Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Uitvaart I De bergen wijken terzijde Voor den tocht die mij eindlijk Uit dit bekend vijandlijk Vaderland zal bevrijden, Waar ik steeds op vergane, Vergeten levens stoot: Een immer weer doorstane Verlossingslooze dood. De bergen sluiten de keten Achter den oceaan; Geen Lotossfeer, geen Lethe, Begierd door een orkaan; Waar de lucht ijler en ijler, Hemelbestormende baren Heffen den wanklen zeiler Naar 't toppunt van gevaren: Den waterval waar de waereld Zich overgeeft aan de ruimte, Waar stilte in wildbeschuimde Kolken dieper verdwarrelt, En eindlijk uit de verwarring Zich als in ontwaken strekt Naar 't rijk dat geen trage ervaring, Alleen wild verlangen ontdekt. [pagina 125] [p. 125] II Zon randt niet meer aan kimverloren nachten. Onder mijn tocht vliedt eindloos ruischend schuim. Een ster, alleen bewoond door mijn gedachten, Doolt eeuwen ver met mij door 't zelfde ruim. Haar wentlen is ook zonder warmtedoel; Wel vaar ik traag en flikkert zij van vaart, Maar dra zal mij 'n verkillend leefgevoel, Reeds groot en ijlverheven onverschillig, Na 'n laatst verlangen voor het laatst onwillig, Losmaken van de aantrekkingskracht der aard. Vorige Volgende