Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Droom van een Steward Een kaptein met drie strepen meer dan de onze Deed open, noemde mij ‘Sir Bill’ en boog Voor 'n dame: wel voornaam, maar toch, ik kon ze. Zij had een bruinrood en een glazen oog. Ook, voor zoover ik zien kon, prachtige beenen, Een overheerlijk rondgewelfden boeg, Ik zal 't niet hebben over de' achtersteven, Want wie bevaren is die weet genoeg. 'k Lag in pyama, in een luxe-hut. Een gramophoon draaide een fijne step. Ik vloekte de' ouwe stijf: ‘'k Was in den dut, Ik bel je wel als 'k je noodig heb!’ Hij boog weer en verdween, missie kwam nader, Kleedde zich uit en kroop in 't tweede bed, En bleef doodstil. Ik riep: ‘Ben ik je vader, En jij voor het fatsoen of voor de pret?’ Ik stak mijn hand uit en ik tastte in zeep, Waarmee mijn kooi en goed was ingesmeerd. Er was geen mensch in 't onder, ik begreep: Mijn wacht had ik verslapen, 't stond verkeerd. [pagina 163] [p. 163] Mijn kop was gonzend, 'k had beroerd gemaft, Den andren dag, ik moest bij de' ouwe komen, Hij boog niet, had geen strepen méér: ‘Je bent gestraft Met een maand gage.’ - Wat een dure droomen! Vorige Volgende