Een boos en overspelig geslacht. Moderne literatuur als teken des tijds
(1975)–Gert Slings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
6. Ontwikkeling van de verontwaardiging‘Een voetreis naar Rome’ 1946.Gezien de bestaande opvattingen over de sexualiteit vlak na de oorlog, zal het geen verbazing wekken, dat met de intrede van de moderne literatuur, waarin zeer openhartig en vaak schokkend over het sexuele leven werd geschreven, er ook sprake was van grote verontwaardiging en van protest. Wanneer we die protesten overzien en beoordelen, kunnen we constateren, dat het van kwaad tot erger is gegaan. Men kan zich verbaasd afvragen, hoe het mogelijk is geweest, dat men zich in de jaren na de bevrijding opwond over zaken die vergeleken met vandaag kinderspel blijken te zijn. Ook hier geldt het Schriftwoord: ‘Wie vuil is, dat hij nog vuiler worde’. Het is een treffende illustratie van de betekenis van de moderne literatuur als teken des tijds. Het zal velen wellicht vreemd voorkomen, dat er naar aanleiding van het verschijnen van het grote gedicht van Bertus Aafjes ‘Een voetreis naar Rome’ in 1946 heftig geprotesteerd werd, met name in het roomse zuiden. Er komt namelijk een avontuur in voor van de ik-figuur met een meisje met ‘morellenzwarte ogen’. Het gevolg is geweest, dat de bundel in minder dan geen tijd was uitverkocht en dat de beurs van Aafjes erdoor werd gespekt. | |
‘De avonden’ 1947.Het is trouwens een algemeen verschijnsel: hoe meer rumoer er om een bepaald werk ontstaat, hoe groter de verkoop. Er zijn gevallen bekend dat auteurs bewust aanstuurden op een rel of een proces, om op deze wijze in de publiciteit te komen om de goede verkoop te waarborgen. Zo heeft Van het Reve later door de tegenstand van vooral senator Algra in verband met ‘Nader tot U’ zoveel verdiend, dat hij daarvan in Friesland een huis kocht, dat hij spottend ‘Huize Algra’ noemde. Deze kennelijk economische wet mag degenen, die daartoe geroepen worden, niet weerhouden op te komen voor de heiligheid van God en zijn universele Wet. Wel moet deze strijd zo deskundig en verstandig mogelijk gevoerd worden, wat helaas niet steeds het geval is geweest. Het is vooral de genoemde Van het Reve geweest, die jarenlang | |
[pagina 168]
| |
het middelpunt was van allerlei protesten en processen. Waarschijnlijk niet zonder opzet, want hij getuigt zelf, dat hij erop uit is voor zijn werk ‘een zo gunstig mogelijke prijs te bedingen’. Het begon al in 1947 bij de verschijning van ‘De avonden’, met name door het gebruik van schuttingwoorden en de nietsontziende beschrijving van zijn ouderlijk milieu, wat de nodige ergernis veroorzaakte. Tot een proces kwam het echter niet. De uitgebrachte kritiek werd later nog eens samengevat met de volgende woorden: ‘Een jongensachtige behoefte tot exhibitionisme en de drang woorden te laten afdrukken die men vroeger liever op schuttingen of wanden van urinoirs kalkte’ (Knuvelder). | |
‘Eenzaam avontuur’ 1948.Ook het werk van Anna Blaman heeft heel wat stof doen opwaaien. Vooral haar in 1948 verschenen roman ‘Eenzaam avontuur’ met als grondthema de menselijke eenzaamheid in een mislukt huwelijk, vormde het mikpunt van vele critici. Het protest richtte zich hier niet in de eerste plaats tegen het gebruik van schuttingwoorden, omdat ze nog de voorkeur geeft aan de Latijnse terminologie, zoals coïtus en cohabiteren. Veel meer richtte de verontwaardiging zich tegen de beschrijving van een lesbische liefde. De openhartigheid, waarmee dat gebeurde, deed een storm van kritiek losbreken. In haar woonplaats Rotterdam werd zelfs door een boekhandel een schijnproces geënsceneerd, waarbij ten laste werd gelegd: ‘Een reeks van verregaande tekortkomingen op literair gebied, subsidiair grove en schuldige onkunde van het romanschrijversvak, subsidiair opzettelijke misleiding van het lezerspubliek’. De humanist Stuiveling is het kennelijk met een deel van de aanklacht niet eens, want hij prijst haar vakmanschap. Anderzijds heeft hij grote bezwaren tegen het benadrukken van het sexuele. ‘Want hoe knap, ja hoe geraffineerd Anna Blaman haar figuren ook heeft getypeerd, en hoe onvoorwaardelijk ik een talent bewonder dat dit kan, ik heb toch onoverkomelijke bezwaren tegen een mensbeschouwing die het leven zo degradeert tot sexualiteit alléén. Behalve flirten en vrijen doen deze mensen immers niets’.Ga naar eindnoot8 Later heeft Anna Blaman zich nog eens uitgesproken over de | |
[pagina 169]
| |
protesten die de verschijning van ‘Eenzaam avontuur’ opriepen. ‘Ik had me er oorspronkelijk totaal geen rekenschap van gegeven hoe E.A. wel ontvangen zou worden. Ik heb dit boek namelijk geschreven, uitgaande van de enige geesteshouding die een auteur, al schrijvende, naar mijn mening behoort te hebben. De buitenwereld bestond toen niet voor me, de publieke opinie van welke, al of niet confessionele richting dan ook bestond evenmin voor me. Ik schreef maar voor één lezer, en die lezer was ikzelf, en ik eiste van mezelf dat ik de wereld in E.A. zo integer mogelijk in het woord zou verwerkelijken’.Ga naar eindnoot9 In de officiële literaire kringen was Blaman een bron van tegenspraak. Vestdijk noemde haar boek ‘zonder voorbehoud een meesterwerk, terwijl de latere hoogleraar Gomperts het afkraakte. In 1949 werd haar de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde toegekend. Het juryrapport bleek zozeer een compromis van voor- en tegenstanders, dat ze de prijs weigerde. In 1957 kreeg ze de P.C. Hooftprijs, de hoogste letterkundige prijs van ons land, haar toegekend voor haar gehele oeuvre. Van de tegenstand was toen bijna geen sprake meer. | |
‘Melancholia’ 1951.Door de toen als staatssecretaris optredende Mr. Cals werd aan Van het Reve in 1951 een reisbeurs geweigerd met het oog op het taalgebruik in zijn verhaal ‘Melancholia’, ondanks het feit dat een jury positief had geadviseerd. Later verdedigde Cals zijn handelwijze als volgt: ‘De overheid, die het algemeen belang tot richtsnoer dient te nemen, heeft te waken tegen uitwassen, die kennelijk het algemeen welzijn, ook op geestelijk terrein, bedreigen en in strijd komen met de normen van openbare orde en goede zeden. Het ligt zeker niet op de weg van de overheid zodanige uitingen te bekronen of op welke wijze ook aan te moedigen’. Hoe zwak het uitgangspunt van Mr. Cals ook moge zijn door niet de Schrift als richtsnoer te nemen, maar het op zichzelf nietszeggende en rekbare begrip ‘algemeen belang’, toch had de regering nog de moed stelling te nemen tegen bepaalde uitwassen van de moderne literatuur. Vijftien jaar later vinden we hiervan bij | |
[pagina 170]
| |
minister Vrolijk bij de behandeling van ‘Nader tot U’ niets meer terug. Zo is ook hier sprake van een ontwikkeling ten kwade. Toen aan Van het Reve de genoemde reisbeurs was geweigerd, verliet hij teleurgesteld over zoveel bekrompenheid ons land en besloot voortaan in het Engels verder te publiceren. Inderdaad verscheen er in 1956 een verhalenbundel ‘The acrobat and other stories’, later vertaald in het Nederlands met de titel ‘Vier wintervertellingen’, waarin het sombere verhaal ‘Herfstdraden’ voorkomt. Hij heeft zijn woede volgehouden tot 1963, want toen verscheen een serie reisbrieven ‘Op weg naar het einde’, in 1966 gevolgd door het beruchte ‘Nader tot U’. | |
‘Ik heb altijd gelijk’ 1951.Ook de schrijver Hermans heeft zijn aandeel geleverd aan de rellenrijke periode van na de oorlog. Zijn eerste roman ‘De tranen der acacia's’ had al vele pennen in beweging gebracht, vooral om het beeld van het verzet dat hij daarin schetste. Velen hadden er zich op laten voorstaan in de oorlog een heldhaftige rol te hebben gespeeld. Hermans rafelt die heldhaftigheid uiteen en laat zien, dat het een aaneenschakeling is geweest van toevalligheden, misverstanden en bedrog. Ook op zijn vrijmoedige beschrijvingen werd kritiek geoefend. Zo schreef Michel van der Plas in een dagbladkritiek: ‘Ik vraag me bv. af of een boek als De tranen der acacia's van W.F. Hermans niet zo vies is dat men er zich voor schaamt het toegestuurd te krijgen’. In 1951 verscheen zijn roman ‘Ik heb altijd gelijk’, waarin hij de ervaringen beschrijft van een teruggekeerde Nederlandse militair die had deelgenomen aan de politionele acties in Indië. Als voorpublikatie verschenen er enkele fragmenten in het literaire tijdschrift ‘Podium’, waarin de hoofdpersoon een felle aanval doet op de katholieken, die hij verantwoordelijk stelt voor de toekomstige overbevolking door de vele geboorten in deze kring. Deze uitlating leidde tot een proces op last van de regering, waarbij Hermans beschuldigd werd van belediging van een volksdeel. De auteur werd in 1952 vrijgesproken, nadat de subsidie van ‘Podium’ tijdelijk was ingetrokken. Vooral van roomse zijde werd aanvankelijk veel verzet geboden | |
[pagina 171]
| |
tegen de prikkelende en beledigende literatuur. Dat kwam ook omdat juist deze bevolkingsgroep nog weinig in beweging was en duidelijk traditionele trekken vertoonde. In het conservatieve Vlaanderen waren het met name Louis-Paul Boon en Hugo Claus die voor de nodige opschudding zorgden. Boon had geschreven: ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’, terwijl Claus getypeerd kan worden als ‘de Vlaamse rebel’ door zijn niets ontziende kritiek op de maatschappij, waarin het christendom, in dit geval de roomse kerk, verantwoordelijk wordt gesteld voor de onderdrukking van het sexuele leven. | |
‘Ik Jan Cremer’ 1964.Nadat de eerste barrières genomen waren, wordt in 1964 een volgend stadium bereikt in de ontwikkeling van de verontwaardiging met de verschijning van ‘Ik Jan Cremer’. Cremer (geb. 1940) getuigt van zichzelf: ‘Ik kom uit de grote woelige stadshooiberg, de zwarte benedenstad met rooie lampen, de roodverlichte vensters, de jinkel-tinkelmuziek, en de open deuren. Tussen vlees en parfum ben ik opgegroeid, het vlees is niet om bedekt te worden; het moet gebruikt worden’. Dat heeft hij dan ook gedaan. Men heeft eens uitgerekend, dat er in zijn boek 38 vrouwen met wie hij sexuele omgang heeft gehad met naam en toenaam worden genoemd, terwijl het aantal schuttingwoorden in de honderden loopt. Misschien hierdoor werd zijn boek meer gelezen dan ooit in zo'n korte tijd was gebeurd. In de zomer van 1966, dus twee jaar na de verschijning waren er 24 drukken nodig geweest om aan de vraag te voldoen, totaal 300.000 exemplaren. Verder verschenen er tot 1966 vertalingen in het Duits, Engels, Spaans, Zweeds en Frans. Rijnsdorp merkt over dit boek op: ‘De gemiddelde burger zal het boek van Cremer verwerpen omdat het door en door onfatsoenlijk is. Erger nog dan dit zijn de sadistische trekken, de blaaskakerij, de herhaalde kortsluitingen met de goede bedoelingen en de offers van zijn omgeving, de rusteloosheid, de ontrouw als methode, het brutaal etaleren van de eigen “image”.’ Hij betoogt verder, dat hij het boek nooit had gelezen, wanneer hem dat als recensent niet uitdrukkelijk was verzocht. Hij is even- | |
[pagina 172]
| |
zeer verontrust over het feit dat het geweldig hoge verkoopcijfers heeft te zien gegeven. ‘En ik vind het een veeg teken dat het zo'n verbreiding heeft gevonden. Want deze belangstelling gaat ten koste van ander, beter werk. Voor de opgroeiende jeugd is het een door en door slecht boek; van het mooie in de sexualiteit blijft niets over’.Ga naar eindnoot10 Zijn enige hoop en troost is dat Cremer misschien het gras voor de voeten van andere barbaren heeft weggemaaid. Deze hoop is veelszins ongegrond gebleken. Met name zijn grote financiële successen hebben verschillende schrijvers redenen gegeven op dezelfde weg voort te gaan. De grote verontwaardiging, waarvan Rijnsdorp een van de vele vertolkers is, is aan het feit dat Cremer in één klap miljonair werd, niet vreemd. | |
‘Nader tot U’ 1966.Voor velen was hiermee het dieptepunt van de Nederlandse literatuur bereikt. Zou de ontluistering van de mens nog verder kunnen gaan dan bij Cremer het geval was? Maar op de weg naar de ondergang is geen stilstand mogelijk. Nog waren niet alle sexuele barrières uit de weg geruimd. Met name de taboes ten aanzien van de homosexualiteit stonden nog overeind, al had Anna Blaman al enigszins ondermijnend gewerkt. Toen Van het Reve in 1963 weer een Nederlandse publikatie het licht deed zien, waren dat reisbrieven onder de titel ‘Op weg naar het einde’. Juist het gebruik van de briefvorm leent zich bij uitstek voor het schrijven van bekentenisliteratuur, omdat de schrijver direct en zonder tussenkomst van een romanfiguur zijn gedachten en gevoelens de vrije teugel kan geven. Vooral in de tweede serie reisbrieven ‘Nader tot U’ staat de homosexualiteit centraal. Talrijk zijn de passages waarin hij zich volgiet met alcohol en daarna overgaat tot het zoeken van homosexueel contact, dat zeer uitvoerig en gedetailleerd wordt beschreven. Zeer schokkend is voor velen het gedeelte, waarin sprake is van een sodomitische paring van een mens met God, die tot hem komt in de vorm van een muisgrijze ezel. Toen er van verschillende zijde ernstige kritiek op deze passage werd uitgeoefend en men verontwaardigd sprak van godslastering, namen enkele vooraan- | |
[pagina 173]
| |
staande theologen Van het Reve in bescherming. De hoogleraren Rothuizen en Kuitert vonden deze pericoop helemaal niet godslasterlijk, integendeel, ze waren van mening dat hier juist zeer vertederend over God werd gesproken. Kuitert vond het woordje muisgrijs een vondst. Ook van roomse zijde werden verdedigende opmerkingen gemaakt. Van het Reve had zich inmiddels, omgeven door veel publiciteit, lid laten maken van de roomse kerk. | |
Van het Reve in de Eerste Kamer.In de senaat werden door de kamerleden Beerekamp (CHU) en Algra (AR) aan minister Vrolijk (PvdA) vragen gesteld over de subsidie die Van het Reve van de overheid ontving. Dr. Beerekamp herinnerde de minister aan de grondslag van het kabinet nl. de geestelijke waarden die in ons volk leven en die in christendom en humanisme tot uiting komen. Na een lang betoog vraagt hij ‘of de Minister meent, dat christendom en humanisme grenzen met zich meebrengen, waarmede ook de beheerders van het Fonds voor de Letteren rekening moeten houden’. Hij stelt deze vraag vooral met het oog op de jeugd. ‘Wij moeten echter ook rekening houden met jongeren, die minder stevig in hun geestelijke schoenen staan. Wij vragen dus aan de overheid, of zij niet van oordeel is, dat zij door het stimuleren van kunstuitingen van de hier besproken aard de schepping van een gezonde geestelijke dampkring voor onze jeugd schade doet’. De minister Mr. Vrolijk maakt dankbaar gebruik van de steun door bekende theologen geboden. Hij citeert prof. dr. W. Grossouw, een bekend Nijmeegs exegeet, die schreef: ‘Voor men Gerard Kornelis van het Reve als godslasteraar gaat stenigen, zou het nuttig wezen, als men besefte, hoe diep religieus hij is’. Verder acht Vrolijk het ‘De kwestie van de persoonlijke verantwoordelijkheid die ieder mens, en de moderne mens in toenemende mate, heeft om zélf met behulp van de literatuur de problematiek van zijn mens-zijn tot oplossing te brengen’. Senator Algra wijst er de minister dan op, dat het in deze kwestie niet gaat over de verantwoordelijkheid van de lezer, maar om het subsidiebeleid van de regering. Hij vraagt de minister nadruk- | |
[pagina 174]
| |
kelijk niet meer ‘een kunst te stimuleren, die datgene wat christenen bovenal heilig is, bespot of vertrapt’. Mr. Vrolijk, en met hem de regering, bleek echter niet van plan te zijn op grond van ‘christendom en humanisme’ Van het Reve van de subsidielijst te schrappen. Hij toonde daarmee aan, hoe weinig zo'n grondslag zegt, wanneer het er werkelijk op aan komt. Men kan ook zeggen: hoe veelzeggend is zo'n basis, want een alliantie tussen christendom en humanisme is onmogelijk. Wanneer op grond van het christendom gevraagd wordt om een veroordeling, wordt deze op grond van het humanisme afgewezen in de geest van Pilatus' Wat is waarheid? Zo merkt minister Vrolijk op: ‘Ik heb getracht duidelijk te maken - en ik wil het hier graag herhalen -, dat uitgaande van de normen van christendom en humanisme het naar mijn gevoelen een enorme pretentie inhoudt, een enorm autonoom-menselijke pretentie, te zeggen dat men weet waartoe die normen moeten leiden en wat die normen inhouden’. Zo wordt Van het Reve in de Eerste Kamer de hand boven het hoofd gehouden, ja zelfs financieel gesteund. Vandaar dat hij kon zeggen in zijn boek: ‘Ik heb het op een enorm zuipen gezet, omdat ik dacht ik verdien toch goed, dat kan best, en ik moet drinken om mijn verdriet te vergeten ook, omdat wij kunstenaars leven onder zware psigiese spanningen’. | |
Het proces om ‘Nader tot U’.Ondertussen was voor de Amsterdamse rechtbank een proces tegen Van het Reve aangespannen wegens ‘smalende Godslastering’ op grond van art. 147 en 429 van het Wetboek van Strafrecht. Hierin wordt gesteld, dat iemand strafbaar is die zich in het openbaar mondeling of schriftelijk of door afbeeldingen, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat. Van het Reve werd van strafvervolging ontslagen. Wel achtte de rechtbank bewezen, dat met de sodomitische paring tussen God en mens een ‘uitdagende beschrijving werd gegeven, die godslasterlijk is en kwetsend voor vele gelovigen’. Echter van een smalend karakter was ze niet overtuigd. De officier van Justitie achtte | |
[pagina 175]
| |
het smalende karakter wel aanwezig en ging in beroep. In 1968 bevestigde de Hoge Raad de vrijspraak van de rechtbank. | |
Christelijk protest en humanistische bekroning.Prof. Dr. G.A. Lindeboom van de VU schreef een protest tegen ‘Nader tot U’ dat vooral gericht was tegen de zogenaamd gereformeerde verdedigers. ‘Het gaat mij in dit geschrift echter niet om een tegen de maan blaffende, zoöfiele homosexueel, maar om theologen, die niet blaffend aanslaan, wanneer ze de Naam van God, wiens Woord ze 's zondags voor de gemeente bedienen, horen smaden, en een eigenaardige onverschilligheid aan de dag leggen als de meest stuitende geslachtelijke ontucht als godsdienstige handeling wordt beschreven’.Ga naar eindnoot11 In 1969 kreeg Van het Reve de hoogste literaire prijs van Nederland, de P.C. Hooftprijs, uit handen van de toenmalige minister van CRM, dr. M. Klompé. Het juryrapport kende hem de prijs toe voor zijn gehele oeuvre, in het bijzonder voor ‘Nader tot U’! Hiertegen werd opnieuw allerwegen geprotesteerd. We willen alleen het protest noemen van de Stichting Johannes Althusius, die de uitreiking van de P.C. Hooftprijs 1969 ziet ‘als een brute aanslag op de christelijke leer, die niets met cultuur, met name niet met letterkunde van doen kan hebben, maar allerwege afschuw heeft gewekt’. Met het voorgaande hebben we een ontwikkeling willen schetsen in de moderne literatuur die gaat van kwaad tot erger. Van de zijde van de ware christgelovigen zal dat protest nooit mogen verstommen, wanneer Gods Woord wordt aangerand, zoals dat gebeurt in de literatuur van deze tijd. Dat protest zal nooit mogen plaatsvinden met verhitte hoofden en koude harten. Het zal altijd gepaard moeten gaan met een leven uit de antithese en met de verkondiging van het Woord van genade en vergeving voor ieder die zich bekeert, en met de oproep te buigen voor de Levende God, die zich niet straffeloos laat beledigen. |
|