Een boos en overspelig geslacht. Moderne literatuur als teken des tijds
(1975)–Gert Slings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
altijd verbonden met de voor hem zo essentiële vrijheid. Bij Sartre is de vereenzaamde mens in feite een dakloze, een ontheemde die niet in staat is met een ander mens een of andere vorm van relatie te onderhouden, omdat de ander voor zijn vrijheid een permanente bedreiging vormt. Door de menselijke vrijheid is de mogelijkheid aanwezig om zich te veranderen. Daardoor is de mens altijd in beweging en nooit een afgesloten object, waarvan men kan zeggen: zo en zo is hij. De mens in zijn vrijheid existeert, wat wil zeggen, dat hij buiten zichzelf kan gaan staan. Iemand die gestolen heeft, kan zeggen: ik heb wel gestolen, maar ik ben geen dief; ik kan anders, ik kan heus wel in het vervolg mijn handen thuis houden. Een definitief etiket kan pas worden opgeplakt, wanneer een leven is afgesloten met de dood. Tijdens het bestaan wordt de mogelijkheid om te veranderen bedreigd door de medemens die mij met zijn blik kan fixeren, vastpinnen en tot een object kan maken. Door de blik van de ander voel ik mij ‘naakt’. Mij wordt de mogelijkheid ontnomen een ander te worden dan ik nu misschien ben. Een medemens kan mij tot een feitelijkheid maken. Hij nagelt mij vast op een bepaalde daad of houding: wie eenmaal gestolen heeft, is altijd een dief. Zo word ik van mijn vrijheid beroofd en verloren vrijheid staat gelijk met de hel. | |
‘Huis-clos’.Sartre heeft deze manier van vrijheidsberoving getekend in zijn toneelstuk ‘Huis-clos’ (Gesloten deuren), geschreven in 1944. Er zitten drie mensen opgesloten in een hotelkamer in de provincie zonder ramen en zonder deuren. Er is geen venster, dus geen uitzicht. Er is geen deur, dus geen toekomstperspectief. De wereld buiten de muren verandert, maar dat ontgaat hun. Voor hen is het leven afgelopen, ze zijn dood en in de hel. Ze hebben de vrijheid om te veranderen verloren. Ze zijn nu wat ze zijn: een feitelijkheid. Ze kunnen alleen teruggrijpen op wat geweest is. Dat is niet meer te veranderen: opgedane ervaringen zijn niet meer uit te wissen. De man en de twee vrouwen gaan met elkaar praten. Wanneer ze hun levensgeschiedenissen opdissen, is het niet allemaal even | |
[pagina 119]
| |
verheffend wat er te berde wordt gebracht. Garcin, de man uit het gezelschap, is bang, dat hij als lafaard is gestorven en dat hij nu voor eeuwig in de hel als lafaard moet boeten. Hij zou graag willen, dat hij ongelijk had, want de mogelijkheid om in het leven terug te keren om zich een moedig man te betonen, behoort tot de vrome wensen: hij is immers dood. Hij probeert zichzelf een rad voor ogen te draaien door zich voor te doen als een krachtig, dapper mens. De beide vrouwen moeten dit beeld van hem krijgen, dat echter niet overeenstemt met de werkelijkheid van zijn leven. Zo lang ze deze voorstelling aanvaarden, is er niet veel aan de hand. Er komt echter een moment, dat ze hier doorheen zullen kijken. Wanneer ieder klaar is met de levensbiecht, begint de werkelijke hel. Ze kwellen en treiteren elkaar met hun verleden en kijken elkaar daar op aan. Iedere mogelijkheid om zich te verbeteren is uitgesloten. In deze situatie ervaart de mens zijn absolute eenzaamheid, namelijk de eenzaamheid van een dode, een onveranderlijke, een feitelijkheid, die zijn vrijheid definitief kwijt is. Het is een werk vol absolute zinloosheid, onherroepelijke afbraak en totale ver[niet]iging. | |
Eenzaamheid en verlatenheid.Sartre maakt onderscheid tussen eenzaamheid en gevoel van verlatenheid.Ga naar eindnoot1 Men kan spreken van een zich verlaten voelen, wanneer bijvoorbeeld een geliefde gestorven is, waardoor de levende onbeschermd achterblijft met gevoelens van heimwee en machteloze opstandigheid. De zich verlaten voelende ervaart zijn innerlijke zwakheid. Hij blijkt niet zonder de steun van de ander in het leven te kunnen staan zonder zich verlaten te voelen. De vereenzaamde voelt zich niet in de eerste plaats alleen gelaten door een ander, maar veeleer vervreemd van zichzelf. In de situatie van vereenzaming is de verstandhouding met het eigen ik verbroken. Men voelt zich los van zichzelf en probeert zich radeloos aan de innerlijke leegte vast te klampen, maar er is geen houvast. De mens die zich verlaten voelt, kan nog vluchten in de herinnering of zich een fantasiewereld scheppen, waarin hij met zijn verbeelding troost probeert te vinden. De eenzame mens lijdt aan | |
[pagina 120]
| |
de meest fundamentele frustratie die iemand kan meemaken. Hij is innerlijk vervreemd van alles, waarmee hij krachtens zijn natuur en aanleg zielsgraag verbonden zou willen zijn. Hij is een vreemde voor zijn omgeving en voor zichzelf. | |
De eenzaamheid in ‘De walging’.We hebben dit gezien in ‘De walging’ in de schildering van Roquentin, vereenzaamd in grenzeloze verveling.Ga naar eindnoot2 In zijn dagboek schrijft hij zijn belevenissen neer, allemaal even grauw en eentonig. Hij wacht op iets wat hem uit deze grauwe sleur kan uittillen, wat hem uit zijn eenzaamheid kan verlossen: een blik van verstandhouding, een willekeurig voorwerp dat hem wezenlijk boeit, een herinnering. Maar het blijft voor de vereenzaamde ongrijpbaar. Hij ervaart de onmogelijkheid zich los te maken van de hem omringende werkelijkheid. Als ‘een dwaalster’ gaat de vereenzaamde Roquentin het leven door, zonder verwachting en zonder hoop. Als een niets ontziend scherprechter legt hij van zijn belevenissen verantwoording af in zijn dagboek. Deze vereenzaming doet hem het contact met de dingen om hem heen ervaren met een gevoel van walging. Hij beseft uitgestoten te zijn uit de wereld, maar toch is hij er met zijn lichaam en zijn scherp waarnemende geest midden in. Zijn lichaam zou een toevluchtsoord kunnen zijn, maar het is een voorwerp van walging geworden, een vijand, waarvan hij zich zou willen ontdoen. Aldus schildert Sartre in ‘De walging’ de situatie van een vereenzaamd mens in de samenleving. Hij leeft in een wereld, zinloos en absurd, waarin elke mogelijkheid tot het zich thuis voelen ontbreekt. ‘Zo geeft dit boek een wereldbeschouwing, die enerzijds als schrijnend teken des tijds, anderzijds als een sprekend voorbeeld van een zoeken naar een nieuwe grond voor het bestaan mag worden gezien. Als een noodkreet dringt het de lezer door merg en been, een noodkreet die tot bezinning voert en tot tegenspraak. In de toestand van vérreikende eenzaamheid worden het in de wereld zijn, het zijn met en voor de ander, en het zijn met en voor zichzelf min of meer zinloze begrippen’.Ga naar eindnoot3 |