| |
4. De opvatting van Sartre
‘Wat is literatuur?’
Het is bijna vanzelfsprekend dat een consequent denker als Sartre met zoveel revolutionair bloed in zijn aderen, zich ook heeft beziggehouden met de zin van zijn schrijverschap. In verschillende geschriften tracht hij van de existentiële betekenis van het schrijven verantwoording af te leggen. Hij betoont zich prediker van de hoge en edele ethiek van het schrijverschap.
Was het Sartres jeugdideaal een revolutionaire filosofie te ontwerpen, naarmate hij ouder werd, zette hij zich in voor de verheffing van de uitgebuite medemens tot een menswaardig bestaan. Hiertoe moesten zijn werken ingeschakeld worden, want zijn schrijverschap berust op een zich verantwoordelijk weten voor het bestaan van de ander.
Na de oorlog gaat zijn belangstelling vooral uit naar de arbeider, die hij inzicht wil geven in zijn concrete bestaan. Hij is er daarbij niet in de eerste plaats op uit hem tot opstand aan te zetten, maar om hem zijn plaats in de maatschappij te doen beseffen. Hij moet de zin van de arbeid in de hedendaagse wereld ontdekken door zichzelf te worden. Sartre wil contact tussen boek en leven, tussen schrijver en maatschappij, tussen de literatuur en de tijd waarin we leven, herstellen. De auteur moet schrijven vanuit zijn verbondenheid met het leven en de wereld.
In zijn essay ‘Wat is literatuur?’ (1947) toont Sartre aan, dat ieder mens, en de schrijver in het bijzonder, aansprakelijk is voor
| |
| |
het historische en sociale gebeuren van zijn tijd. ‘De schrijver is geen Vestaalse maagd, noch Ariël: wat hij ook doet, hij is “van de partij”, erbij betrokken, erin begrepen, tot in de verste afzondering’.
Dit betrokken zijn van de schrijver op de hedendaagse werkelijkheid is geen plicht, maar een feit dat hij heeft te aanvaarden, wil hij zijn hoge roeping als auteur niet verzaken. De schrijver heeft een duidelijke sociale en politieke verantwoordelijkheid, waaraan hij zich niet mag en niet kan onttrekken. Hij moet die verantwoordelijkheid in zijn geschriften demonstreren door zo te schrijven, dat ze op de werkelijkheid kunnen inwerken.
Van die verantwoordelijkheid als auteur spreekt het volgende citaat, waarin hij enkele voorbeelden uit de Franse literatuurgeschiedenis noemt ter illustratie van die verantwoordelijkheid. ‘De schrijver is “in de situatie” van zijn tijd: elk woord heeft weerklank. Elk zwijgen ook. Ik houd Flaubert en Goncourt verantwoordelijk voor de onderdrukking die op de Commune volgde, omdat ze geen regel geschreven hebben om het te verhinderen. Men zal wel zeggen, dat dit hun zaak niet was. Maar was het proces Calas de zaak van Voltaire? De veroordeling van Dreyfus, was dit de zaak van Zola? En ging de administratie van de Congo Gide aan?’
| |
Woorden als wapens.
Schrijven is voor Sartre geen vrijblijvende bezigheid die men kan beoefenen vanuit een ivoren toren of terzijde van de actualiteit. Hij verwerpt iedere vorm van poëtische, artistieke en metafysische literatuur, ten gunste van een proza dat in dienst staat van een morele, sociale en politieke actie onder de mensen.
Door het schrijven maakt de mens zich een wapen, waarmee de maatschappij moet worden veranderd. De woorden fungeren dan als aanwijzers. Het zijn geen dingen zonder meer, maar verlengstukken van onze handen en voeten om de werkelijkheid ten goede te beïnvloeden.
Het woord vormt voor Sartre de essentie van het bestaan; het moet het zinloze zinvol maken. Wanneer een auteur zich tot
| |
| |
schrijven geroepen acht, moet hij door zijn woorden een eigen revolutionaire wereld scheppen die beheerst wordt door eigen verantwoordelijkheid in vrijheid. Het grote doel van de schrijver moet zijn het uitoefenen van invloed. Het geschreven woord is een aanvalswapen, dat aanzet tot protest en actie tegen de bestaande maatschappelijke verhoudingen om die omver te werpen.
| |
Het schrijverschap in ‘De walging’.
Ook in ‘De walging’ worden de problemen van het schrijverschap aan de orde gesteld. Roquentin had als ideaal een boek te schrijven, waarmee hij de mensen beschaamd zou maken over hun eigen bestaan. Hij wilde hen een kwaad geweten bezorgen, doordat hij hun wezenlijke situatie zou onthullen. Het boek is daarmee een ontmaskering van de beschaving, van hun beschaving. Uiteindelijk is het een voortbrengsel van een vereenzaamde Roquentin die zijn leven voor zichzelf aanvaardbaar wil maken.
Hij leeft in onmin met de gevestigde orde uit het burgerlijke provinciestadje Bouville, waar de roman is gesitueerd. Hij is rusteloos op zoek naar de waar achtige beleving van de werkelijkheid die hem omringt, maar zijn streven mondt uit in walging: alles is er teveel.
Dit is nu juist niet het gevoel van de burgers uit Bouville. Zij zijn vol van zichzelf en meer dan tevreden met hun eigen, veilige bestaan en met de resultaten van hun activiteiten. Maar Roquentin doorziet hun leegte en komt tegen dit verburgerlijkte bestaan in verzet. ‘De walging’ is een voorbeeld van op de tijd betrokken literatuur. Met dit boek heeft Sartre geprobeerd invloed uit te oefenen op zijn tijd.
| |
Afwijzing van het estheticisme.
Deze betrokkenheid is wezenlijk voor het schrijverschap van Sartre. In ‘Wat is literatuur?’ zegt hij hiervan: ‘Aangezien er voor de schrijver geen ontkomen aan is, willen wij dat hij zich ten nauwste met zijn tijd verbindt; het is zijn enige kans: zijn tijd is er voor hem en hij is er voor zijn tijd. Men betreurt de onverschilligheid van Balzac ten aanzien van de dagen van 1848, het angstig onbegrip van Flaubert ten aanzien
| |
| |
van de Commune; men betreurt dit voor hen, zij hebben hun tijd voor altijd gemist. Wij willen niets missen van onze tijd: misschien is er een mooiere, maar het is de onze: wij kunnen alleen dit leven leven, temidden van déze oorlog, van déze revolutie misschien’.
Vanuit deze visie is het te verstaan, dat Sartre zich met hand en tand verzet tegen iedere vorm van mooischrijverij met allerlei literaire hoogstandjes. ‘Niets is noodlottiger dan de literaire oefening, die men, geloof ik, dichterlijk proza noemt, die bestaat uit het gebruik van woorden voor duistere welluidendheden, die er omheen resonneren en die een vage betekenis hebben in tegenspraak met de klare betekenis’. Hij richt zich hier tegen het estheticisme, dat de woorden hanteert als doel en niet als middel om invloed uit te oefenen. Ook het volgende citaat spreekt van deze afwijzing: ‘Het gaat er niet meer om de brand te steken in het struikgewas van de taal, woorden, die elkaar bijten, aan elkaar te koppelen en naar het absolute te streven door het woordenboek te verbranden’.
| |
Reactie op het standpunt van Sartre.
Naar aanleiding van de ethische functie van het schrijverschap bij Sartre is de vraag gesteld: heeft deze manier van werken vanuit deze opvattingen van het schrijven nog wel zin? Kan een schrijver nog iets doen voor een rechtvaardiger bestaan in een zo verworden wereld? Heeft het engagement van Sartre nog wel een functie?
De Franse filosoof Pierre Trotignon, bewonderaar van Sartre, gelooft niet meer in deze vorm van literair engagement, waarin woorden als wapens machteloos blijken als losse flodders. Voor hem is het geweld de enige uitweg uit de westerse malaise. Sartres engagement is voor hem preken in de woestijn. Hij spreekt een taal, waarvoor men doof is geworden. De vrijheidsgedachte van Sartre functioneert niet meer. Er is immers geen behoefte meer aan vrijheid, omdat de welvaart deze behoefte niet stimuleert, maar eerder onderdrukt.
Trotignon ontkent de zin van Sartres engagement, omdat het doel van het schrijven is weggevallen. Hij pleit voor een politiek terrorisme, waarin het woord als wapen wordt vervangen door het wapen van de daad. We horen hierin bekende klanken die we eer- | |
| |
der tegenkwamen bij Marcuse en Mao, zoals deze door Mulisch werden geciteerd.
| |
Sartre en het marxisme.
De laatste jaren heeft Sartre blijk gegeven warme sympathie te koesteren voor het marxisme. Hij ziet in het marxisme de enig mogelijke filosofie voor onze tijd, omdat dit een richtsnoer geeft voor een samenleving, waarin vrijheid en rechtvaardigheid heersen, waarin sprake is van economische en politieke vrijheid, anti-kolonialisme en anti-imperialisme. Idealisme en burgerlijkheid zijn voor hem overblijfselen uit een voorgoed afgesloten periode. De toekomst zal zijn aan de rechten van de mens, aan het proletariaat, dat zich zal bevrijden uit onnodig lijden.
Men moet niet denken, dat Sartre zich heeft bekeerd tot aanhanger van het marxisme. Daarvoor is het historisch materialisme, waarin de mens is bepaald door economische omstandigheden, een te grote belemmering. Hij is immers geheel gericht op de wordende mens. Sartre wil iets anders, namelijk het existentialisme opgenomen in het wijder verband van het marxistische denken, zoals hij ook heeft gepleit voor integratie van de psycho-analyse van Freud. Hij leeft in de hoop, dat de revisionistische marxisten het zullen kunnen opbrengen hun eigen denken aan een heronderzoek in de door hem aangegeven geest te kunnen onderwerpen. In een dergelijk hernieuwd marxisme ziet Sartre dé kans om de wereld te bevrijden van alle onderdrukking van de vrijheid die de mens in zijn in-de-wereld-zijn toekomt.
|
|