Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 411] [p. 411] Gogol Beter is iedereen er aan toe, Gezegend met een afmattende taak, Die, voor diepe gedachten te moe, 's Avonds niet denkt aan God en Zijn wraak; Beter ook is er de beedlaar aan toe, Want die weet dat hij moet beedlen; De priester, de meester met de roe, Die moeten stichten en vereedlen; De maaier die over de stoppels zwaait, De pope die de' armlijken dienst verricht, De schilder die kale muren verfraait, De tsaar die redeloos steden sticht - Dan de schrijver die niet meer schrijft: Hij heeft alles van zich gegeven, Houdt niets meer over om van, voor te leven; Hij gaat, maar weet niet meer waar hij blijft. Hij vraagt: Waar heb ik het voor gedaan? In plaats van mij een plaats te verwerven Om in te leven en later te sterven - Zoo haalt men het eind van 't bestaan - [pagina 412] [p. 412] Heb ik mijn gedachten te boek gesteld - Heeft iemand mij er soms om gevraagd? - De menschen vermaakt en soms wat gekweld; Maar alles is al lang weer vervaagd, En ik besta nog. Waarop ik teer? Op 't plan hen ter elfder ure te ontroeren En te beschamen, zoodat zij niet meer Kunnen leven als huichlaars en hoeren, En zich bekeeren, zelf zeggend: ‘Zie, 't Bestaan dat wij tot nog toe leidden Was een aanhoudende blasphemie: Als valsche parels en echte zwijnen Rolden en ronkten wij 't leven door, Van feest tot feest, van kwaad tot erger, Hadden soms vluchtige aandacht voor Onzen bespotter, aanklager, terger, Maar vermaakten ons en lachten wreed, Dat hij zocht waar 't onrecht vandaan kwam En 't wilde verdelgen, terwijl ieder weet Dat de wereld niet zonder bestaan kan. [pagina 413] [p. 413] En nu zijn we in de ziel getroffen, In onze diepste kern geraakt; Wij haasten ons en boeten en offren, Door zijn woord nog op tijd ontwaakt. Hoe moeten wij hem, den verlosser, danken...’ Ach, werd dit voor een duizendste waar! Maar alles blijft bij het oude en kranke En ach, ook ik ben een huichelaar! Maar kan ook een schurk geen uiterste poging Wagen, zoodat men ten minste ontzet? Komt soms niet de ontroerendste betooging Uit een valsche gebarsten trompet? Ik draalde op die aarde en wilde nog schrijven Een laatste boek: De levende Zielen. (Hoe kunnen ze leven, wanneer hun lijven Steeds weer voor 't laagste en verachtlijkste knielen!) Ik deed het, niemand geloofde er aan: Men is zoo gewend dat ik doe lachen. Ik waarschuwde hen voor een voortbestaan, Maar boezemde hun niet het minste ontzag in. [pagina 414] [p. 414] Beter heeft het de boef in zijn cel, Die weet dat hij zooveel jaar moet zitten; De banneling in Siberië's hel, Die kwik moet winnen of ijsvelden spitten; Beter de moordenaar op het schavot, Die weet ten minste waarvoor hij moet sterven; En de geloovigen in God, Die den (leegen) hemel straks gaan verwerven; Beter dan ik, die niet weet hoe ik moet, In het leven had ik geen zin, Den dood ga ik vertwijflend tegemoet, Hoelang hang ik tusschen ze in? Ik wil weten waar ik aan toe ben! Voor andren schreef ik zoo veelzeggend. Kan niemand - met liefde mijn wanhoop weerleggend Stillen mijn heil-, neen mijn hulpbehoeven? Vorige Volgende