Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 318] [p. 318] Voorspook Zij die dood zijn en die gauw moeten, Schijnen elkaar vooruit te ontmoeten; In 't laatst van hun leven hebben zij droomen Waarin reeds gestorvnen binnenkomen En rustig met hen zitten te praten En zeggen: ‘Je moet het leven laten Glijden, dan gaat het haast vanzelve...’ Maar die nog leven plotseling haten Hen, die zoo gemakkelijk praten, En verlangen hen weer te bedelven. Dan zeggen ze niets meer, zweven weg, Nog momplend: ‘Zoo zijn wij doodgegaan.’ En die nog leven informeeren En hooren dan van zwaren doodsstrijd En denken: ‘Dan zullen we 't wel niet leeren, Al hebben we ook nog zooveel tijd. ‘Of zullen we ook rustig overgaan En later de nog levenden kwellen Door hun zeer mild en zacht te voorspellen, Dat zij foltringen zullen doorstaan, Waarbij al 't eerder lijden niets was, Dat het is een spitsroedenpad Van levend mensch uit de drukke stad Naar die plek stil, diep onder gras?’ Vorige Volgende