Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Suez Het azuur trilt als van het zware Lied dat verslaafde vrouwen Onder 't gevlecht van hun haren Als laatste onschuld ontvouwen. In den hof geplante palmen Wuiven over de randen Van de vierkante vazen: De albasten gebouwen. Zee kust de oevers, beschuimend, En laat haar vacht beschijnen; Haar jeugdigste golven tuimlen Speelsch over breeddeinende pleinen. Plompe Arabische booten Met smalle Latijnsche zeilen Schijnen vastbesloten De baai te overijlen. Maar telkens boort hun stompe Boeg in een drachtige baar, Dan vallen de rompen zwaar En loopen gelaten onder. [pagina 141] [p. 141] Welbevaren meeuwen, Zelfbewust zwenkend en glijdend, Weten van verre eeuwen, Zwanenslanke galeien, Zijn de geesten van wrakken, Bezet met paarlen koralen, Gestegen naar de oppervlakte Om licht en adem te halen. De diepzee is een groot Praalgraf; zij weten in- en Uitvlucht door den dood, Zijn soms ineens verdwenen. Vorige Volgende