Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
heel veel animo aan. Een tijdje geleden kon ik nog wel eens met plezier aan zo'n 3 weken dagboeken beginnen maar de grootste animo is er nu af. Wel vind ik het nog steeds prettig om dit dagboekje bij te houden, vooral omdat het me later aardig lijkt er nog eens in te neuzen, doch ook, omdat onze Ouders, en vrienden zich bij het lezen er van zullen kunnen voorstellen, hoe wij al die tijd hebben doorgebracht, of misschien beter gezegd ‘doorgeworsteld’, want ‘worstelen’ is het vaak, ‘worstelen’ tegen opkomend heimwee, ‘worstelen’, om een bijna onbedwingbare lust er uit te vliegen te beteugelen. Al vechten wij dan ook niet mee aan 't front, toch zijn wij soms als soldaten, al is het dan op een enigszins andere manier, want ook wij vechten tegen de moffen, onze doodsvijanden; ook wij vechten tegen die schurken, die ons van onze vrijheid hebben beroofd; en waarvoor wij vechten? Wij vechten en worstelen om uithoudingsvermogen, om kracht en volharding om deze tijd door te komen; elke dag opnieuw is voor ons een veldslag, al is die dan ook van geheel andere aard dan in Tunis of Rusland, maar toch betekent ook voor ons elk einde van een dag, winst, een succes; wij zijn dan weer één dag verder en beginnen de volgende dag weer opnieuw te vechten, vechten en worstelen met ons zelf, met onze eigen kracht, met ons eigen uithoudingsvermogen. Zo strijden en worstelen wij vandaag nu al 214 (zegge en schrijve: twee honderd en veertien) lange dagen en nachten en na deze lange strijd geloof ik toch gerust te mogen zeggen, dat er wel geen 214 meer bij zullen komen, tenminste, zoals alles zich op 't ogenblik laat aanzien. Ik hoop nu toch wel op een invasie in Juni of Juli en al weet ik wel, dat daarmee de oorlog nog niet afgelopen zal zijn (zeker niet tegen Japan) zo geloof ik dan toch wel, dat wij ons over enige maanden hier iets vrijer zullen kunnen gaan bewegen, tenminste als de moffen en N.S.B.-ers uit ons land zijn en ... wij nog in leven zijn, want ook dat is iets, waarvan je geen dag meer zeker bent. Als ik denk aan hetgeen wij in de laatste weken hebben meegemaakt, en hetgeen mijn man dan ook beschreven heeft, maar wat eigenlijk niet te beschrijven is, zo erg vonden wij het, dan beschouw ik het als een grote bof en goed geluk, als wij uit deze oorlog heelhuids te voorschijn komen. In ieder geval is het nu zo, dat ik, als ik 's avonds de Engelsen hoor, in elkaar krimp van angst en dol blij ben, als het overtrekken | |
[pagina 258]
| |
afgelopen is. Ik heb dan ook nu besloten me 's avonds te verkleden d.w.z. dat ik dan m'n lange trainingsbroek met m'n rokje verwissel en m'n sportjasje (vroeger zeiljak, maar laatst door mij vermaakt) voor ijstrui ruil. Dit doe ik, omdat, mocht er onverhoopt hier eens iets gebeuren, mijn klederdracht van het ogenblik hier totaal vreemd en opvallend is en wij natuurlijk, als wij dakloos zouden worden bij een eventueel bombardement, juist niet mogen opvallen. Neen, wij horen de Tommies niet meer komen met de blijdschap van enkele weken geleden; dat is dan misschien ook wel het enige belangrijke, dat er in ons duikersbestaantje is veranderd in de laatste weken, al het andere is bij 't oude gebleven. Elke dag nog hopen wij op een brief van mijnheer Koogstra en elke dag worden wij weer teleurgesteld. Ik denk absoluut, dat hij niet durft te antwoorden, omdat hij het geval misschien niet vertrouwt, maar al met al is iedere dag voor ons eigenlijk een teleurstelling. De dagen brengen wij nog nog steeds door met steno, aardappelen schillen en naaien en ik moet zeggen dat ik op 't gebied van naaien niet ontevreden ben over mijn prestatie's. Van mijn mantel, die niet mooi meer was en zonder model in elkaar hing, heb ik een leuk vlot manteltje gemaakt, dat keurig op maat is. Verder heb ik voor Tonia nog een rokje vermaakt en 2 blousjes gemaakt, één uit een oude jurk, die niet meer gedragen kon worden, omdat de rok gescheurd was en één uit een zomerrokje, dat al bij de afgedankte stukke kleren lag. Wat dat betreft, zijn deze weken dus goed besteed. Ook op oorlogsgebied gaat alles fijn; hoop ik, dat het in Tunis nu maar niet al te lang duurt, maar, zoals wij vanmiddag nog hoorden, heeft Montgomery grote plannen. In een dagorder zou hij bevolen hebben: ‘Op naar Tunis, drijft de vijand in zee.’ Wat dat betreft, kunnen wij tevreden zijn, maar toch zijn we dat niet erg, want haast elke dag halen die vuillakken van moffen nieuwe gemenigheden uit. Nu mogen er nog maar in 3 provincies van ons land Joden wonen; hoe lang nog in die 3 provincies? Ook dat zal wel niet lang meer duren. Gisteren weer het huis van mijn schoonouders leeg gegapt. Waar moeten die mensen nu naar toe, als ze terug komen? Ze hebben niet eens meer een bed om in te slapen. Zo zal het binnenkort wel in Amsterdam ook gaan. Waar moeten wij heen, als wij weer éénmaal terug kunnen? Ik geloof stellig, dat wij, als wij het geluk hebben, uit deze oorlog te komen, straatarm en haast naakt op de wereld zullen staan, ‘maar’ .. | |
[pagina 259]
| |
zeggen wij steeds tegen elkaar, ‘als wij dan nog maar leven, dan beginnen wij wel weer opnieuw’. Daar het vandaag Zondag is, hebben ook wij het rustig, geen aardappelen, geen steno, geen naaien (op 't ogenblik ben ik daarmee trouwens klaar). Het enige, wat wij vandaag doen is lezen en luisteren naar de uitzendingen vanuit Engeland. De dag is tamelijk vlug voorbij gegaan; tot kwart over 9 zaten we in ons hokje en toen konden we er pas uit. Dit zal echter elke avond nog wel later worden, want wij kunnen niet in de keuken, voordat het licht aan is en de luiken dicht zijn en daar het elke dag een beetje langer licht is, wordt het dus voor ons ook elke dag een beetje later, ook al zouden wij, wat het werk van de huisgenoten betreft, er wel uit kunnen. Vanavond b.v. waren de boer en zijn dochter al om 8 uur met 't werk klaar, maar toch was het voor ons, ‘boeven’, nog te licht. Ja, aangenamer zullen we het zeker niet krijgen, nu de dagen gaan lengen, maar enfin, geen zorgen voor de tijd. Tegen half 11 zijn we gaan wandelen; het was vanavond prachtig weer en de buitenlucht doet ons goed. Om 11 uur zijn we weer binnen en, daar er geen Tommies te horen waren, toen we wandelden, stomen we metéén door naar ons kamertje. Voordat we in bed stappen, luisteren we nog even scherp, maar er is geen motorgeronk te horen. Dan maar in bed, komen ze nu nog, dan moeten wij maar weer opstaan. |
|