Een boos en overspelig geslacht. Moderne literatuur als teken des tijds
(1975)–Gert Slings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
III. De verhouding tot God in de moderne literatuur.1. God als bedreiging voor de menselijke vrijheidSartre en het bestaan van God.De vraag naar het bestaan van God is de laatste en diepste vraag die de mens kan stellen. Het is een vraag die beslissend is voor het hele leven. Immers als God bestaat hangt alles van Hem af. Hij bepaalt dan de gang en inrichting van ons leven en Hij geeft ons leven zijn bestemming. Maar als God niet bestaat, hangt alles af van de mens, die óf er maar op losleeft en zich overgeeft aan begeerte en bandeloosheid óf zich soeverein eigen normen schept en zich een eigen toekomst ontwerpt. Het is vooral Sartre geweest, die zich met grote ernst heeft beziggehouden met het bestaan van God.Ga naar eindnoot1 We hebben daarvan al iets gezien in zijn jeugd, waarvan hij later opmerkt: ‘In het katholieke geloof opgevoed leerde ik dat de Almachtige mij tot Zijn glorie gemaakt had; dat was meer dan ik durfde dromen. Maar in de op maat geknipte God die mij onderricht werd, herkende ik nadien niet degene op wie mijn ziel wachtte. Ik had een Schepper nodig en ik kreeg een grote Baas’ (73). Het is tragisch te bedenken, dat zo veel kinderen een karikatuur van de ware God voor gehouden kregen, waarmee ze op latere leeftijd grondig hebben afgerekend. Wanneer in de moderne literatuur zo'n God wordt getekend en ontkend, dan moeten we zeggen: deze God bestaat inderdaad niet. Het is het menselijk beeld, dat men van Hem heeft gemaakt. De levende God is een ander. Hij is de God van liefde, van ontferming en van verlossing door Zijn zoon. Sartre constateerde dat bij vele moderne mensen God uit hun | |
[pagina 74]
| |
leven is verdwenen, maar dat er weinigen zijn, die zich rekenschap geven van de gevolgen van die geruisloze verdwijning. Men ‘doet er niets meer aan’, wat in de praktijk vaak neerkomt op het volgen van eigen begeerten en driften, met inachtneming soms van een aantal uiterlijke waarden, die echter hun zin verloren hebben. Men doet nog wel zo nu en dan ‘werken der wet’, maar het zedelijk verval vreet voort. Dit zogenaamde vulgaire atheïsme, waartegen Sartre bezwaar maakt, treffen we in de moderne literatuur veel aan. Louis-Paul Boon beschrijft het bijvoorbeeld in zijn boek ‘Het nieuwe onkruid’ (1964). Hij tekent hierin de vrijgevochten jeugd, vooral de vrouwelijke jeugd, die hij het nieuwe onkruid noemt. Er wordt veel gedronken, gedanst, genachtbraakt en vrije liefde bedreven. Hier is geen sprake meer van normen. Er is daarentegen een afkeer van iedere binding van taboes, van plicht en verantwoordelijkheid. De ik-figuur is een man van vijftig jaar, die als forens dagelijks een aantal meisjes ontmoet: Tania, Areletta, Betty en Lea. Van Lea die een strenge, roomse opvoeding heeft gehad, schrijft Boon: ‘Het liefste wat ze deed, was veel en haastig en gulzig drinken. Het was haar om het even waarmee het glas gevuld werd, als de inhoud ervan maar opwindend dronken maakte’ (75). Dit is een van de vele voorbeelden van er maar op los leven, van vulgair atheïsme en passief nihilisme. Sartre heeft zich wel ter dege rekenschap gegeven van de gevolgen van de ontkenning van het bestaan van God. Óf God bestaat en Hij alleen houdt ons voor hoe we hebben te leven, óf Hij bestaat niet en dan moet alles grondig veranderen. Met grote felheid richt hij zich tegen God die zoveel leed en ellende toelaat, die door de mens alleen maar als onrechtvaardig en zinloos worden ervaren. Dit is geen God van liefde, maar een God van haat, indien hij al bestaat. Bij Sartre weten we waar we aan toe zijn. Hij geeft in zijn werken een schets van de mens die bewust en consequent wil leven zonder God. Ook daarin betoont hij zich een radicaal denker. Het is mogelijk, dat hij zich daardoor onder moderne mensen nogal wat vijanden heeft gemaakt. Immers velen deinzen er | |
[pagina 75]
| |
niet voor terug het bestaan van God te ontkennen, maar de diepte van deze ontkenning en de gevolgen daarvan willen of durven ze niet onder ogen zien. De consequentie van het ontkennen van Gods bestaan is namelijk het nihilisme, zoals we dat bij Nietzsche hebben gezien. Het is de ontkenning van waarden en normen, waaraan de mens zich zou moeten houden. Sartre stelt inderdaad: als God niet bestaat, zijn er geen vaste regels om naar te handelen. En hij houdt niet van halve maatregelen. Met grote ernst en radicaliteit heeft Sartre laten zien wat de gevolgen moeten zijn, wanneer men zonder God in het leven staat. Sartre heeft begrepen, dat bij de godsvraag beslist wordt over de menselijke existentie.Ga naar eindnoot2 Als God bestaat, kan ik niet werkelijk mens zijn. Hij zou niet slechts een belemmering zijn, een lastig obstakel, maar Hij zou mijn vrijheid, dus mijn menselijke waardigheid vernietigen. Nu Gods Woord als alles bepalende factor voor het handelen van de mens is verdwenen, is de mens in het ontwerpen van zijn eigen toekomst, zichzelf tot god geworden. Sartre zegt daarom: ‘Er is maar één God: de mens’. Dat is de autonome mens die in iedere situatie weer moet kiezen en beslissen wat hij moet doen of laten. |