Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Maannacht De geesten reizen met de wolken. De maan - om den doortocht niet te storen, Is, als een gong, in den boom gehangen, Tusschen twijgen en blaren gevangen. De stroom kabbelt bijna rimpelloos Rondom den neergestreken berg. Het is zoo stil dat de manegloor Aandoet als een even hoorbare Begeleiding; soms schijnt de gong In den boom te beven, de takken siddren: Snaren, lichtgeraakt - de blaren ritslen Nog even, dan zijn ze voor ons zichtbaar De geesten, neerdalend uit de wolken, Warend door boomen, rustend op steenen, En nemen weer afscheid met een windstoot. Takken en blaren ritslen na; De maangong wordt opgetrokken in De laatste wolk; nog lang vervult Verre gloor, dichtbij gezoem de lucht. Leeg staat de boom op de dorre vlakte, De stroom slaat bij den berg den hoek om, De geesten zijn met de wolken vertrokken. Vorige Volgende