Een boos en overspelig geslacht. Moderne literatuur als teken des tijds
(1975)–Gert Slings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
2. De christenen uit het begin van onze jaartellingHun houding tegenover de klassieke literatuur.We willen beginnen met enkele opmerkingen over de opvatting van de christenen uit de eerste eeuwen van wie over het algemeen weinig bekend is, hoewel hun strijd tegen het heidendom van hun dagen ons veel kan leren voor onze strijd tegen het moderne heidendom van de 20ste eeuw. Om enigszins een voorstelling te kunnen vormen van de omstandigheden, waarin de christenen in de eerste vier eeuwen hebben geleefd, kunnen we op bepaalde punten een vergelijking maken met de vervolgde christenen achter het IJzeren Gordijn. Daar wordt een strijd op leven en dood gestreden tegen een duivelse macht die er niet voor terugdeinst trouwe kinderen van God die hun geloof in Christus niet willen verloochenen, te martelen en om te brengen. De tegenstellingen zijn radicaal en fundamenteel, omdat het gaat vóór of tegen de waarheid. Deze waarheid staat ook bij de eerste christenen centraal bij de bepaling van hun houding tegenover de klassieke literatuur. Voor deze waarheid hebben sommigen van hen hun leven moeten offeren, hoe zou men daarmee dan kunnen schipperen? Deze waarheid eiste hun hele bestaan op in volkomen gehoorzaamheid aan de Schrift. Hun keuze voor de waarheid van het evangelie tegen de leugen van het heidendom deed hen beslist en onvoorwaardelijk stelling nemen tegen de klassieke auteurs en hun voortbrengselen. De christelijke dichters uit deze tijd nemen de klassieken en hun mythologie zeer serieus: ze waren voor hen scheppers van goden. Maar voor deze christenen is dat onmogelijk te aanvaarden. Een christen schept het evangelie niet, maar hij is er dienaar, vertolker van. Het hele voorstellingscomplex van de klassieke schrijvers komt bij hen over als leugen, als ijdelheid en als hulde aan de satan en zijn demonen. Niet alleen de inhoud van de klassieke literatuur wordt door de christenen verafschuwd, ook de vorm wordt afgewezen. Men schrijft wel gedichten, maar dit zijn meestal liederen die moeten functioneren in het kader van de liturgie of van de huisgodsdien- | |
[pagina 197]
| |
sten. Het is gebruikskunst die niets te maken wil hebben met wat de geletterden die dagen onder poëzie verstonden. Hun verzen zijn geënt op de Schrift en ze richten zich naar het Joods-bijbelse taalgebruik. Wel worden enkele regels uit de welsprekendheid overgenomen, maar hun verzen blijven eenvoudig van vorm, kernachtig, zonder de klassieke zwier. Overigens was het schrijven van poëzie in deze periode alleen voorbehouden aan diegenen die beschikten over veel vrije tijd die echter altijd ten koste ging van slavenarbeid, waartegen de christenen ernstige bezwaren koesterden. Ze vonden deze dichters tijdvermorsers, ijdele lieden, die hun tijd doorbrachten met verzinsels en leugens. Origenes noemt ergens de dichters naar het klassieke model: ‘Kikkers van de tweede Egyptische plaag’, een typering die door de christenen werd overgenomen en ook bij Augustinus is aangetroffen. | |
Hun opvatting over de functie van de literatuur.In deze zware tijd van vervolgingen en strijd zijn er werkstukken uit hun handen gekomen met een duidelijke strekking, zoals heel hun literatuur, voorzover daarvan sprake kon zijn, een tendenskarakter bezat. Het zijn didactische, apologetische en polemische gedichten, geschreven in de volkstaal met de bedoeling de waarheid van het evangelie te verbreiden en de leugen te bestrijden. Van Augustinus is bijvoorbeeld de zogenaamde Donatisten-psalm bekend gebleven. Hij motiveert het schrijven ervan aldus: ‘Ik wilde dat de zaak der Donatisten ook ter kennis kwam van het nederigste publiek, dat totaal ondeskundig is, en zoveel mogelijk in hun herinnering bleef. Daarom heb ik een psalm geschreven om voor hen te zingen.’ Deze Donatisten kan men beschouwen als de Dopersen van de oudheid, die een gevaar vormden voor de voortgang van de rechte leer. Ook Ambrosius hield zich bezig met het schrijven van liederen met een onderwijzende en polemische tendens. ‘Want wat is sterker dan de belijdenis van de triniteit dagelijks gehuldigd door de mond van de gehele gemeente? IJverig legden zij zich toe op de belijdenis van het geloof; zij kunnen de Vader, de Zoon en de | |
[pagina 198]
| |
Heilige Geest in verzen verkondigen’. Zijn doel was het volk door deze gedichten de rechte leer en de rechte lof bij te brengen. Het estheticisme is in de eerste eeuwen bij de christelijke dichters een onbekend verschijnsel, maar al onder het optreden van keizer Constantijn de Grote (na 313), waarin de kerk tot staatskerk werd verheven, zien we bij de geletterde christenen een voorkeur voor verzen naar klassieke trant. Langzamerhand zien we onder invloed van de culturele situatie de christelijke literatuur meer en meer op klassieke leest geschoeid worden. Er ontstaat een poëzie, waarbij Jupiter wordt vervangen door Christus en Aeneas door de martelaar Martinus. Zo wordt een heidense inhoud verwisseld voor een christelijke, maar de heidense vorm blijft onveranderd. Hierdoor ontstaat binnen het christelijke kamp een strijd tegen de infiltratie door het heidendom, waarin de vraag naar de waarheid de beslissing doet vallen over de houding ten opzichte van de literatuur. Voor de trouwe christgelovigen gold Deo vacare, wat betekent: ‘voor niets anders vrij zijn dan voor de dienst aan God. Wat wij doen, als wij lege, verzonnen letteren bedrijven, is God beroven van wat Hem alleen toekomt: de gaven, ons door Hem geschonken om Hem te dienen. Wij kunnen onze taal nog zo mooi oppoetsen, maar buiten de dienst aan de Heer verliezen wij ieder zicht op de waarheid, en dan komen de filosofen, de literatoren en de dichters, die Gods licht omfloersen met schijn’.Ga naar eindnoot2 |
|