‘kennis van en inzicht in de literatuur’ heeft plaatsgemaakt voor een zeer gedetailleerde lijst ‘eindtermen’. Paradoxaal genoeg is daarbij de hoeveelheid voor het literatuuronderwijs gereserveerde tijd voor het havo met de helft en voor het vwo zelfs met tweederde teruggebracht. Ook de voorgestelde oplossing van vakoverstijgend of zelfs geheel geïntegreerd literatuuronderwijs zal niet kunnen voorkomen dat zowel docent als leerling voor het bereiken van de doelstellingen in tijdnood zal komen.
Wie zich wil bezinnen op de toekomst van een onderwijspraktijk, zal in elk geval een zo nauwkeurig mogelijke inschatting moeten maken van de verschillende factoren die daarop van invloed zijn. Naast de onderwijs-politieke ontwikkelingen, is daarbij de beginsituatie van belang. Ik zie geen reden om aan te nemen dat die in de nabije toekomst voor wat betreft het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde ingrijpend zal veranderen ten opzichte van de in § III-3 geschetste situatie. Wel is het zo dat, waar tot nog toe het merendeel van de leerlingen in de vierde klas met historische literatuur in aanraking werd gebracht, in de Tweede Fase de Middelnederlandse literatuur op elk door de leerling (en docent?) gewenst moment geconsumeerd kan worden, variërend van havo 4 tot vwo 6.
Hoewel het historische literatuuronderwijs door de Tweede Faseontwikkelingen in toenemende mate onder druk zal komen te staan, zijn er verschillende argumenten aan te voeren om het onderdeel toch in het lesprogramma van havo en vwo te handhaven. Zo kan het jongeren stimuleren om verder te kijken dan hun (multi-)culturele neus lang is. Historische bewustwording moet mijns inziens dan ook een belangrijke doelstelling zijn van het historische-literatuuronderwijs. Daarnaast hebben cultuuroverdracht, literaire vorming, individuele ontplooiing en wereldoriëntatie elk hun waarde, en historische literatuur biedt goede mogelijkheden om deze doelstellingen in het onderwijs te bereiken. Hoewel het tijdsprobleem in het literatuuronderwijs van de Tweede Fase reëel is, zal voorkomen moeten worden dat leerlingen tot boekhouders van studiebelastingsuren worden.
In de afgelopen decennia lijkt de primaire historische tekst een ondergeschoven kindje te zijn geworden. Alleen de literatuurgeschiedenismethode kan immers nog rekenen op belangstelling van de grote educatieve uitgevers. Ik denk dat het tijd is voor een herwaardering van de primaire tekst in het historische-literatuuronderwijs. Tot op de dag van vandaag wordt er vrijwel uitsluitend geput uit een kleine groep Middelnederlandse teksten, die samen de ‘schoolcanon’ uitmaken. Hoewel er vanuit de vakwetenschap kritiek is uitgeoefend op deze versmalde kijk op het historische tekstaanbod, ben ik van mening dat er toch veel voor te zeggen is om in het literatuuronderwijs in de eerste plaats naar deze teksten te blijven kijken; het zijn immers teksten waarmee bij leerlingen