Een boos en overspelig geslacht. Moderne literatuur als teken des tijds
(1975)–Gert Slings– Auteursrechtelijk beschermd2. Het literaire engagementMeningsverschillen over engagement.Het begrip engagement heeft heel wat pennen in beweging gebracht, nadat Sartre in de Tweede Wereldoorlog geprobeerd heeft een antwoord te formuleren op de problemen van het schrijven. Voor sommigen komt het erop neer dat een schrijver partij moet kiezen voor een politiek systeem. Voor hen is er pas sprake van engagement, wanneer een auteur in zijn werken duidelijk links georiënteerd is en in die richting ook uitspraken doet. Anderen willen het engagement los zien van een uitgesproken politieke richting. Hij moet buiten en boven de partijen staan en niet bij voorbaat gebonden zijn aan dogma's in politieke of religieuze zin. Het komt ons voor, dat het voor de duidelijkheid is aan te bevelen het begrip engagement steeds nader te begrenzen, omdat betrokkenheid op de tijdsproblemen op zichzelf nog weinig zegt. Zo kunnen we onderscheiden tussen politiek-links en maatschappelijk-links engagement, hetzelfde geldt voor rechts, hoewel in dat verband meestal niet van engagement wordt gesproken. | |
Het engagement bij Jan G. Elburg.Wat we als gevaar bij het begrip tendens signaleerden geldt ook voor het engagement. Wanneer de schrijver zich geheel dienstbaar maakt aan een politiek of maatschappelijk ideaal, is het gevaar niet denkbeeldig, dat hij een soort ontwerper van reclameteksten dreigt te worden en de zo geroemde vrijheid van het schrijverschap heeft opgeofferd aan propagandistische doeleinden. Dit is soms het geval in de marxistische poëzie van de dichter Jan G. Elburg (geb. 1919) in zijn bundel ‘Laag-Tibet’.Ga naar eindnoot2 Voor de duidelijkheid kan hier het best gesproken worden van politiek-links geëngageerde poëzie. Elburg noemt zijn bundel ‘Laag-Tibet’ | |
[pagina 184]
| |
in tegenstelling tot Hoog-Tibet, dat in het centrum van Azië ligt en waar alles erop gericht is de demonische machten te bezweren. In het laaggelegen Tibet moeten de demonen van de ontgoddelijkte wereld bezworen worden: sociale misstanden, het nog volop aanwezige kolonialisme en imperialisme en natuurlijk de oorzaak van dit alles het kapitalisme. Tegen de gevestigde orde, de handhavers van deze demonische toestand, zegt hij: Zoveel striemen ik heb, zoveel tralies mijn kooi
en gij staat aan die zijde, en ik aan de deze
met honderd miljoenen die ook zijn te vrezen
voor u en die van uw allooi.
Het engagement is evenmin als de tendens voldoende om een werk waardevol te maken. Wel kan een sociale houding een bepalende invloed hebben en bijdragen tot de kunstwaarde, maar noodzakelijk is dat niet. | |
Het engagement bij Louis-Paul Boon.Een van de voorbeelden van maatschappelijk-links engagement in de moderne literatuur is de Vlaamse schrijver Louis-Paul Boon (geb. 1912), wel genoemd ‘de vleesgeworden opstand’. In zijn werk komt hij op tegen de ellende van de achterbuurten van de grote Vlaamse steden en tegen het onrecht in de maatschappij. Zijn kijk op de onrechtvaardigheid werd in zijn eerste boeken nog bepaald door het marxisme. Hij beschouwde toen als oorzaak van de tegenstellingen tussen de mensen de bekende klassenstrijd. De achterbuurtbewoners en het proletariaat staan in deze werken tegenover de gevestigde orde. | |
‘Mijn kleine oorlog’.Later zien we een wijziging in zijn visie op de mens en de maatschappelijke verhoudingen, met name in zijn boek ‘Mijn kleine oorlog’ (1946), waarin hij zijn beeld tekent van de Tweede Wereldoorlog. Hij geeft daarin blijk van zijn twijfel of uitsluitend een politieke of sociale revolutie in staat zal zijn de | |
[pagina 185]
| |
scheefgetrokken menselijke verhoudingen te herstellen. Schuilt de oorzaak van alle ellende niet in de mensen zelf? In deze novelle is Boon op zoek naar een verklaring voor het handelen van de mensen in de ‘collectieve waanzin’ van de oorlog. Hij laat een aantal mensen de revue passeren die ieder op hun eigen wijze hierop reageren. Daar is de oude Rat, die met een gestolen betonmolen voor de Duitsers ging werken en zich met het verdiende geld in een bordeel zo volgoot met drank, dat hij het alarm niet hoorde, maar toch als enige overlevende de dans wist te ontspringen, al was hij in één nacht oud en grijs geworden. Verder beschrijft hij iemand als Van den Borre die zijn leven lang lui was geweest. Toen de honger ondraaglijk werd, ging hij werken in het Franse deel van België. Ze hoefden daar niet zo te zwoegen, waardoor de verdiensten ook lager waren. Het beviel hem daar trouwens in meer opzichten wel goed, omdat er niet werd gebombardeerd. Na enige tijd werd zijn vrouw gewaarschuwd, omdat haar man gewond was. Toen ze op de plaats van bestemming aankwam, werd haar meegedeeld, dat ze hem niet mocht zien: ‘Ge zult er toch niets meer van terugvinden’. Daar is ook Albertine Spaens die door de honger haar tanden verloren had. Tijdens de oorlog had ze aan ieder die het maar horen wilde verzekerd, dat ze bij de be vrij ding op de dansvloer zou tonen, wat ze kon. Ze sprak iedereen moed in, maar op de dag van de invasie stierf ze aan kanker. Vervolgens beschrijft Boon een zekere Swaem, die woonde aan de rand van de stad. Hij had kapitalen verdiend door laarzen te maken voor de bezetters. En Boone, die autobanden aan de Duitse Wehrmacht verkocht, waardoor het geld bij hem binnenstroomde. Zo worden een aantal profiteurs en zwarte handelaars getekend die van de omstandigheden gebruik maakten om zich te verrijken. Maar toen de geallieerden de stad binnen reden, hingen bij hen de vlaggen uit en waren hun huizen getooid met grote spandoeken, waarop ‘Welcome’ stond, terwijl niemand de moeite nam hen aan te brengen. Aldus tekent Boon hoe verschrikkelijk de mensen door de oorlog misvormd werden. De schrijver is ondertussen op zoek naar | |
[pagina 186]
| |
de achtergronden van hun handelen. Hij bekijkt de werkelijkheid door de ogen van de kleine man, die altijd in de verdrukking heeft gezeten en met beloften van de rijken is zoet gehouden. Hij moet, evenmin als de man met de pet, iets hebben van de kunstenaars en intellectuelen die zich alleen maar interesseren voor de schoonheid, terwijl de mensen naast hun deur van ellende dood gaan. ‘En verder heb ik niets te maken met Adrianus Schonevorm, pseudoniem van André Gatlikker, die een intellectueel is en verzen schrijft, denk eens aan - en er over piekert, of schrijven wel het juiste woord is, zou het niet baren moeten zijn? En bijzichtig is en altijd maar verzen baart verzen baart...’ | |
Schop de mensen tot zij een geweten krijgen.Dat Boon niets moet hebben van proza dat zich bezighoudt met wereldvreemde zaken bewijst de laatste zin uit de eerste druk van ‘Mijn kleine oorlog’, een zin die herinnert aan de opvatting van Sartre over het schrijven: ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’. Hieruit blijkt Boons engagement. Zijn werken staan niet buiten het leven, maar zijn betrokken op de problemen van het bestaan. In zijn latere werken is dat engagement bij Boon, dat in het begin een duidelijk maatschappelijk-links karakter had, langzamerhand veranderd. De sociale strijd, de politieke en sociale revolutie maken plaats voor een zich richten op het innerlijk van de mens. Men kan zelfs wel zeggen, dat het links-maatschappelijk engagement voor hem op een teleurstelling is uitgelopen. Boon heeft geconstateerd, dat binnen het proletariaat ook sprake is van een machtsstrijd om de mooiste baantjes te veroveren. ‘De 1 mei is het officieel feest, en de vakbonden zijn de officiële organisaties van gearriveerde socialen, met aan hun hoofd de heer 1ste minister’. Doordat hij nu eens tegen de roomsen, ‘de encycliekers’, te keer ging en dan weer tegen de arbeiders, werd Boon meer en meer in het isolement gedrongen. Hem is verweten niet duidelijk voor één partij te kiezen, maar Boon wil geen partijman zijn. Hij kiest onafhankelijk zijn weg met een open oog voor de misstanden. In ‘De kapellekensbaan’ (1953) brengt hij dit standpunt als volgt onder woorden: ‘Want zie, dewijl ik nu dag na dag | |
[pagina 187]
| |
stelling heb gekozen, en mijn mening heb verkondigd over alle daken, en de wereld de waarheid in het gezicht heb gegooid, terwijl ik dat heb gedaan, komt er almeteens een brief van dr. pascalius prostituaan, en schrijft hij mij daarin dat ik positiever stelling zou moeten durven kiezen’. Tekenend voor de teleurstelling van Boon ten aanzien van zijn maatschapppelijk-links engagement is, dat hij in 1960 de slotzin van ‘Mijn kleine oorlog’ bij een herdruk laat volgen door nog een paar hoofdstukken. De laatste zin is nu niet meer ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’, maar een vraag, waarin zijn desillusie wordt verwoord: ‘Maar met brekende ogen zei ze nog iets zeer moois, iets dat niet alleen als háár laatste woord maar ook het laatste woord van dit boek kan beschouwd worden: WAT HEEFT HET ALLES VOOR ZIN?’. Dat Boon in 1971 een werk publiceert over de sociale misstanden in zijn geboortestreek, zoals die in de vorige eeuw daar bestonden, doet niets af aan zijn ontgoocheling over de verburgerlijking van het proletariaat. Zijn engagement heeft nu een maatschappijkritisch karakter, maar is niet meer duidelijk marxistisch gericht. | |
Het engagement bij Hugo Claus.Eén van de begaafdste en zeker veelzijdigste Vlaamse auteurs, Hugo Claus (geb. 1929), voelt zich evenals Boon geëngageerd met de maatschappelijke en politieke situatie in de wereld, al heeft zijn engagement een ander karakter. Hij richt zich meer tegen de hele bestaande orde, tegen de Westerse beschaving, ‘want van nature is hij een rebel, een rustverstoorder en een spelbreker, die gemakzucht, conformisme, huichelarij, kuddemoraal, geweld en verdrukking tegen de borst stuiten.Ga naar eindnoot3 Voor Claus is engagement een vanzelfsprekende zaak, waaraan men zich niet kan onttrekken. Hij zegt daarover: ‘Wie meent de onmiddellijke realiteit, waarvan alle facetten toch politiek bepaald worden te kunnen omzeilen door enkel nog over eeuwige waarden te schrijven is het slachtoffer van een zodanige kortzichtigheid, dat men later niet eens meer zal weten waar die man het eigenlijk over heeft’.Ga naar eindnoot4 Overigens valt bij Claus een veel voorkomend verschijnsel waar | |
[pagina 188]
| |
te nemen. Hij strijdt met heel zijn wezen tegen deze maatschappij met haar prestatiemoraal en haar consumptief karakter, maar ondertussen groeit zijn banksaldo gedurig en profiteert hij van de voortbrengselen van deze maatschappij. ‘Evenals vele linkse schrijvers uit de westerse democratiën zit hij tussen twee stoelen: hij profiteert in zijn salon van wat hij aan zijn schrijftafel aanvalt’.Ga naar eindnoot5 | |
Het engagement bij Harry Mulisch.Het engagement bij Mulisch is in verschillend opzicht duidelijker en omlijnder dan dat bij Claus, omdat het politiek-links georiënteerd is.Ga naar eindnoot6 Mulisch ziet de kern van de wereldproblemen in de grote welvaartsverschillen. Zijn ‘Bericht aan de rattenkoning’, geschreven naar aanleiding van de rellen en onlusten in Amsterdam tijdens en na het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus, begint met de zin; ‘De tegenstelling in de wereld is die tussen arm en rijk’. Mulisch vestigt zijn hoop op het marxisme. Als strijdwijze geeft hij de voorkeur aan de guerrilla-taktiek, zoals die is aanbevolen en uitgewerkt door Mao in zijn boekje Joe Tsji Tsjan. Een citaat uit dit revolutionaire geschrift gaat vooraf aan ‘Bericht aan de rattenkoning’. Het luidt: ‘Als guerilla's zijn zij vergelijkbaar met talloze horzels, die van alle kanten op een reus aanvallen om hem tenslotte uit te putten’. Een voorbeeld van een geslaagde revolutie vindt hij het moderne Cuba onder leiding van Fidel Castro. Hieraan wijdt hij een boekje ‘Het woord bij de daad’ (1968). Hij staat bijna zonder enige reserve aan de kant van Castro en valt zeer fel het kapitalistische Amerika aan. Hij ziet Cuba als een eersteling in de strijd om de bevrijding van de Derde Wereld uit de politieke en economische uitbuiting. | |
Het engagement en het in-de-wereld-zijn.We kunnen concluderen, dat een deel, waarschijnlijk niet het grootste, van de moderne literatuur geëngageerd genoemd kan worden, waarbij het politiek en maatschappelijk-linkse engagement de voorkeur heeft. Verschillende auteurs geven er trouwens de voorkeur aan hun engagement in essays nauwkeuriger gestalte te geven. Ook als het engagement | |
[pagina 189]
| |
niet uitgesproken politiek van aard is, dan is er toch een worstelen met de mens van deze tijd en met zijn problemen, die hun problemen zijn. Op de achtergrond van het engagement speelt de gedachte mee van het in-de-wereld-zijn, zoals die in 1927 door de filosoof Heidegger voor het eerst onder woorden werd gebracht. De moderne mens heeft God met stelligheid afgewezen en wil bewust onder de lege hemel staan en daar zijn leven zin geven. En in dit aardse bestaan wordt hij geconfronteerd met zijn medemens zonder welke hij niet kan leven: mens-zijn is samen-zijn.Ga naar eindnoot7 Het in-de-wereld-zijn houdt verband met het feit dat de mens een aards wezen is, dat gebonden is aan de wetten van deze aarde. Op deze aarde en gebonden aan deze aarde is hij verbonden met deze aarde en alles wat daarop gebeurt, in het bijzonder gebonden en betrokken op zijn mede-mensen. Alles wat hij wil, denkt of voelt heeft te maken met de wereld, waarin hij leeft. Deze gedachte van het in-de-wereld-zijn kan leiden tot echte sociale belangstelling. De socialisering van de tendens, zoals die in de vorige eeuw en rond de eeuwwisseling te constateren valt, heeft zich in de jaren na de oorlog onder leiding van Sartre, die onmiskenbaar ook op dit aspect van de literatuur zijn stempel heeft gedrukt, verder ontwikkeld.Ga naar eindnoot8 | |
Verzet tegen het engagement in de moderne literatuur.In de jaren tussen 1950 en 1960 ontstond in Frankrijk een reactie tegen de eis van het literaire engagement. Men vindt dat teveel de aandacht van het schrijven als vak wordt afgeleid. Met name Robbe Grillet heeft erop gewezen, dat een schrijver er niet naar moet streven door met zijn taal in te grijpen en deel te hebben aan de bestaande werkelijkheid, maar dat hij zijn taal moet gebruiken door scheppend een eigen werkelijkheid te ontwerpen. De auteur moet zich alleen tot het schrijven beperken en afzien van iedere vorm van dienstbaarheid aan welk dogma of welke religie dan ook. Zo ontstond de ‘nieuwe’ roman (Nouveau roman), waarvan de naam al duidelijk verwijst naar het verzet tegen de oude, traditionele roman. Bij de traditionele roman weet de auteur precies of | |
[pagina 190]
| |
bijna precies hoe het verhaal zal verlopen. Hij schept een kunstmatige werkelijkheid, waarin de figuren precies doen, wat hij wil. De lezer is daarbij aan de schrijver over geleverd, omdat de romanfiguren voor hem worden neergezet, zoals de auteur ze ziet. Via allerlei kunstgrepen, die we nu niet zullen bespreken, kan de auteur ingrijpen in het tijdsverloop van het verhaal, in de ruimte van het verhaal, in de motieven en thema's, kortom hij wordt niet voor niets de ‘alwetende’ verteller genoemd. In de ‘nieuwe’ roman is geen sprake meer van een dergelijke verteller, er komen geen karakters meer in voor en de technische middelen die bij het schrijven van een traditionele roman aangewend kunnen worden, zijn waardeloos geworden. In plaats daarvan wordt in de ‘nieuwe’ roman beschreven, wat zich in het bewustzijn van de ik-figuur afspeelt, waarom het ook wel een ‘bewustzijnsroman’ wordt genoemd. De lezer stapt als het ware met de romanheld in aan het begin van het verhaal en met hem weer uit aan het eind, zonder dat de schrijver in de werkelijkheid van het verhaal heeft kunnen ingrijpen. Voor de lezer heeft dit belangrijke gevolgen. Als hij leest weet hij op een gegeven moment evenveel als de romanheld, omdat ze beiden gebonden zijn aan wat ze samen waarnemen. De verteller fungeert als een soort ‘optische lens’, waardoor de lezer ziet wat hij ziet, zich herinnert wat de ik zich herinnert, droomt wat de ik-figuur droomt, kortom alles wat zich in zijn bewustzijn afspeelt wordt in taal omgezet. Deze taal is dan ook heel anders gebruikt dan in de traditionele roman, ‘soms bladzijdenlange slingerende arabesken, bijna zonder interpunctie, die stroom waarin de lezer moet onderdompelen en zich laten meeslepen, meedrijven en deinen, af en toe opduikend om adem te happen, die taal (...) is de roman’.Ga naar eindnoot9 Bij het lezen van een ‘nieuwe’ roman is het bijna voorwaarde, dat de lezer zich laat meeslepen door het ‘verhaal’. Hij moet zich helemaal geven en als het ware in de huid van de romanheld kruipen om zo deel te hebben aan zijn bewustzijn en samen te vallen met zijn ik. Dat hierbij noodzakelijke bedenkingen geopperd moeten worden, moge blijken uit het volgende citaat: ‘Deze woorddy- | |
[pagina 191]
| |
namiek sleept ons onweerstaanbaar mee in hetzelfde soms ademloze bewustzijn als de romanfiguur, zonder de verkilling die het ondergaat wanneer wij het reflexief op afstand gadeslaan. Vandaar nog sommige uitzonderlijke mogelijkheden van deze creatieve taal, zoals de zeer gedetailleerde uitbeelding van de sexuele liefde’.Ga naar eindnoot10 Ook in de Nederlandse literatuur werden ‘nieuwe’ romans geschreven, die hier gezien hun karakter en vorm niet voor uitvoerige bespreking in aanmerking komen. Auteurs als Hugo Raes, Simon Vinkenoog, Sybren Polet en Paul de Wispelaere hebben geprobeerd deze experimentele roman in Nederland te introduceren. Een bekend voorbeeld is ‘Het boek alfa’ van Ivo Michiels (geb. 1923). Het hele verhaal is in een paar woorden verteld: er staat een soldaat op wacht, die achter zich de bevelen van de exercitie hoort. Uitvoerig, in de zo juist geschetste taalvormen wordt alles beschreven wat zich in het bewustzijn van de soldaat afspeelt. Rijnsdorp acht het een boek voor schrijvers en critici en voor enkele geschoolde lezers. ‘De anderen moeten zich “troosten” met de zeer suggestief verhaalde, erotische jeugdervaringen, want hoe zouden die kunnen ontbreken? De sexuoloog beleeft heden ten dage wèl een rijke oogst aan materiaal!’Ga naar eindnoot11 Het zal duidelijk zijn, dat van een bewuste tendens of engagement in de ‘nieuwe’ roman geen sprake kan zijn. Voorzover er iets over de werkelijkheid wordt opgemerkt, is dat regelrecht afkomstig uit het bewustzijn van de romanheld zonder tussenkomst van een zich engagerende schrijver. De ‘nieuwe’ roman heeft alle ethicisme afgezworen en is daarmee te plaatsen in het kader van de l'art pour l'art, hoewel het niets te maken heeft met de esthetische principes van deze richting. Men kan stellen, dat de oude esthetica verdwenen is en dat er nog geen nieuwe voor in de plaats is gekomen dan alleen het experiment van de nieuwere poëzie en de ‘nieuwe’ roman.Ga naar eindnoot12 | |
Waardering van het engagement.De betrokkenheid van vele moderne schrijvers bij het wereldgebeuren, hun verbondenheid met de politieke, maatschappelijke en sociale ontwikkelingen is op zich- | |
[pagina 192]
| |
zelf een goede zaak. Het is de vraag of een christen literatuur mag beoefenen vanuit het l'art pour l'art standpunt. Is het bewogen zijn met het lot van de naaste geen Schriftuurlijke opdracht? Moet een auteur zijn van God ontvangen gaven niet in dienst stellen van Zijn Schepper en van het schepsel? In zoverre kan het literaire engagement zelfs als een opdracht worden gezien. Voor de meeste moderne schrijvers is dat engagement echter verkeerd gericht. Hun betrokkenheid heeft geen bijbelse basis, maar een humanistische. Hun visie op de wereld en de wereldproblemen wordt niet bepaald door de Schrift, maar door de revolutie. Zij verwachten het voor een deel van een omwenteling in de geest van het marxistisch-Leninisme. Het maatschappelijk- of politiek-links engagement moet leiden naar een wereld van de mens en voor de mens, waarin voor het christendom geen plaats zal zijn. Wat de geëngageerde moderne schrijvers niet verweten kan worden, is onduidelijkheid. Over hun plaats in de ontwikkeling van onze wereld hoeft geen twijfel te bestaan. Het is een engagement met een wereld zonder God, waarin de mens zelf in eigen kracht tracht zijn verlossing te bewerken door het omverwerpen van de bestaande orde en het scheppen van een nieuwe wereld, van een aards paradijs. De christelijke auteur mag zich geëngageerd weten met een wereld, waarop de kinderen Gods als erfgenamen recht hebben, maar dat helaas steeds duidelijker het machtsgebied van de satan met zijn demonen blijkt, als overste van deze wereld. Daarom worden de christenen hier vreemdelingen genoemd die het Koninkrijk Gods hebben te zoeken en die verlangend uitzien naar de wederkomst van de Heiland der wereld. De christelijke schrijver mag als geëngageerde in zijn werk iets laten zien van het leven uit de verlossing door Christus, waardoor de verhoudingen worden hersteld door de werking van de Geest. |
|