Gemeente-ambtenaar, 38 jaar - Veenendaal
10 September 1942
- Zo juist is Dien gekomen en zit te vertellen over de jodenvervolging in Amsterdam.
Een jonge man en vrouw en kindje hebben dan ook onze bijzondere aandacht, vooral als Dien aan ons vraagt, of wij geen idee hebben om die menschen in ons huis op te nemen. De stakkers zitten in doodsangst want ieder ogenblik kunnen ze weggehaald worden.
Na lang praten komen we overeen, dat we er eerst eens een nachtje over willen slapen, want er is veel risico aan verbonden, dat begrijpen we maar al te goed. Ook Toos haar moeder, die bij ons logeerd wordt raad gevraagd, doch moeder zegt, hoor eens, Toos en Piet, jullie moeten het zelf weten, ik kan jullie hier in niet raden.
Enfijn, we gaan naar bed met een hoofd vol zorgen. Wat is onze christenplicht? Ja, dat weten we wel, maar de angst als er eens iets gaat gebeuren. We brengen onze zorgen bij den Heere voor we naar bed gaan en vragen Hem om bijstand in deze voor ons zo moeilijke zaak.
Beide slapen we onrustig, maar als de morgen daar is en we zijn ontwaakt, staat ons besluit vast. We moeten de menschen helpen en de Heere zal over ons waken. Daar zijn we beiden vast van overtuigd.