Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Adviseur, 51 jaar - Overijsel
| |
[pagina 317]
| |
Boetekees, een in politieuniform verkleede fabrieksarbeider, actief men haar ‘uitdragen van den politieken wil van het Nederlandsche Volk’ en probeert nu al twee dagen lang dorpsbewoners tusschen de 18 en 20 jaar te vangen - in eigen heem een ondankbare taak, want als één Germaan zich in eigen sibbe geborgen weet, is het wel de dorpsbewoner. Nog nimmer zag onze gemeente een zoo spontane opleving van die oeroude volkszede, die in het nationaalsocialistische tijdschrift ‘Hamer’ zoo treffend ‘burenplicht’ wordt genoemd. Merkwaardig is het voor mij trouwens altijd, dat juist die menschen zoo weinig van het nationaal-socialisme moeten hebben, die men bodemverbonden zou kunnen noemen. Zouden ze er niet idealistisch genoeg voor zijn, of te weinig avontuurlijk uitgevallen? De meeste NSB-ers in ons dorp zijn losse arbeiders uit het veen, en wat bodemverbondenheid betreft zou men die kunnen vergelijken met woonwagenbewoners, die toevallig ergens een wiel van den wagen zijn kwijtgeraakt, en op die plaats maar met hun spulletje zijn blijven staan. Is het niet typisch dat de Boerenleider Roskam geen boer is, maar een oud-marskramer uit Lunteren, de Arbeidsleider Woudenberg een vischkoopman uit IJmuiden, en de Propagandaleider Blokzijl ex-liedjeszanger? | |
2 Juli- Duidelijk is het exposé niet, dat de courant vandaag officieel van de massa-arrestatie onder de medici geeft - in normale tijden zou ik het zelfs zeer verward durven noemen - maar zooveel staat vast, dat de gearresteerden inderdaad als gevangenen beschouwd worden, en in een concentratiekamp zitten. Wat ieder van hen nu precies gedaan heeft, weet ik natuurlijk niet, maar er is sprake van ‘zware straffen’ voor schrijvers van een vaag aangeduiden tweeden brief, hetgeen impliceert dat er in Juni al twee brieven aan den rijkscommissaris zijn verzonden; één gewone, waarschijnlijk in den geest van den brief van een paar maanden geleden, en één die veel scherper gesteld zou zijn. De tekst van geen van beide wordt echter bekend gemaakt, slechts wordt erop gezinspeeld dat de dokters zouden hebben geschreven dat de gezondheidstoestand van het Nederlandsche volk slecht zou zijn, hetgeen ook volkomen juist is: een groot deel van de stadsbevolking is ernstig ondervoed. ‘En dat is niet waar,’ zegt de courant, ‘de officieel door de Nederlandsche Regeering uitgegeven statistiek toont onomstootelijk aan dat de gezondheidstoestand opmerkelijk goed is.’ | |
[pagina 318]
| |
Speciaal aan dat deel van het exposé, dat over den tweeden brief handelt, is geen trouw vast te knoopen. Over den eersten brief wordt gezegd ‘dat er maar een kleine kern eigenlijke aanstokers bestaat’. Ik kan dit niet controleeren, maar de brief van dit voorjaar - waarover nu niet eens meer gesproken wordt - is door vrijwel alle artsen geteekend. Vermoedelijk is dit ook met den eersten brief van Juni het geval. Wie den tweeden brief verzonden hebben, worden in het communiqué ervan beschuldigd naar Radio Oranje te luisteren, en vanaf die zinsnede is het courantenartikel zonder juridische, medische en propagandistische hulp onleesbaar van onbegrijpelijkheid. Vijf keer heb ik het gelezen, maar ik leg het nu maar definitief ter zijde, en wacht af tot ik ook eens een toelichting krijg van een insider. Tot zoolang zal ik ook maar geen geruchten vermelden; voorloopig kan ik ermee volstaan, dat het er rampzalig uitziet met onze medische hulp. Tragikomisch doet het in dit verband aan, dat de courant schrijft dat de artsen weigerden aan de bepalingen van de bezetting te voldoen, volgens welke het hun o.m. verboden werd ‘patiënten en aanstaande moeders aan bun lot over te laten.’ Niet die bepaling toch was de reden, dat de artsen niet in de Artsenkamer wilden: men had principieele bezwaren tegen de aantasting van het beroepsgeheim, tegen het leidersbeginsel, waarop die artsenkamer is gegrond, tegen sterilisatie en tegen de maatregelen die met het ‘Jodenprobleem’ te maken hebben. Korter gezegd: tegen het ondergeschikt maken van de medische wetenschap aan de thans in Duitschland door de Duitsche regeering aangenomen nationaal-socialistische dogmata. Dat onze doktoren vrij wilden blijven om patiënten en aanstaande moeders aan hun lot over te laten, is een beleediging, en slechts het feit dat het propagandistische kader van het communiqué er niet geacheveerd genoeg uit zou zien zonder dit leitmotif, is oorzaak dat we er verder maar niet meer over praten. Wij hebben in deze paar dagen juist gezien, dat onze medici met gevaar voor eigen vrijheid assistentie trachten te verleenen, wanneer (juist nù, zou het aanplakbord zeggenGa naar voetnoot*) die toestand van volslagen hulpeloosheid onze weerlooze burgers bedreigt. ‘Tactloos’ moge de demonstratie zijn geweest, niemand zal kunnen | |
[pagina 319]
| |
ontkennen dat ze volkomen oprecht en zonder vrees of blaam ten beste is gegeven. Blijft natuurlijk de vraag (achteraf) of men ze niet beter achterwege had kunnen laten. Men behoeft den Rijkscommissaris heusch niet iedere maand te schrijven hoe wij over het nationaal-socialisme denken - hij weet het nu langzamerhand wel... | |
3 Juli 1943- In de stad is vandaag geen medische hulp te krijgen geweest, in Enschede heeft alleen Dr. Beck, de psychiater-neuroloog, spreekuur gehouden, en is dan ook prompt gearresteerd. Overal in het land worden nog artsen opgepakt, hetzij in hun huizen, hetzij in klinieken of in hinderlagen. In het Algemeen Ziekenhuis te Almelo ligt een vrouw te wachten op een dringend noodzakelijke operatie (sectio caesarea). Maar is geen chirurg. Sillevis gearresteerd, Schut voortvluchtig en Nierstrass zoek. Tegen vrijwel elken dokter zijn bevelen tot arrestatie uitgevaardigd, en wie zal het hun kwalijk nemen dat zij de betrekkelijke vrijheid, die de onderduikelaar nog steeds in ons land geniet, verkiezen boven het concentratiekamp, waar reeds zooveel verdienstelijke medici ‘hun straf afwachten’ zooals de courant schrijft? Hun patienten zijn toch niet meer te helpen, of zoo al wel, dan nog het beste in de half ondergedoken houding, die ons wel bekend is van den leeuw in het Zeeuwsche wapen, en die men langzamerhand wel de natuurlijke houding van den Nederlandschen staatsburger mag noemen: klaar om desnoods geheel onder water te duiken, maar toch ook weer klaar om waar te maken wat er op het lintje onder dat wapen geschreven staat. Zooals in Twente zoo is het overal in het land. Noch in Alkmaar, noch in Bergen is er ook maar één arts te consulteeren, trouwens ook in plaatsen waar 2 van de 5, of tachtig van de honderd medici gearresteerd of voortvluchtig zijn, kan men natuurlijk in de tegenwoordige omstandigheden niet meer van medische hulp spreken. Wie onderduikt, redt slechts zijn vrijheid: voor het eerst wordt op ruime schaal de inbeslagneming van het geheele vermogen door de Duitschers toegepast. Van overheidswege is geneeskundige hulp voor noodgevallen uit Utrecht toegezegd - zooals ook in het geval van die patiente in Amelo - maar alles is dermate ontredderd, dat het wel bij die toezegging zal gebleven zijn. De gynaecoloog werd althans in Almelo tegen twee uur verwacht, maar was er om kwart over drie nog altijd niet. Ach, ik kan nog wel een paar bladzijden zoo doorgaan, maar laat ik liever een paar dagen wachten. Het is | |
[pagina 320]
| |
moeilijk om objectief te blijven als je eigen zoon op operatie ligt te wachten, en ze pikken stuk voor stuk de chirurgen om je heen weg om een brief met volkomen billijke grieven en krachten over den abominabelen toestand die hier toen al heerschte - toen er nog dokters waren. Ik heb den brief zo juist gelezen bij iemand die hem waarschijnlijk niet heeft geteekend. Ik kan er niets in lezen waarover men zich zou behoeven op te winden, of waarvoor men de politie er bij zou moeten halen. De questies die erin worden aangeroerd, zijn m.i. alle voor een wetenschappelijke bespreking vatbaar. ‘Kalm afwachten’, raadde me vanmiddag iemand, ‘zóó kan de toestand immers toch niet voortduren!’ Ik weet niet wat ik van dien raad denken moet. We zijn de phase al lang gepasseerd, waarin men een zekere hoop ontleent aan het besef dat het nu toch wat àl te gek wordt. Op het gebied van waanzin en janboel zijn er geen grenzen. Sommigen noemen iemand al ‘hardstikke gek’ als hij een enkelen keer wat onverwachts of onconventioneels doet, maar zelfs een flink uit de kluiten gewassen psychose is nog niet de bovenste grens: komt gij met een aardigen maniak in een van zijn gevaarlijke buien, dan zal ik morgen zorgen voor een interessanten lijder aan dementia paralytica, als hij eens goed op zijn praatstoel zit. Er is geen grens op het gebied van den chaos, en daarom moet men nooit verwachten dat men die grens bereikt heeft. Integendeel heeft iedere janboel de inherente eigenschap dat ze zich automatisch steeds verder en grondiger in den knoop trekt. |
|