Toekomst voor de Middeleeuwen
(2000)–Hubert Slings– Auteursrechtelijk beschermdMiddelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs
2. De toekomst in vogelvluchtIndertijd, medio 1992, is dit onderzoek van start gegaan onder een ander onderwijs-politiek gesternte dan het nu moet worden afgerond. Het was toen al wel duidelijk dat er binnen afzienbare tijd enkele veranderingen in het schoolvak Nederlands zouden plaatsvinden: in december 1991 had de Commissie Vernieuwing Eindexamen Nederlands (CVEN) haar eindrapport gepresenteerd aan de verantwoordelijke staatssecretaris van onderwijs. Maar het had er alle schijn van dat op grond van dat ingewonnen advies de bestaande praktijk van het literatuuronderwijs niet sterk zou worden aangepast. De geadviseerde hoeveelheid aan literatuur te besteden tijd (35% van de lestijd Nederlands) en het aantal door de kandidaat te lezen boeken (15 op havo-, 25 op vwo-niveau) vormden een getrouwe afspiegeling van de recente onderwijspraktijk.Ga naar voetnoot5 Voor wat betreft het vakonderdeel letterkunde was het meest ingrijpende voorstel van de CVEN het voor het havo achterwege laten van eindexamennormen met betrekking tot de literatuurgeschiedenis van vóór 1916.Ga naar voetnoot6 De commissie concludeerde: ‘Er blijkt te weinig overeenstemming over doel en vorm van letterkundetoetsing te bestaan om vergaande uniforme voorschriften voor te stellen. Alleen over minimumaantallen, een zekere mate van representativiteit en de combinatie van tekstbestudering en tekstervaring blijkt consensus te bestaan.’Ga naar voetnoot7 Omdat de CVEN met behulp van behoeftenonderzoek en veldraadplegingen regelmatig contact met het docentencorps had gehouden, had het rapport een breed draagvlak en bood het een voor velen acceptabele hoeveelheid tijd en aandacht voor letterkunde.Ga naar voetnoot8 Er was voldoende ruimte om - in elk geval voor het vwo - een substantiële module historische letterkunde vorm te geven. Ik had dit hoofdstuk over de toekomst van het Middelnederlandse literatuuronderwijs dan ook graag op de wettelijke uitvoering van het CVEN-rapport gebaseerd. Het is echter anders gelopen. Halverwege 1993 werd door het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen een ‘stuurgroep Tweede Fase’ in het leven geroepen die, in aansluiting op de recente transformatie van de onderbouw in de ‘basisvorming’, de bovenbouw moest gaan omvormen tot de ‘Tweede Fase van het voortgezet onderwijs’. Deze onderwijshervormingsoperatie - de meest grootschalige en ingrijpende sinds de ‘Mammoetwet’ van de jaren zestig - heeft als belangrijk doel de leerlingen zelfstandiger te leren werken, opdat hun vaardigheden beter aansluiten bij de eisen van het vervolgonderwijs. De zelfstandigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en eigen verantwoordelijkheid moeten getraind gaan worden in een zogeheten ‘studiehuis’, waarin de leerlingen volgens de plannen ongeveer de helft van de beschikbare tijd zullen moeten doorbrengen. De studietijd wordt bovendien gelimiteerd tot veertig uur per week, waarin zowel ‘contacturen’ (interactie met de docent) als ‘zelfstudie-uren’ (zelfstandig verwerken van de stof in het ‘studiehuis’) zijn verdisconteerd. Het huiswerk zal, als alles lukt, tot het verleden moeten gaan behoren. Omdat eerder geplande ingangsdata niet haalbaar bleken, heeft het verantwoordelijke ministerie uiteindelijk besloten dat elke school mag kiezen of in augustus 1998 of in augustus 1999 met de invoering begonnen wordt. Een grote meerderheid van de scholen heeft voor de laatste datum gekozen.Ga naar voetnoot9 Met deze korte schets van de Tweede Fase wil ik hier volstaan. Dit is niet de plaats om tot een algemene beoordeling van deze pretentieuze onderwijsvernieuwing te komen; uitgebreide aandacht voor de diverse beleidsmatige, onderwijskundige en vakinhoudelijke facetten zou dit betoog dan ook onnodig belasten.Ga naar voetnoot10 We zullen ons vanaf nu concentreren op het Tweede Fase-beleid ten aanzien van het literatuuronderwijs. Behalve een algemene onderwijskundige vernieuwing, beoogt de ingestelde stuurgroep namelijk ook herziening op vakinhoudelijk niveau. Omdat de stuurgroep van oordeel was dat voor het vak Nederlands de bovengenoemde voorstellen van de CVEN niet voldoende op deze nieuwe ontwikkelingen waren toegesneden, heeft ze in november 1994 de ‘vakontwikkelgroep Nederlands’ (VOGN) aan het werk gezet om een examenprogramma te ontwerpen dat zou passen binnen de marges die de Tweede Fase stelt.Ga naar voetnoot11 Tot nog toe genoten scholen, secties en docenten een grote mate van vrijheid om het literatuuronderwijs in de praktijk vorm te geven. De wet bevatte niet meer dan de zeer globale doelstelling ‘kennis van en inzicht in de letterkunde’ en het aantal uren dat een docent voor het vak Nederlands ter beschikking had. In de Tweede Fase worden de teugels echter aangetrokken. Het urenaantal van voorheen is flink ingekrompen en de doelstellingen waaraan de leerling bij zijn eindexamen moet voldoen, zijn tot in details geformuleerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschikbare tijdIn de Tweede Fase zijn voor het havo voor het schoolvak Nederlands 400 klokuren beschikbaar en voor het vwo 480 uur, te verdelen over respectievelijk twee en drie jaar. In zijn advies heeft de VOGN voor de verdeling van de beschikbare tijd over de vakonderdelen een indicatielijst opgesteld, waarin ze grotendeels de percentages aanhoudt die de CVEN had voorgesteld; voor literatuur 35% van het totaal.Ga naar voetnoot12 Op het havo is er dan in twee jaar 140 uur voor literatuur beschikbaar (was 269 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur), op het vwo in drie jaar 168 uur (was 488 uur).Ga naar voetnoot13 Wat er in die uren moet gebeuren is ook door de VOGN voorgeschreven. Voor het onderdeel Nederlandse literatuur is dat in grote lijnen het volgende:
Omdat huiswerk in het studiehuis tot het verleden moet gaan behoren, is het inherent aan het nieuwe systeem dat daarin álles moet gebeuren: het volgen van onderwijs, het maken van vragen en opdrachten, het leren zowel als het maken van toetsen en het lezen van literaire werken. Dat laatste, het lezen voor de lijst, werd door de meeste leerlingen tot nu toe voor een flink deel in eigen tijd gedaan.Ga naar voetnoot14 Waar de docent tot voor kort van de leerling kon vragen om (een deel van) de boeken voor zijn lijst in z'n vrije tijd te lezen, zal het lezen in de Tweede Fase binnen de veertigurige werkweek moeten gaan vallen. Met een rekenmodel van gemiddeld vijfentwintig gelezen bladzijden per uur en literaire werken van gemiddeld tweehonderd bladzijden kost het doorwerken van een roman zo'n acht uur. Voor het maken van een leesverslag reken ik twee uur. Een havist heeft voor het afwerken van zijn boekenlijst daarmee zo'n 80 klokuren nodig en een vwo-er spendeert met dat doel maar liefst 120 uur in het studiehuis. Dat betekent dus dat er volgens dit, op de aanbevelingen gefundeerde, rekenmodel op het havo 60 uur overblijft voor het eigenlijke literatuuronderwijs. Voor het vwo resteren voor het leren beheersen van de literaire begrippen en het leren kennen van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis zo'n 48 uur. Bovendien moeten deze aantallen volgens voorschrift nog eens met 10% verminderd worden om ruimte over te houden voor toetsing.Ga naar voetnoot15 Zelfs wanneer ervoor gekozen wordt om de resterende uren allemaal als ‘contacturen’ in te vullen, zal het aantal voor de leeslijst benodigde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘zelfstudie-uren’ aanmerkelijk groter zijn dan de 50% die de Tweede Fase-beleidsmakers voor ogen staan; havisten zullen 57% en vwo-ers zelfs 71% van de voor Nederlandse literatuur beschikbare tijd in het studiehuis doorbrengen.Ga naar voetnoot16 Als we de huidige praktijk, de CVEN-voorstellen en de Tweede Fase-plannen onder elkaar zetten, wordt de ingrijpende teruggang duidelijk:
In vergelijking met de bestaande situatie en de CVEN-voorstellen wordt de beschikbare tijd voor het literatuuronderwijs in de Tweede Fase dus op de havo met meer dan de helft en op het vwo zelfs met tweederde ingekrompen. Er zijn minstens twee factoren aan te wijzen die deze forse beknotting van het urental hebben veroorzaakt. In de eerste plaats is er al een aantal jaren een ontwikkeling aan de gang waarbij aan het onderwijs in de communicatieve vaardigheden (lezen, schrijven, luisteren en spreken) meer en meer prioriteit wordt toegekend. De hiervoor benodigde tijd is vooral ten koste gegaan van het aandeel literatuuronderwijs, dat sinds de invoering van de Mammoetwet is teruggelopen naar zo'n 35% van de lestijd. In de tweede plaats is het literatuuronderwijs hier slachtoffer geworden van het studiebelastingsysteem in de Tweede Fase. Het lezen van literatuur was tot nog toe niet of nauwelijks verrekend in de lestabel, terwijl het toch zowel kwalitatief als kwantitatief een wezenlijk onderdeel van het schoolvak uitmaakte. Dat gegeven is in de toekenning van de studiebelastingsuren niet gehonoreerd. Waar tot op heden minstens zo'n 35% van de lestijd voor Nederlands beschikbaar was voor het literatuuronderwijs in engere zin, moet nu in hetzelfde tijdsbestek zowel literatuuronderwijs als literair lezen een plaats vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te bereiken doelenWat moet er volgens de wetgever in die krap bemeten uren gebeuren? Om te beginnen moet worden opgemerkt dat met betrekking tot het eigenlijke lesprogramma geen verplichtingen zijn opgelegd. De wettelijke eisen betreffen ‘eindtermen’, doelstellingen waaraan de leerling bij zijn eindexamen moet voldoen. Voor havo en vwo zijn die, op het aantal te lezen boeken en het onderdeel literatuurgeschiedenis na, identiek. Volgens de begeleidende tekst moet het niveauverschil vooral uitkomen in ‘een verschil in beheersingsgraad van dezelfde eindtermen’.Ga naar voetnoot17 Hoe de VOGN zich dat precies voorstelt, blijft onduidelijk.Ga naar voetnoot18 Ik citeer de doelstellingen, die dus in de plaats komen voor het zinnetje ‘kennis van en inzicht in literatuur’, hier integraal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subdomein: literaire ontwikkeling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subdomein: literaire begrippenDe kandidaat kan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subdomein: literatuurgeschiedenis [alleen voor vwo]De kandidaat kan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel doelen, weinig tijdIk heb deze eindtermen voor het literatuuronderwijs voor havo en vwo in de eerste plaats integraal geciteerd omdat ze het uitgangspunt vormen voor het literatuuronderwijs in de Tweede Fase en een aantal bruikbare aanknopingspunten bevatten voor het historische literatuuronderwijs - daarover later meer. Maar op grond van deze gedetailleerde en hooggestemd geformuleerde lijst van cognitieve, affectieve en handelingsdoelen moet toch ook geconstateerd worden dat die, om in twee dan wel drie jaar gerealiseerd te kunnen worden, een aanzienlijke hoeveelheid uren en een flinke interventie van de docent vereist. En het zijn juist deze twee voorwaarden die, als het aan de beleidsmakers ligt, in de Tweede Fase zwaar op rantsoen gesteld worden. Vwo-leerlingen hebben op drie jaar slechts 48 uur - zes werkdagen - ter beschikking om een hoeveelheid eindtermen te leren beheersen die er zelfs onder de bestaande urentabel niet om liegt. Dit centrale probleem, waarvoor tot nog toe geen bevredigende oplossing is aangedragen, zal in de vormgeving van het literatuuronderwijs in de Tweede Fase, en dus ook in dit hoofdstuk, steeds weer de kop opsteken. Natuurlijk zijn er manieren te bedenken om de feitelijke onderwijstijd te vermeerderen: de docent kan z'n leerlingen vragen om toch een gedeelte van de lijst in vrije tijd te lezen; de docent kan - o, ironie van het lot! - z'n leerlingen aanraden om zoveel mogelijk dunne boekjes op de lijst te zetten; de docent kan bezuinigen op de tijd die aan communicatieve vaardigheden wordt besteed. Maar dit zijn sluiproutes (die door de leerlingen niet zonder kleerscheuren genomen kunnen worden) terwijl een officieel eindexamenprogramma via de koninklijke weg bereikt zou moeten kunnen worden. Wettelijk geregeld onderwijs zou niet van noodoplossingen afhankelijk moeten zijn: van de overheid mag verwacht worden dat ze voldoende tijd beschikbaar stelt om het door haar voorgeschreven programma uit te voeren. Dit zijn niet de eerste woorden die aan de scheefgroei tussen doelen en uren in de Tweede Fase-plannen gewijd worden. Vanaf de eerste tussentijdse rapportages van de VOGN is er geprotesteerd tegen de enorme teruggang in uren.Ga naar voetnoot19 Een aantal critici heeft geponeerd dat het literatuuronderwijs, uitgevoerd volgens de richtlijnen, vrijwel ophoudt te bestaan.Ga naar voetnoot20 Op grond van die klachten is er door stuurgroep en staatssecretaris een wijziging aangebracht in de oorspronkelijke plannen. De studielasturen voor literatuuronderwijs zouden bij Nederlands, Engels, Frans en Duits worden weggehaald. Samengevoegd zouden ze aan een nieuw vak ‘algemene literatuur’ ten goede komen, dat ten opzichte van de bestaande praktijk een aanzienlijke tijdwinst zou moeten opleveren: voortaan niet meer vier keer aan de leerlingen de Romantiek met haar kenmerken uitgelegd, maar slechts één keer. Ook dit plan stuitte echter op verzet. Zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren weinig talendocenten enthousiast over de gedachte dat hun vak voortaan alleen uit technische vaardigheden zou bestaan. Uiteindelijk is besloten dat de scholen zelf mogen kiezen of ze het onderdeel literatuur in een apart schoolvak onderbrengen of dat ze het bij de afzonderlijke talen laten. Er komt wel een apart eindcijfer voor literatuur.Ga naar voetnoot21 De discussie over vakoverstijgend en geïntegreerd literatuuronderwijs wordt al jaren gevoerd en is zinnig genoeg om voortgezet te worden - al voert het te ver om er in dit boek op in te gaan.Ga naar voetnoot22 Een korte opmerking is hier echter wel op zijn plaats. Hoewel er veel te zeggen is voor het aanbrengen van samenhang bij de behandeling van de literaire geschiedenis van Nederland, Engeland, Duitsland en Frankrijk, is het niet erg realistisch om van een apart vak literatuur te verwachten dat het de discrepantie tussen eindtermen en studielasturen zal decimeren. In de eerste plaats zijn alleen de vakonderdelen literatuur van Nederlands en Engels voor iedereen verplicht. Slechts een gedeelte van de leerlingen zal daarbij nog onderwijs in een of twee anderstalige literaturen krijgen. In de tweede plaats geldt ook voor die andere literatuurvakken dat een leeslijst een groot deel van de beschikbare tijd opsoupeert. In de derde plaats moet worden opgemerkt dat het in één keer behandelen van de West-Europese literatuurgeschiedenis waarschijnlijk wel tijdsbesparing oplevert, maar zeker niet volgens de formule vier maal één is één. Natuurlijk is het logisch om bij de behandeling van de Middelnederlandse Arturromans ook aandacht te besteden aan Chretien de Troyes (maar dat deden docenten Nederlands al). Maar wie probeert om het Hildebrandslied, de lais van Marie de France en Geoffrey Chaucers Canterbury Tales in de literatuurgeschiedenis onder te brengen in de hoop daar tijd mee te besparen, zal de potentiële tijdwinst waarschijnlijk grotendeels weer moeten investeren in het bespreken van de interculturele verschillen en het aanbrengen van de noodzakelijke nuances. Mijn conclusie is dat geïntegreerd literatuuronderwijs het geconstateerde centrale probleem van de wanverhouding tussen doel en middelen in sommige gevallen wellicht wat kan verlichten, maar zeker geen structurele oplossing biedt. En dan spreken we nog niet eens over de organisatorische moeilijkheden die te overwinnen zijn; terwijl in veel scholen nauwe samenwerking binnen secties al voor grote problemen zorgt, zouden de beleidsmakers de muren tussen vaksecties liefst omverhalen en structurele samenwerking tot stand brengen tussen alle docenten in een vaksector. En dat is makkelijker geadviseerd dan gedaan.Ga naar voetnoot23 |
|