gebeten Duits, dat op zichzelf al erg genoeg is om aan te horen, eindelijk de namen vijf zijn het er, waaronder Ruys en Bennekers, ‘in den frühen Morgenstunden den 15 August erschossen.’ Er waart een rilling door de gelederen, een nauwelijks hoorbaar steunen, vol afgrijzen. Volgt nog een verwijt aan de Nederlandse regering en een verklaring, dat de Duitse autoriteiten het betreuren tot deze stap te hebben moeten overgaan. Daarna leest dezelfde man in goed Nederlands dezelfde verklaring voor. Ze verdwijnen. De commandant, ‘Sie können abtreten’. Enkele doen het. Daar roept een stem: ‘Staan blijven. Stilte om onze mannen te herdenken’. De gelederen sluiten zich weer. Stil, heel stil staan we, tegen de 600 mannen, ouderen, jongeren, in de stralende zon en denken aan hen, voor wie hij deze dag niet meer is opgegaan, trachten te beseffen wat in hem moet zijn omgegaan in de weinige uren sedert ze de vorige avond uit ons midden werden weggehaald. De woorden van Goudriaan ‘Ik dank U’ breken eindelijk de stilte. We verspreiden ons. Namen worden herhaald, vragen gesteld, wie? van waar? niet slechts Rotterdammers zijn het. Verslagenheid. Dus toch! Sommigen hadden het zeker geacht, anderen dachten het ergste niet te hoeven vrezen. Ieder denkt ‘wanneer zal 't mij treffen of zal het voorbij gaan’, God geve, dat we de dood rustig en moedig zullen kunnen aanvaarden. Maar wat je bekruipt en bespringt is de afkeer, de ontzetting over het onrecht. Vijf mensen gedood, voor een daad waaraan zij part noch deel konden hebben, gekozen uit ons midden op welke willekeurige wijze.
De bibliotheek ging door. 't Was stil eerst, later wat drukker. Er lopen nog een tijdlang een paar officieren rond. Twee mensen, o bittere tegenstelling, worden dezelfde morgen uit de gijzeling ontslagen, Goudriaan deelt mee, dat er een schrijfverbod komt. Er wordt een herdenkingsplechtigheid aangekondigd 's middags. Ik ga om drie uur. Na 't eten hebben we de stoelen in de recreatie zaal gebracht. Er is een katheder gebouwd zoals bij de kerkdiensten, witte dahlia's zijn er op gezet.
Prof Kraemer leest bijbel gedeelten, waaronder het slot van Romeinen 8: ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’
Hij spreekt eenvoudige, doorvoelde woorden. ‘Wij zouden misschien het liefst maar lang zwijgen’. Mgr. Hendriks van den Bosch (de vicaris) beklimt dan het spreekgestoelte, een tikje rhetorisch maar mannelijk en flink klinken z'n woorden. ‘De Heer heeft gege-