| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Uitbreiding.
Door de uitbreiding verstaat men de ontwikkeling der gedachten. Eene gedachte uitbreiden is deze derhalve zoodanig uitleggen, dat hare eigenschap, dat het ware, het krachtige, het schoone, het behaaglijke, welk zij bevat, beter uitkomt.
De uitbreiding bestaat niet in het gebruik van meer woorden, dan er streng genomen noodig zijn, om eene gedachte uit te drukken, maar wel in het voegen van nieuwe gedachten bij de reeds bestaande, of, wil men, in de ontwikkeling dezer laatste bij middel van nevendenkbeelden. Inderdaad, indien zij soms niets anders is, dan eene omschrijving, en eenvoudig eene gedachte herhaalt onder eenen anderen vorm, in andere woorden, en dus aan de uitdrukking meerder uitgebreidheid geeft, om meer indruk te maken; zij is nog veel dikwijler eene toevoeging van bijzonderheden, geschikt om te treffen, om de gedachte toe te lichten, in een meer helder daglicht te plaatsen, en vaster in het geheugen te prenten. Een voorbeeld zal dit nog beter doen beseffen:
De vermaarde Fransche kanselredenaar Massillon wil de volgende gedachte uitbreiden: Het is door zachtmoedigheid, niet door geweld, dat de eerste kristenen de kerk hebben doen zegevieren. Ziehier hoe hij te werk gaat:
| |
| |
De kerk stelde tegenover de vervolgingen nooit iets anders, dan het geduld en de standvastigheid. Het geloof was het eenigste zwaard, waarmede zij de dwingelanden overwon; het bloed der martelaren alleen was het zaad der geloovigen. Hare eerste leeraars werden niet gezonden als leeuwen, om overal den moord te verspreiden, maar als lammeren, om zelven vermoord te worden. Zij bewezen de waarheid hunner zending, niet door hunnen strijd, maar door hunnen dood voor het geloof.
Gelijk men ziet, drukt deze uitbreiding datgene uit, wat de hoofdgedachte bevat, zonder dat het uitgedrukt zij, toont uit welke gedachten deze laatste voortspruit en welke gedachten uit haar voorspruiten. Andere malen zal de uitbreiding bestaan in het verlevendigen en opsieren eener eenvoudige gedachte. Als Horatius zegt: De dood klopt met eenen gelijken voet aan de hutten der armen, en aan de hooge paleizen der koningen, voor alle menschen moeten sterven, dan maakt hij eene dergelijke uitbreiding.
Als eene uitbreiding deze voorwaarden vervult, als zij verlevendigt en opsiert, of wel de gedachten uitdrukt, die in eene eenvoudige gedachte zijn opgesloten, kan men ze gelukkig of rijk noemen. Zoo is de aanhef van het schoone gedicht van Tollens De overwintering op Nova Zembla eene ongemeen rijke uitbreiding van eene zeer eenvoudige gedachte. De dichter wil den tijd opgeven, waarin de tocht, dien hij gaat bezingen, werd ondernomen. In plaats van zich te bevredigen met te zeggen: Het was in 1596, verkiest hij deze gedachte te ontwikkelen en al de denkbeelden en oordeelen uit te drukken, welke zich aan dit jaartal vastknoopen, in dezer voege:
Nog hield het schriklijk pleit van dwang en vrijheid aan;
Nog droeg der vaadren erf de Spaansche legervaan,
En dronk om strijd het bloed van landzaat en van vreemden;
De kneuzende oorlogsvracht beploegde Vlaandrens beemden,
En Neêrlands weeke grond hijgde onder 't wicht van wee.
Toch hield haar vlag zich op, en dekte land en zee,
| |
| |
En waaide in eere rond en de overwinning tegen.
Kastielje kromp terug voor Maurits' heldendegen,
En de Ooster-Indiaan, op Java's kust begroet,
Bevrachtte Neêlands boôm met 's werelds overvloed.
Europa zag, verbaasd, het rijzend wonder wassen,
Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen,
Uit wier en dras geweld; - dat, onbevlekt en schoon,
Welhaast als keurgesteent' zou vonklen aan haar kroon.
Reeds wendde Houtmans kiel, in Gama's wed gedreven,
Door 't zog des Portugees, naar Bantams reê den steven;
Reeds grijpt Van Noord het roer, en stuurt zijn ranke vloot,
Door Magellanes straat en om den wereldkloot.
Eene gedachte mag slechts dan uitgebreid worden, wanneer het past, en als zij het werkelijk verdient. Wilde men overal en alles uitbreiden, men zoude langdradig en vervelend worden. Ook mag men de uitbreidingen niet te lang maken, en eene gedachte niet in eerre zee van woorden versmoren, indien men wil vermijden het geduld van den lezer op eene te harde proef te stellen.
| |
Samentrekking.
De samentrekking is het tegenovergestelde van de uitbreiding.
Samentrekken is de voornaamste ontwikkelde of uitgebreide gedachten van een opstel tot de eenvoudigste uitdrukking terugbrengen. ‘Jesus Christus’ zegt Bossuet in de lijkrede der koningin van Engeland, ‘Jesus Christus was verplicht, tot schande der ondankbare menschen, andere sluiers en andere duisternissen te zoeken, dan die geheimnisvolle sluiers en duisternissen, waarmede Hij zich omhult in het Heilig Sakrament des Altaars.’ Brengt men deze gedachte tot hare eenvoudigste uitdrukking terug, dan heeft men: De mis moest in het geheim gedaan worden.
Eene goede samentrekking is zeer geschikt, om het plan, het doel en den uitslag van een opstel te doen kennen en vast in het geheugen te prenten.
| |
| |
Wanneer de samentrekking hoofdzakelijk dient, om een opstel in zijn geheel en zijne afzonderlijke deelen te doen kennen en waardeeren, noemt men ze ontleding. Voegt men er oordeelkundige aanmerkingen bij op de gedachten en hare eigenschappen, hare opvolging en haren samenhang, op de taal en den stijl, zoo wordt zij eene letterkundige ontleding.
| |
Middelen ter uitbreiding.
Om doelmatig uit te breiden, zal men eerst zijn onderwerp wel overwegen. Men zal onderzoeken wat het is, uit welke deelen het bestaat, wat het vergezelt, welke feiten, gevoelens, gedachten er zich aan vastknoopen, en tot welke nevendenkbeelden deze op hunne beurt aanleiding geven.
Wanneer men dezen voorbereidenden arbeid, onontbeerlijk voor elke goede uitbreiding, in geweten vervult, dan komt men tot de overtuiging, dat de uitbreiding kan geschieden bij middel van bepalingen, opsommingen, omstandigheden, oorzaken en uitwerkselen, verbinding van episoden, voorbeelden, toespelingen, onderstellingen en redeneringen, en eindelijk bij middel van figuren van gedachten. Wij willen elk van deze uitbreidingsmiddelen afzonderlijk beschouwen.
| |
Bepaling.
De bepaling legt in korte woorden den aard van een voorwerp uit. Zij is het uitgangspunt voor al wie zijne denkbeelden aan anderen wil mededeelen; en indien men ze niet altoos uitdrukt, dan is het wijl men dikwijls mag veronderstellen, dat zij algemeen bekend is.
Er zijn twee soorten van bepalingen: de wijsgerige en de letterkundige. De eerste bevredigt zich het voorwerp op eene nauwkeurige wijze te doen kennen. De tweede legt het voorwerp uit en geeft daarvan eene korte beschrijving, die niet alleen op juistheid, maar tevens
| |
| |
op sierlijkheid aanspraak maakt. ‘De welsprekendheid is de kunst van te overtuigen,’ zegt de wijsgeer; ‘De welsprekendheid is de beheerscheres der harten,’zegt de letterkundige. Beiden spreken waarheid, maar de eerste droog weg, de tweede in beeldrijke taal. Onnoodig hierbij te voegen, dat wij voor onze uitbreidingen vooral de laatste soort van bepaling noodig hebben.
Ziehier hoe Bossuet de eer bepaalt:
De eer is zekere achting, welke men ons toedraagt, voor eenige schitterende hoedanigheid, die men in ons ziet of in ons veronderstelt.
| |
Opsomming.
De opsomming ontleedt een denkbeeld en noemt in dezes plaats de verschillende deelen, waaruit het bestaat. Tollens wil de eenvoudige gedachte Zij bouwen eene hut uitbreiden, en in stede van zich bij het enkele denkbeeld bouwen te bepalen, noemt hij al de bijzonderheden op, welke hetzelve bevat:
Nu vat men schop en spá, en schept de sneeuw van de aard',
En bakent d'omtrek af, waarin men 't huis zal bouwen,
En rekent na, en meet. De lijn wordt uitgehoûfien,
De paal wordt aangebracht; de slegge rijst en raakt,
En de eerste sliet breekt in, dat strand en ijskorst kraakt.
Nu klinkt de hamerslag, dat rots en reê 't herhalen;
Nu snijdt de zaag door 't hout; de dissel punt de palen;
De stijlen rijzen in de rondte lijnrecht op;
De sparren sluiten zich van boven top aan top;
De bindten hechten en vereenen 't rank gevaarte:
't Groeit uit hun handen aan, en wint in kracht en zwaarte;
Het snerpen van de koû, die telkens feller woedt,
Jaagt vuist en hamer voort met dubble drift en spoed;
't Geraas vermengt zich met het huilen van de vlagen:
Zoo gaat het dag aan dag met onverpoosde slagen.
De planken klimmen langs de stijlen uit den grond;
De teerkwast wrijft en zoekt naar reet en naden rond;
De scheepsplecht rijst omhoog, om 't opep dak te sluiten;
Een sneeuwen meiboom steekt bevrozen zich naar buiten;
| |
| |
Een bodemlooze ton bedekt de ruwe schouw;
De hangmat slingert aan de balken van 'tgebouw;
De zeilen dubblen en behangen 't hout met linnen;
Men draagt de bulsters in en kist en korven binnen,
Verdeelt en rangschikt bank en huisraad langs den wand,
En't schip staat in een hut herschapen op het strand.
| |
Omstandigheden.
De omstandigheden zijn alles wat het voorwerp of het feit omgeeft, zoo als tijd, plaats, middelen, beweegredenen, personen, aard der zaak, enz. Zij antwoorden op de vragen: wie? wat? waar? hoe? waarom? wanneer? door welke middelen? Van vijandlijke schepen omringd, op het punt met zijne makkers in de handen der Spanjaards te vallen, besluit de Nederlandsche zeeheld Claessens zijn vaartuig in de lucht te laten springen. Hij deelt zijn voornemen aan zijne gezellen mede en brengt het met hunne toestemming ten uitvoer. Ziehier hoe Helmers die uitvoering beschrijft:
Hij zwijgt; - hij grijpt de lont; 't volk roept in geestdrift uit:
‘Ja! sterven wij met roem! steek, steek den brand in 't kruid!
Nu wijdt zich elk ter dood; er wordt niet meer gestreden;
Maar knielend storten zij hunne allerlaatste beden;
En Claessens, daar hij 't hartverheft tot zijnen God,
Smeekt voor zijn gade en kroost, in heur ondraaglijk lot:
Hij ziet haar wanhoop, ziet haar tranen, hoort haar klagen,
Zijn' zoon de moeder naar de komst des vaders vragen!
Hij stoot dit denkbeeld weg, bidt vurig, rijst en zucht,
En werpt de lont in 't kruid, - en 't schip barst in de lucht!
De omstandigheden dienen met zorg te worden gekozen. Zij moeten den goeden smaak bevredigen en mogen noch te veelvuldig, noch te onbeduidend wezen. Hetzelfde moet men overigens bij de opsomming en de andere middelen ter uitbreiding in acht nemen.
| |
Oorzaken en uitwerkselen.
De oorzaak is datgene, wat iets voortbrengt; het uitwerksel wat uit iets voortspruit. Zegt men: Vluchten wij de kwaadsprekendheid, want zij heeft haren oor- | |
| |
sprong in de afgunst en de boosaardigheid, schandelijke ondeugden, dan breidt men uit bij middel van de oorzaken. Zegt men: Vluchten wijde kwaadsprekendheid, want zij maakt ons vijanden, en het kwaad, dat men van anderen zegt, brengt slechts kwaad voort, dan breidt men uit bij middel van de uitwerkselen. Zoo doet de Latijnsche dichter Virgilius, wanneer hij het voorstel: De avond valt aldus ontwikkelt:
Reeds walmt ginder de rook op van de daken der stulpen, en van de hooge bergen vallen breedere schaduwen in de vlakte.
| |
Verbinding.
De verbinding van het onderwerp met het eene of andere voorwerp of feit, leidt tot episoden, toespelingen, voorbeelden, redeneeringen, enz. Die verbinding mag kort of lang zijn; geheel ontbreken mag zij nooit, zoodra men van het eigentlijke onderwerp afwijkt. In de Overwintering op Nova Zembla wil Tollens ons eenen der schipbreukelingen afschilderen, die met nog meer innigheid misschien, dan de andere, aan vrouw en kind verknocht is. Na ons te hebben gezegd, hoe het scheepsvolk zich des zondags avonds met drinken verlustigt, en voor zijne vrienden in het vaderland klinkt, gaat hij voort:
Een hunner hijgt naar lucht: zijn makkers moeten 't weten,
Hoe lief zijn vrouw hem heeft, hoe al zijn kindren heeten;
Hoe bang hem 't scheiden valt bij elk vertrek naar boord,
Als ze in zijn armen hangt, en in haar tranen smoort;
Hoe de oudste knaap hemlijkt, en, schoon pas zeven jaren,
Reeds plaagt bij elke reis, om met hem meê te varen,
En hoe de droeve vrouw, terwijl de jongen smeekt,
Den lach geen meester is, die door haar tranen breekt; Hoe bij het laatst vaarwel, zoo zuur hun opgebroken,
De zuigling aan haar borst, met de armpjes uitgestoken,
Hem nareikte om een kus en toeriep honderd keer...
Hier houdt de spreker stil: hij snikt, hij kan niet meer.
Het feit, bier in het verhaal gevlecht, kan men eene
| |
| |
episode of een bijverhaal noemen. Minder gewichtig, zoude het een voorbeeld heeten, en het ware eene toespeling, indien het niet nauwkeurig beschreven, maar slechts met losse trekken aangeduid ware. Als het feit niet als wezentlijk wordt voorgedragen, maar enkel ondersteld, krijgt het den naam van onderstelling; en wijkt men van het onderwerp af, om tot aanmerkingen en beschouwingen over te gaan, dan zal de afwijking, die men met den algemeenen naam van uitweiding bestempelt, eene redenering wezen.
|
|