Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 403] [p. 403] XII In Memoriam [pagina 404] [p. 404] Pindarus Uw hand gebiedt de rijen gouden snaren, De enkle stemmen die uw drift doet paren, Uw lied te brengen voort in klare koren. (Zij ruischten stervend uit, maar één sonore Zang is in smart van uwe harp geboren, Zoolang te leven als de zang der baren.) Uw lied draagt ver, - wel wijden eeuwen zwijgen Tusschen ons lot een brekende' oceaan; Geen stervling kan tegen zijn tijd opstijgen, Stroomopwaarts tot een vroegren oever gaan. Zoo blijven, gij aan de' uwen, ik aan de' eigen, Vóór 't duister binnenland van vreemd bestaan, Wij, 't uiterst wagend in het verste neigen, Nòg in vertwijfling tot elkander staan. Maar 'k zie uw houding reiken door het grijze, Uw hand ten hemel heffen en der wijzen Onzichtbre vonken uit de snaren slaan. Breed zijn de stilten die 't geluid moet reizen, Geen stemmen wijzen voorge tochten aan. En lang heb ik u 't hoofd ter borst zien neigen, Teeken van inkeer tot uw eigen zwijgen, Voordat ik boven wind en zee hoor stijgen Van 't eenig lied, u eeuwig en mij eigen, De klanken, die als zielen overgaan. Vorige Volgende