echter tijdens het transport afgeronde kanten en randen gekregen. De Drentse keien hebben hun oudste toepassing gevonden bij de bouw van de hunebedden. Verder zijn zij toegepast als zetsteen, dijksteen (aan glooiingen) en stortsteen. Behakte granieten zwerfblokken zijn verwerkt aan de onderbouw van de toren van Emmen en aan het koor van de kerk van Odoorn (beide 12de of 13de eeuw), terwijl ook verscheidene Oostfriese kerken (zoals die van Buttforde, ca. 1230) ervan opgetrokken zijn.
Grote veldkeien zijn gebruikt voor de fundering van verscheidene kerken (o.a. Dokkum, abdijkerk, 12de eeuw; Hellum (Gr.), omstreeks 1200; Murmerwoude (Fr.), omstreeks 1200). Kleinere veldkeien zijn ook in funderingen toegepast (bijv. de oudste kerk van Dokkum, 11de of 12de eeuw) en veelvuldig als vulling van tufstenen muren van romaanse kerken. Zichtbaar aan de buitenzijde komen ze zelden voor; dit is het geval bij de zuidelijke schipmuren van de kerken van Andelst en Echteld (beide misschien nog 10de eeuw). Waarschijnlijk waren zij oorspronkelijk door een buitenbepleistering aan het oog onttrokken.
Rolstenen, keien en grind, door de Maas in haar bedding afgezet, zijn in vele romaanse Limburgse kerken verwerkt: in de funderingen (o.a. Beegden, Maasniel, Buggenum, Blerik, Arcen en Gennep), in de vulling van de muren (o.a. de toren van Baexem, 12de eeuw en het schip van de kerk van Velp N.Br., 12de eeuw) en ook aan de buitenzijde van muren (Limbricht, noordmuur schip, 11de of 12de eeuw; Asselt, schip en koor, 11de of 12de eeuw; Wessem, benedengedeelte toren, omstreeks 1200).
De Maasstenen zijn in hoofdzaak sedimenten. Het Maasgrind bevat veel lydiet of toetssteen, een glanzend zwart materiaal, dat vroeger een hulpmiddel was bij het bepalen van het goudgehalte. Het is een chemisch sediment, in hoofdzaak bestaande uit kiezel, met o.a. wat kooldeeltjes en resten organisch slik. De steen is afkomstig uit de Ardennen of uit Westfalen. In het laatste geval werd de steen door de Rijn meegevoerd.
Veld- en rivierkeien zijn ook voor bestratingen gebruikt, o.a. rondom verscheidene Drentse kerken en op marktpleinen en in straten (Lochem, Thorn, Stevensweert). De keien worden in een zandbed van 30 cm gelegd met de vlakke kant naar boven. Om de 40 tot 60 cm komt een band van grotere stenen. Meermalen treft men decoratieve versieringen aan. Geliefde onderwerpen zijn windroossymbolen, uitgevoerd in donkere stenen in een veld van lichtgekleurde.
| |
2.1.2. Vuursteen
Vuursteen is een gesteente, dat grotendeels uit kwarts (SiO2) bestaat. Het komt voor in de zuidelijke helft van Zuid-Limburg (o.m. bij Kunrade, Sibbe, Slenaken en Noorbeek) in de zachte kalkstenen uit het Boven Krijt (zie blz. 53), daarnaast in het zg. vuursteeneluvium, een maximaal 20 m dikke laag ruwe stenen, ontstaan als verweringsrest van de genoemde kalkstenen en tenslotte als zwerfsteen. Op het plateau tussen St.-Geertruid en Rijckholt en in de hellingen van de Schone Grub is een oude vuursteenmijn ontdekt, bestaande uit verticale schachten in de krijtrots, vanwaar horizontale gangen uitgaan. Hier zijn ook ateliers gevonden, waar de vuursteen bewerkt werd. Als zwerfsteen komt vuursteen zowel voor in het uit het zuiden aangevoerde pleistoceen als in het tijdens de ijstijden uit het noorden aangevoerde puin.
De Limburgse vuursteen komt voor als meestal blauwgrijze grillig gevormde knollen, omgeven door een witte korst. De kleur kan overigens variëren van wit tot zwart. Soms komen er fossielen in voor. Als zwerfsteen komen ook bruine kleurnuances voor. De steen is zeer hard en vrijwel niet te bewerken; hij is te splijten in scherppuntige scherven. Het breukvlak is schelpvormig en glasachtig. De druksterkte ligt tussen 3300 en 5000 kg/cm2.
De prehistorische bewoners van onze streken hebben de steen gebruikt voor gereedschappen en wapens (bijlen en hakken). Aan de zuidgrens van Limburg kan men de steen als bouwsteen aantreffen aan huizen, stallen en muren, evenals over de Belgische grens (in de Voerstreek). Zo komt hij voor aan het benedengedeelte van de ruïne Ligtenberg (12de eeuw of vroeger) op de St.-Pietersberg bij Maastricht en aan de kerktoren van Gulpen (11de eeuw?). Ook ziet men in tuintjes bij de huizen vaak perkjes, afgezet met vuursteenknollen. In East-Anglia, het zuidoostelijke deel van Engeland, zijn talrijke gotische bouwwerken van dit ogenschijnlijk onbruikbare materiaal opgebouwd. In gemalen toestand wordt het gebruikt voor de fabricage van schuurpapier. Onder de naam silex wordt het in grote hoeveelheden gebruikt als stortsteen bij waterbouwkundige werken.
| |
| |
Vindplaatsen van natuursteen in de Eifel, het Zevengebergte en het Westerwald.
| |
| |
| |
2.2. Duitse stollingsgesteenten
2.2.0. Inleiding
De gesteenten waar het hier om gaat, de verschillende trachieten en basaltlava's, worden aangetroffen in een gebied dat zich uitstrekt van de Ardennen tot ver oostelijk van de Rijn. Een groot gedeelte wordt ingenomen door sedimenten uit de Devoonzee, die zich hier 350 miljoen jaar geleden bevond. We kennen de fauna uit deze zee, doordat pantservissen, zeelelies, koralen, schelpen en tribolieten als fossielen in het gesteente bewaard bleven. Daarna werden de afzettingen door inwendige aardse krachten geplooid tot een gebergte, dat in de volgende 125 miljoen jaren afsleet tot een hoogvlakte. Toen kwam de aarde weer in beroering, waarbij scheuren in de aardkorst optraden. Op deze zwakke plekken ontstonden vulkanen. Men kan ze nu nog herkennen, de uitgedoofde vulkanen in de Eifel, het Zevengebergte en het Westerwald.
Veel later, 20.000 tot 30.000 jaar geleden, kwam er weer heftige vulkanische aktiviteit in het gebied, waar nu Mayen en Maria Laach liggen; er vormden zich ongeveer veertig vulkanen. Op de ene plaats rees het land op, elders daalde het. Het Rijndal en de zijdalen ontstonden als trapsgewijze inzinkingen. De lavastroom werd vooraf gegaan door asregens. Nog maar 9000 jaar voor het begin van onze jaartelling vond de laatste hevige uitbarsting plaats: een reusachtige gasuitbarsting, die in zijn gloedwolk as en puin met zich meevoerde. In oostelijke richting daalden de deeltjes neer tot voorbij Berlijn. De uitgedoofde kraters vulden zich met water; zo ontstonden de Laacher See en de vele Maaren in de oostelijke Eifel.
Het uitgevloeide magma stolde tot de trachieten, de andesieten, de basalten en de basaltlava's. Dit zijn uitvloeiingsgesteenten resp. van syenieten, diorieten en gabbro's. Basalt en basaltlava hebben ongeveer dezelfde samenstelling; basaltlava was in vloeibare toestand echter gashoudend, zodat het bij de stolling sterk poreus geworden is. De neergedaalde as en puin kitte aaneen tot tufsteen.
| |
2.2.1. Trachiet
2.2.1.0. Inleiding
De trachieten zijn uitvloeiingsgesteenten van syenieten. Ze bevatten geen glimmer. De erin voorkomende veldspaat is van het type kaliveldspaat.
Het gesteente is gloeiend vloeibaar aan de oppervlakte gekomen en daar tijdens de afkoeling gekrompen; de krimpscheuren hebben aan de steen de typische zuilvorm gegeven. Alle trachieten worden in deze rechtopstaande veelhoekige zuilen aangetroffen; hierdoor zijn dus tevens de afmetingen bepaald.
De steen bestaat uit een korrelige grondmassa, waarin meestal rechthoekige glasachtige kristallen voorkomen van het mineraal sanidien. Hoe groter de kristallen zijn, hoe langzamer de afkoeling heeft plaats gevonden. De kristallen zijn weinig weervast. De verweringskleur is bruin, al is die door vuil niet altijd zichtbaar. Na enkele eeuwen zal trachiet de huid afstoten; de steen die daaronder tevoorschijn komt is dan meestal weer goed.
Trachiet is een stugge en taaie steen en zou zich bijvoorbeeld goed lenen voor vloertegels. De steen kan geen randspanningen verdragen en is dus niet geschikt voor onderdelen als gewelfribben en luchtbogen.
De trachiet, die eeuwenlang is gebruikt, is die van de Drachenfels in het Zevengebergte aan de Rijn, ten zuiden van Königswinter. In de vorige en in onze eeuw zijn diverse andere soorten als restauratiesteen toegepast, zoals de Westerwald-trachieten, terwijl sinds 1960 een groeve bij Reimerath in exploitatie is.
| |
2.2.1.1. Drachenfels-trachiet
Lit.: 9:9, 68; 10:299; 28
Afb. 1, 5, 31 en 54
De trachiet van de Drachenfels in het Zevengebergte wordt in oude rekeningen Drakenvelder steen genoemd. Te Vechten (bij Bunnik) is een Romeins votiefaltaar van dit materiaal gevonden uit het midden van de 2de eeuw (thans in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden). Tot de oudste gebouwen waaraan de steen is verwerkt behoren de veelhoekige kapel op het Valkhof te Nijmegen (ca. 1030-1050, afb. 5 op blz. 29), de kerk van Rijnsburg (de kolommen van de voormalige abdijkerk, tweede helft 12de eeuw) en het huis Sandrasteeg 8 te Deventer (eind 12de eeuw; afb. 1). Latere toepassingen zijn de oostelijke vieringkolommen van de Nieuwe kerk te Amsterdam (omstreeks 1400, thans geheel vernieuwd), de kolommen in de kerken van Muiden (omstreeks 1400) en Abcoude (begin 15de eeuw) en de koorkolommen van de kerk te Oudewater (eerste kwart 15de eeuw). Voor de Pieters- | |
| |
kerk te Leiden kocht men in 1428 ‘Drakevelt stiens’ in Dordrecht. Voor de Buurkerk te Utrecht wordt ‘drakenvelts steen’ genoemd in de rekeningen van 1437/38 en 1441/42. Ook aan de kooromgang van de Stevenskerk te Nijmegen (ca. 1420-1456) is veel trachiet verwerkt, terwijl de ingang van de toren van de St.-Maartenskerk te Tiel (1440 of kort daarna) in deze steen is uitgehakt. In Zwolle komt
1. Deventer, voormalige Proosdij van St. Lebuïnus, Sandrasteeg 8, eind 12de eeuw. Toepassing van Drachenfels-trachiet, beneden in gebosseerde blokken met vlakke rand en hogerop in vlakke blokken. De putten van de uitgeweerde sanidienkristallen zijn duidelijk zichtbaar. Hogerop naast de veel latere bakstenen boog verweerde Römer tufsteen. Foto G.Th. Delemarre, 1958.
trachiet voor aan de Sassenpoort (1409), terwijl het in de stadsrekeningen wordt genoemd in 1447 voor de bouw van het raadhuis.
In de loop van de 15de eeuw raakte het materiaal in onbruik ten gevolge van de hoge toltarieven op de Rijn. Van Andernach tot Arnhem moesten ongeveer vijftien tollen gepasseerd worden, die een prijsverhoging van 35 tot wel 75% van de aankoop- | |
| |
prijs tot gevolg hadden. Het vervoer geschiedde in zg. luyrdannen, vlotachtige schepen, die op de plaats van bestemming verkocht werden aan kopers die het materiaal konden gebruiken. De bemanning voor zo'n reis werd gehuurd. De reis van Andernach naar Utrecht duurde wel twee weken. In 1508 werd nog op deze wijze in vier schepen trachiet aangevoerd voor de Dom te Utrecht, tezamen met dakleien. De trachiet werd verdrongen door de Bentheimer zandsteen en de Baumberger kalksteen, die goedkoper waren door tolvrije aanvoerroutes.
Drachenfels-trachiet herkent men aan de grijsbeige tot groenachtige korrelige grondmassa met grote sanidien-kristallen (2-7 cm, afb. 31 op blz. 95). Oude steen herkent men aan het puttige oppervlak, waarin de rechthoekige vorm van de uitgeweerde kristallen nog goed zichtbaar is (afb. 54 op blz. 101).
Aan de Keulse Dom is vanaf het leggen van de eerste steen in 1248 tot aan het einde van de middeleeuwen veel Drachenfels-trachiet toegepast. In de 19de eeuw moesten de steunberen en luchtbogen vernieuwd worden, omdat de steen te zeer verweerd was. Alleen aan platte vlakken en rondom de grote vensters is hij tamelijk goed behouden gebleven. Ter vervanging is sedert 1829 een verwante trachiet van de Stenzelberg (Zevengebergte) gebruikt; later kwamen daar de soorten van Wolkenburg (ook in het Zevengebergte) en Berkum bij. Op vele plaatsen barsten schollen tot een dikte van 1½ cm van dit materiaal af.
Drachenfels-trachiet wordt niet meer gewonnen, omdat het gebied van herkomst al sinds het einde van de vorige eeuw een beschermd natuurreservaat is.
| |
2.2.1.2. De Westerwald-trachieten
Deze trachieten hebben als restauratiesteen ruime toepassing gevonden; het zijn de Selters-trachiet en de Weidenhahn-trachiet. Sanidien-kristallen komen er niet in voor. Eerstgenoemde heeft dezelfde grondmassa als de Drachenfels-trachiet, maar is donkerder van kleur, terwijl laatstgenoemde (afb. 32 op blz. 95) hem in kleur het meest benadert. Hij komt voor in zuilen met een diameter van 0,80-1,20 m.
Tot de Westerwald-trachieten wordt ook wel de steen van Wölferlingen gerekend. Dit is echter een andesiet, een uitvloeiingsgesteente van dioriet. Hierin zit een andere veldspaat dan in de syenieten, nl. plagioklaas. Deze steen komt voor in zuilen met een diameter van 5-8 meter.
| |
2.2.1.3. Reimerath-trachiet
Afb. 2 en 33.
Deze trachiet heeft een soortgelijke verschijningsvorm als die van de Drachenfels en dezelfde sanidien-kristallen (afb. 33 op blz. 95). De kleur zweemt echter sterker naar groen, althans in de natte toestand waarin de steen in de groeve wordt aangetroffen. De groeve, die zuidelijk van de Nürburgring in de Eifel ligt, is sedert 1960 in exploitatie en levert nu langzamerhand steen van redelijke afmetingen (afb. 2). Eén van de eerste toepassingen was het plint van de herbouwde toren van Doesburg.
| |
2.2.2. Basaltlava
2.2.2.0. Inleiding
Lit.: 14, 46
Over de historische toepassing van basaltlava zijn geen geschreven bronnen bekend. De Romeinen maakten echter al molenstenen van dit materiaal. Ook aan sommige van onze vroegste kerken komt het al voor tussen de tufsteen: Alphen a/d Maas (schip, misschien 10de eeuw of ca. 1000), Gendt (torenvoet), Andelst (zuidelijke schipmuur, misschien nog 10de eeuw) en Oirschot (vensterdorpels, 12de eeuw). Vermoedelijk werd het per vlot aangevoerd over de Rijn samen met vrachten tufsteen uit de Eifel. In Deventer zien we het toegepast voor consoles onder 13de-eeuwse balklagen (o.a. Noordenbergstraat 9), terwijl het ook voorkomt aan de 13de-eeuwse kolommen van de Buurkerk te Utrecht.
De steen is zeer poreus en doet sterk aan cokes denken. Hij bevat veldspaat (plagioklaas), maar geen kwarts. Evenals trachiet en basalt komt hij in zuilvorm voor, ontstaan door krimp bij stolling. Door de zuilvorm en door breuken in deze zuilen heeft men de steen voor het oprapen en wordt er in de groeven niet gezaagd. De afmetingen zijn goed bruikbaar. Een nadeel is, dat met een flink percentage steenverlies rekening moet worden gehouden. Om enige nuancering te brengen in restauratiewerk met basaltlava, verwerkt men wel verschillende typen of soorten door elkaar, zoals de Niedermendiger,
| |
| |
2. Reimerath, trachietgroeve bij het begin van de exploitatie. Foto A. Slinger.
de Mayener en de Hohenfelser.
De soorten, die in ons land bij restauraties worden verwerkt, zijn tot nog toe van Duitse herkomst. Eén geval is bekend van de toepassing van Volvic uit Frankrijk, nl. bij de restauratie (1884) van de uit 1582/83 daterende topgevel van de Waag te Alkmaar. De steen is daar gebruikt als draagster voor het tableau dat erop geëmailleerd is. De steen is afkomstig van het gelijknamige dorp, dat in Auvergne ligt, ± 12 km ten noorden van Clermont-Ferrand. Het tableau werd in Parijs vervaardigd.
Ook in Italië wordt basaltlava aangetroffen; de fijnporeuze soort wordt wel zwarte travertin en basaltina genoemd. IJsland zou met een pakket van meer dan 400.000 km3 de grootste leverancier van Europa kunnen zijn, maar de transportkosten zijn daarvoor te hoog.
| |
2.2.2.1. Niedermendiger basaltlava
Lit.: 14
Afb. 22
De Niedermendiger basaltlava (afb. 22 op blz. 93) ontleent zijn naam aan de vindplaats, het dorp Niedermendig in de oostelijke Eifel. Het is een basisch gesteente met als voornaamste mineralen nefelien, leuciet en augiet. Er kunnen ‘insluitsels’ voorkomen van kwartsrijke grauwacke, kiezelrolsteen en sporadisch zirkoon en korund.
De steen is gelijkmatig grofporeus, donkergrijs van kleur en zeer taai. De steen is dan ook vrij moeilijk met een beitel en hamer te bewerken. Het onregelmatige breukvlak voelt ruw en scherp aan. In de directe omgeving wordt een zeer dichte fijnporeuze
| |
| |
lava gewonnen, die de naam Zähbasalt draagt. Deze soort kan men met veel goede wil polijstbaar noemen.
De druksterkte is voor de steen in droge toestand en verzadigd met water dezelfde, nl. 1400 kg/cm2. Voor de Zähbasalt ligt die op 2500 kg/cm2. De porositeit schommelt om de 25 volumeprocent; het soortelijk gewicht ligt tussen 2,10 en 2,30, afhankelijk van de porositeit. De slijtweerstand, beproefd volgens N 502, is 0,130 cm.
De steen is verkrijgbaar in voor de bewerking gunstige afmetingen: lengte tot 3 m bij een blokmaat van ± 80 × 120 cm. Als gezaagde of gehouwen steen is hij snel leverbaar; grote afmetingen vragen een langere levertijd.
De steen leent zich tot alle soorten van gebruik: hij is verwerkbaar van dunne gezaagde platen voor vloeren of bekleding tot het fijnst geornamenteerde steen- of beeldhouwwerk. Een goede mortel bij het leggen van vloeren is: 1 portlandcement, 1 tras (gemalen Römer tuf), 5 zand.
De vorst- en weerbestendigheid is zeer goed. Aan de Dom te Keulen werd al voor 1830 basaltlava uit Niedermendig gebruikt. Er is nog geen enkele verwering te zien; de steen wordt echter doods zwart. Als bijzondere eigenschap moet de blijvende stroefheid genoemd worden, ook in natte toestand. Dit, gevoegd bij de goede slijtweerstand, maakt de steen geschikt voor bestratingen, waterwerken, trappen, vloeren, enz.
In de periode 1960-1970 is Niedermendiger basaltlava in ons land meermalen toegepast als vervangingsmateriaal voor zandsteen bij restauraties, zoals bijvoorbeeld aan de torens van Amersfoort en Zierikzee.
| |
2.2.2.2. Londorfer basaltlava
Afb. 12 en 23
De Londorfer basaltlava heet naar de vindplaats, het dorp Londorf aan de Lumda, een zijriviertje van de Lahn. De steen werd gevormd bij de tertiaire uitbarstingen van de Vogelsberg. In Duitsland is hij ook bekend onder de naam ‘Lungenbasalt’.
De groeve, die jarenlang niet was geëxploiteerd, is na de Tweede Wereldoorlog op verzoek van de Dombaumeister van Keulen weer in bedrijf gesteld. Sinds 1952 zijn aan de Keulse Dom grote hoeveelheden van deze steen verwerkt voor herstel van de oorlogsschade en als vervangingsmateriaal van minder weerbestendige steen. Wegens de goede aanpassing in kleur en structuur wordt hij ook elders in West-Duitsland bij restauraties toegepast. Voor zover bekend dateert de eerste toepassing in ons land uit 1959-'60, toen hij werd gebruikt bij de restauratie van het raadhuis van Vianen (afb. 12 op blz. 52). Ook is hij in die jaren verwerkt bij het begin van de restauratie van de St.-Lievensmonstertoren te Zierikzee.
Londorfer basaltlava is fijnporeus met opvallend grotere ‘luchtbellen’ (afb. 23 op blz. 93). Deze soms in rissen voorkomende luchtbellen doen niet af aan de kwaliteit van de steen. Hoewel hij gelijkmatig grijs van kleur is, heeft hij door de afwisselende grootte van de verspreide luchtbellen toch geen saai aanzien.
De steen is zeer taai en was vroeger moeilijk te be- en verwerken. Met de moderne machines en handgereedschappen levert de bewerking echter geen moeilijkheden meer op.
De druksterkte bedraagt 1243 kg/cm2 en het soortelijk gewicht 2,5. De slijtweerstand, bepaald volgens de Amslermethode N 502, bedraagt 0,620 cm. In de groeve wordt de steen slechts gewonnen en vinden geen verdere bewerkingen plaats. De brute blokken zijn van transportabele afmetingen; zij worden naar de zagerijen en steenhouwerijen vervoerd ter bewerking. Grote blokken zijn beschikbaar en de meest gangbare formaten zijn in ruime mate voorhanden.
De steen wordt gebruikt voor vlak en geprofileerd steen- en beeldhouwwerk. Met klassieke middelen is hij niet polijstbaar. Wel is het mogelijk de poriën te dichten en de steen daarna met moderne middelen te polijsten. Het eigen karakter van de steen gaat dan echter geheel verloren en de stopplekken gaan later hinderlijk tekenen of vallen zelfs vaak uit.
Door de grote stroefheid is de steen een zeer gezocht materiaal voor treden en vloeren. Al naar gelang van de grootte van de vloerplaten kan daarbij een dikte worden aangehouden van 2, 3 of 4 cm. De steen is bestand tegen alle weersinvloeden. Van een verweringskleur en -vorm kan niet worden gesproken. Hij zal iets vuil worden, maar op plaatsen waar de steen regenslag krijgt zal hij zeer lang zijn eigen gezicht behouden.
| |
2.2.2.3. Andere basaltlavasoorten
Uit de Hoge Eifel komt de Hohenfelser basaltlava, die groenachtig-grijs van tint is (afb. 3 en 24 op blz. 93). Hij is samen met andere soorten als vervanger van zandsteen toegepast aan de St.-Janskathedraal
| |
| |
3. Hohenfels, formatie van basaltlava. De zuilvorm van de gestolde steen is duidelijk herkenbaar. Op de voorgrond de maagdelijke bodem, waarop het magma is uitgevloeid. De diepte van deze bodem onder het maaiveld varieert in de groeve van ongeveer vijf tot acht meter. Foto A. Slinger.
in 's-Hertogenbosch en aan de Onze Lieve Vrouwetoren in Amersfoort.
Ook de Mayener basaltlava, blauwzwart van kleur (afb. 25 op blz. 93), is sinds 1960 als restauratiesteen in gebruik.
Sinds kort wordt ook een rode lava, de Michelauer of Miche(l)nauer basaltlava, geïmporteerd als vervanger voor rode zandsteen. Deze steen, afkomstig uit het stroomgebied van de Main, is echter eigenlijk een tufsteen.
|
|