Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
Secretaresse, 24 jaar - Concentratiekamp Bergen-Belsen
| |
Zaterdag 20 Mei- Na het luchtalarm gistermiddag, dat ruim 3 uur duurde, was de stemming van onze vrienden beestachtig. Iets moet hun vreeselijk uit hun humeur gebracht hebben ... Maar wat? Wij traden volkomen slaperig aan (want iedereen was op zijn bed gaan liggen om even gebruik te maken van dit buitengewone bofje om wat slaap in te halen) en waren om 4 uur, weer op ons werk. Heinz brulde, Fritz schreeuwde, trapte en sloeg, en toen hij in de mannenzaal wat te veel ‘gequassel’ naar zijn zin vond, liet hij twee mannen, ruim 1 uur lang, gebukt, met de handen aan den grond in de zon staan. De man, die vroeg, of de twee gestraften niet weer op mochten staan, (een van hen was een oude man) kreeg een pak slaag. | |
[pagina 374]
| |
Fritz hield bij het aftreden vanavond nog een kleine speech: ‘Herrschaften, ich sage Euch, passt mir auf!’ Ich stell Euch mit dem Ar... an die wand und mit die Haend’ auf die Fusspitzen, wenn ihr quasselt. Und wenn ihr euch noch so schoen schminkt (dit tegen de Parisiennes), mir imponiert ihr damit nicht’ Ihr wisst, ihr seit mir nich ans Herz jewachsen...’ Dat laatste gelooven wij dadelijk! De stemming is weer hypernerveus. Vandaag was alles in het kamp weer gewoon en I.P.A. had het druk met: ‘Antwerpen is bezet!’ Wij zaten rustig in de ‘lapjes’ en plotseling om 11 uur hoorden wij de I.P.A.: ‘er komen 260 Westerborkers uit Holland!’ De opwinding was direct enorm. Misschien kwamen nu wel de ‘hooge pieten’ van de leiding daar, de vriendinnen van deze dienstleiders, de ‘Zonder’-menschen ... De een werd alle slechts toegewenscht en men nam alvast flink privéwraak, door te zeggen: ‘Nu, dan kunnen ze meteen in de ‘schoenen’, die hooge mieters! of: ‘ze kenne meteen de lapjes voor me uithale op de latrine!’ Oude Kampinsassen zouden weer eens hun belevenissen van ijskoude appèls en wintervoeten en schijnwerper-belichte ‘aantreed partijen’ kunnen luchten en last not least, wij zouden nu eindelijk een bevestiging van de steeds geweldiger politieke I.P.A.'s hooren.. En om 12 uur stond het appèlterrein vol! 260 menschen van de ‘diamantlijst’ (dat waren diegenen, die op grond van hun werk in de diamantindustrie ‘gesperrt’ waren voor transport naar Auschwitz). Gisterochtend waren zij vertrokken uit Holland. In Westerbork is alles volgens hun, vrijwel onveranderd Niemand bevestigde onze I.P.A. Alleen ‘het gaat goed’, meer niet. Het eten (gedroogde kool), was een klap in ons gezicht, na de dikke erwtesoep van gisteren. Het weer was loomig warm en deze dag was ‘zwart’ voor de commando's. Er werd veel geslagen. De stemming is down, en heimwee, heimwee... In Holland weten zij blijkbaar niets over Bergen-Belsen. Onder de diamantairs zijn menschen, die eergisteren nog in Amsterdam waren. Het is wel een heel groote overgang voor dezen, van hun huis naar een overvolle barak in een Duitsch SS. kamp!! Maar vanavond kregen wij ¼ bekertje sinaasappelsap en het idee van jodenuitroeing en puur Vitamine C is toch niet te vereenigen? Maar hier is immers alles mogelijk! Ook, dat je s'ochtends staat | |
[pagina 375]
| |
te rillen in je winterjas of trui (als je die hebt) op het appèl in de ochtendmist of op het werk in de ijskoude stal, maar ook kan het, dat je 's middags op appèl staat te transpireeren in de gloeiende zon en het heete stof. I.P.A's groot en i.p.a's klein en ik heb heimwee... Gisteren had iemand een heel klein takje seringen. Gekregen van ‘iemand buiten’. Wát is een boom in de vrijheid, wat bloemen, een weide, waar je in ligt, waar je de zomer ruikt?... Hier merken wij alleen, dat het zomer wordt, heel vroeg in de ochtend, als een zoet-vochtige geur van de dennen achter het prikkeldraad, naar ons toewaait en aan de strakblauwe lucht of de witte schapewolkjes, waar wij zoo verlangend naar kijken, als wij even lucht scheppen op weg, naar de latrine... | |
Donderdag, 25 Mei- Als dit nog lang duurt, blijft er niet veel van onze jeugd over. Ik ben 24 en ik voel me alsof er geen toekomst meer voor mij bestaat. Je gaat niet dood hier, je wordt niet mishandeld, maar daarmee is het dan ook gezegd. Vandaag lig ik nog in bed. Volkomen clandestien en tot vanmiddag met een vrij gerust geweten en vrijwel ongestoord. Om 1 uur plotselinge schrik. Alles moet naar appèl, ook de zieken en zij die geen briefje hebben, dat ze in bed mogen liggen. En daar je dit alleen van den Sanitaeter krijgt en dit ook nog niet eens altijd, immers alleen als je boven de 38,5 's ochtends hebt, ligt onze barak vol met illegale ‘Brech-Durch-fall’ patienten. De ‘schoks’ van 24 uur clandestien kampleven zijn zeer vele. Ik tracht uit te rusten en mijn best te doen, niet te denken en ik hoor, dat gisterenavond alle commando's en de binnendienst, in den snerpenden wind (het weer is Novemberachtig), tot 8 uur op appèl stonden; vanmiddag moest ik me vlug aankleeden, voor de vermeende controle der zieken, maar zooals dat hier gaat, was het slechts los alarm en alleen maar rustverstoring, want er kwam niets. En nu net hoorde ik, dat voor straf alle commando's 5 avonden lang na het werk tot ongeveer 8 uur zullen moeten staan en dat de ‘Palestina’ weer eens weggaan met nog 200 op te roepen certificat-menschen. Vanmiddag is hier in de barak de groote schoonmaak aan den gang en dat beteekend, dat alle bagage van den grond op de bedden gezet moet worden, dat emmers en teilen water over den | |
[pagina 376]
| |
vloer gestort worden, het beteekend geschreeuw en gekijf over de tocht [en] door de nattigheid loopende vrouwen en kinderen. Verder oefenen een paar meisjes een Hebreeuwsche canon. Het stinkt naar lysol en buikloop. Ik wil geen overdrijvingen noteeren, slechts een idee ervan geven, waarom ik het gevoel heb, dat ik i.pl.v. zenuwen touwtjes heb en waarom ik mijn maag als een molensteen voel drukken. Het halve kamp krimpt van de maagpijn, na de sliertspinazie met maden, die 2 dagen lang ons diner was. En de Duitschers zijn stomverbaasd, hoezoo er zooveel zieken zijn. ‘Het is toch “Hochsommer”!’ De mannen mogen nu niet eens meer jassen dragen en de temperatuur is zeker niet hooger dan in November. Wat stel ik me eigenlijk voor van dit dagboek? Als wij ooit legaal (d.w.z. op transport) weggaan zal het een kunststuk zijn om het mee te nemen en als wij hier tot den vrede blijven, heeft niemand er immers meer belangstelling voor. Wat moet men dan met de rotzooi van dit Kamp. Het is nu half 6 's middags. ‘Vader, ik zie U in de studeerkamer zitten. Het is vandaag bij jullie ook koud en stormachtig weer. De Amstel golft, hier en daar zelfs met een enkele kop. De fietsers op de Hoogesluis hebben moeite om tegen den westenwind in te trappen. Ik ruik de Amstel, het as-phalt Amsterdam... Vader, denk nu even aan ons. Tracht, terwijl je uit de groote ramen over het water kijkt, even heel intens aan ons te denken. Ik heb dan het gevoel, dat ik niet zoo alleen ben. Ria, je komt thuis en je gooit je tasch op het buffet; moeder moppert, want er komen dan krassen op het hout en het is immers pas in de was gezet. Ik kom straks ‘thuis’ in mijn huis met 200 vrouwen, en stop mijn tasch in mijn bed, trek de dekens glad en mijn huis is opgeruimd ... ‘Moeder wat eten wij vandaag?’ vraag je, ‘Het ruikt zoo lekker.’ Wij eten vandaag spinazie met maden en droog brood en water-koffie. Ik zal nooit meer zeggen, dat heimwee onzin is. Ik verlang zoo ontzettend naar Holland, naar Amsterdam, naar huis. Vader, heel even in de groote leeren stoel bij je zitten, een cigaret van je krijgen, en trachten te zeggen wat ons leven was!... | |
[pagina 377]
| |
Vader, zul je er nog zijn, als wij terug komen? Komen wij terug? Ik ben niet erg sentimenteel, ik huil nooit en van binnen doet alles pijn van verlangen. Deze dingen zegt men niet, men klaagt niet en zeker hier niet. Ook met Peter spreek ik niet over dit verlangen. Hij en duizenden anderen, hier en overal in hun balling- en gevangenschap, voelen dit immers net zoo. Heimwee is geen individueel gevoel, maar men spreekt er niet over. Vooral de Fransche vrouwen kunnen hun verlangen zoo mooi uitzeggen in hun charmante liedjes, die ze altijd te pas en te onpas zingen, vaak ook alleen om de SS op stang te jagen en hun te laten zien, hoe ‘ongebroken’ zij zich voelen. | |
Zondagmiddag en avond 28 Mei 1944, Pinksteren- Het is ongeveer half 10 s'avonds en ik zit buiten met mijn rug naar het prikkeldraad tusschen de barakken. Sinds gisteren is het hier brandend heet. De barak is s'avonds en 's nachts als een bakoven. 180 menschen, een W.C. zonder deur, de po's en emmers open onder de bedden, de ruimte tusschen het driehoogbed en de zoldering gepropt vol met natte wasch, kleeren en andere dingen. Stof, vuil, hitte en stank. Nu geniet ik van de eerste minuut stilte sinds maanden. Het kamp is al binnen. De meesten zijn te moe om nog even van de frissche buitenlucht te profiteeren, want om half vijf moeten wij al weer op. Het ruikt hier naar bosch, zomer, vrijheid. Links achter het prikkeldraad staan de roerlooze dennen. Nog geen 100 m. van mij vandaan. Daar is het donker, veilig, vertrouwd. Tusschen de dennennaalden, het zachte mos en de kleine groene struiken en het is er stil, zoo stil... Maar daarvóór prikkeldraad, prikkeldraad en het doodskopteeken grijnst, de vrijheid versperrend. Ik hoor de wacht op de uitkijktoren heen en weer lopen en een deuntje fluiten. Hij verveelt zich. Waarom, waarom dit alles. Ik kan nog slapen tot half 5. Niet meer denken. Eens moet er toch weer een tijd komen, dat wij zonder versperringen kunnen loopen, waar wij willen, naar bed kunnen gaan, als wij zin hebben, leven zonder dwang en druk. Ik heb nog koorts en ben slap van de buikloop. Morgen weer 11 uren zitten. Wij sorteeren nu knoopjes van de Heeresunterwaesche. | |
[pagina 378]
| |
Intelligent werk! Ik moet nu naar binnen. Het is alsof je in een auto stapt, die den heelen dag in de gloeiende zon gestaan heeft. |