Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Zeeslag (Torpedo-aanval) De zwarte boeg stoot onder 't stampen, De diepe baar breed openrijtend, Schuimtorens op, ze tevens splijtend. Vuilgeel gebalde oliedampen, Die de scheefstaande pijp opstookt, Vallen - terstond gestolde wolken - Goor saam met stuivend witte kolken; 't Zog drijft, ver achter, laagberookt. Van achter de' einder opgeklommen, Komen als donderkoppen drommen Grijze slagkruisers, springstof-forten, 't Zeevlak met waaiervuur bestorten. De kuilen waar de kogels inslaan, Zuigen in kegels tuimelwind aan; Op de' oceaan staan kraterlooze Vulkanen: lucht- en waterhoozen. Een projectiel trekt fluitend baan, Schoorsteen, commandobrug afschavend; Een romp, zwartnaakt, van tuig ontdaan, Vaart voort, dwarszeesch zich soms begravend. [pagina 113] [p. 113] De eenzame torpedojager, Kleine felle verdelgingsdrager, Snel golfdoorborende granaat, Grauw gladgeschuurd werktuig van haat - Draagt onderzeeschen donder nader - Angstwekkend lang vertraagd en zonder Weerlicht dat waarschuwt - tot dicht onder 't Den einder rondgeschaard eskader. Dan barst verborgen lading los. Onder de waterlijn getroffen, Siddert een nikkelstaalkolos. De diepste kruitbergplaatse' ontploffen. Kanonnentorens hoog ontvlammen. Het slagschip zinkt met zware schokken; Als naar bezweken brekerdammen Wordt al wat ronddrijft aangetrokken. De romp barst stomp in twee en scheurt In zee een kolk met steile helling, Waar de vernieler wordt gesleurd Terneer in draaiende versnelling. [pagina 114] [p. 114] Laag floerst geelrood-doorrookte damp; De ontploffingen gaan dieper, doffer - Smalle aanvaller, trotsch slachtoffer, Vergaan, gedrongen in één ramp. Vorige Volgende