Vaststellen van de individuele beginsituatie
Met de Tweede Fase zal het er wat betreft het vaststellen van de individuele beginsituatie niet eenvoudiger op worden. Voorheen bepaalde het schoolleerplan, de sectie Nederlands of de docent het moment waarop een leerling met de Middelnederlandse letterkunde geconfronteerd zou worden (doorgaans aan het begin van havo 4 of vwo 4, zie § III-3). In de lesmethodes kon met dat instapniveau rekening gehouden worden. Naar het zich laat aanzien biedt de Tweede Fase met haar studiehuis en haar module-onderwijs echter zoveel potentiële leerwegen, dat de ene leerling een tekst als Beatrijs klassikaal zal doornemen aan het begin van havo 4, terwijl een ander halverwege vwo 6 geacht wordt het verhaal grotendeels zelfstandig te bestuderen.
Bij het vaststellen van het instapniveau van een groep of een leerling, staat de docent een aantal middelen ter beschikking. Op scholen waar met het uitgebreide leesdossier wordt gewerkt, heeft de docent met de leesautobiografie een belangrijk hulpmiddel in handen om de leesontwikkeling en interessegebieden van de leerling vast te stellen. In zijn begeleiding en leesadviezen kan hij daarmee rekening houden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld als aanvullende leesdossier-opdracht, de leerling een klein vragenlijstje als het volgende voor te leggen.