| |
Gymnasiast, 18 jaar - Omgeving Leiden
10 Mei 1940, Vrijdag
- Vandaag is het gekomen. Achteraf bezien is het, alsof ik altijd wel het gevoel gehad heb, dat het zó komen moest: vanmorgen om vier uur werd ik wakker door het geronk van vliegtuigen die beschoten werden. O, het was ellendig. Ik heb gewoon gebéden, dat de dag niet zou hoeven op te komen, dat het voor altijd nacht zou zijn, uit zou zijn. Maar ik wist, dat dat dwaasheid was.
Vandaag heb ik ontzettend veel gedaan, om zo de ellende wat te vergeten. Dat is laf - maar anders wordt ik gek of ga ik weg! Trouwens: vergeten gaat toch niet, je loopt er iedere seconde tegenaan, en - wat erger is - het is direct in dat ene moment al diep in je geslagen.
| |
| |
Het is alles om gek te worden, ik kàn er nog niet tegenop. Vandaag ben ik voor 't eerst ernstig en eerlijk gaan twijfelen aan het goede van dienstweigering. Is het niet onze plicht, op 't ogenblik vooral de practijk niet uit 't oog te verliezen. Idealen zijn heel mooi, maar we hebben zo'n ontzettende verantwoordelijkheid. Ik stik, als ik er aan denk, dat ik in dienst zou moeten, ook zou leren, met een bajonet te steken. Maar ik word ook bang als ik op de practijk let...
Wat heeft God met al ons geknoei te maken. Vandaag in het ‘morfine’-werken, was God niet. In al deze ellende en afschuwelijkheid is God zeker niet.
Vandaag ben ik voor Vader naar den Haag geweest. Het was levensgevaarlijk - en ik wist het. Wat ik aan de voordeur tracht te verwijderen, komt er langs de achterdeur weer in.
Op 't ogenblik kan ik nog niet anders dan blijven jakkeren. In de grond helpt het niet, want de reactie is sommige momenten ertussendoor des te groter. Maar ik durf nog niet te leven, ik dúrf niet.
Zondagmorgen 12 Mei (geldt voor 11 Mei) - Van der Sijden, de groenteboer, vertelde, hoe hij gisteren in Leiden gezien had, dat een Duitse parachutist gefusilleerd werd: een jongen van zestien jaar, een kind. ‘Mutter’ zei hij nog.
Het is om je hart stuk te huilen.
Die arme, arme soldaten, ze vinden het zelf zo vreselijk.
Aan de Nieuwe Weg staan twee bussen, die Vrijdagmiddag door een bom getroffen zijn. Er liggen nog twintig dode soldaten in. En we mógen niet eraan denken, dat Henk zo ook ergens kan liggen. Moeder huilde vanmorgen. ‘Wie weet, hoe Henk ergens ligt te tobben. Zo'n goeie jongen.’
Jongens, allemaal arme, arme jongens. Alles is kapot.
| |
12 Mei Zondag 1e Pinksterdag
- Geen tijd. Luchtbescherming.
| |
13 Mei Maandag 2e Pinksterdag
- Jakkeren is het consigne. Niet denken, daar word je gek van. Toen ik van morgen om half vier naar bed ging, was ik er 25 uur uit geweest, en sinds Zondagmiddag half twee in touw geweest. Vrije tijd, zoals gisteremorgen is m'n ondergang. Ik kán niet denken.
Ik lig hier onder m'n bed bij een waxinelichtje, want mijn kamer is niet verduisterd.
| |
| |
Vanaf morgen slaap ik op 't raadhuis, dus misschien schiet dit er dan bij in.
Ik hoop maar, dat ik dood ben, voordat ik in dienst moet. Pas éen keer ben ik echt bang, angstig geweest: Zaterdagmiddag, toen ik in den Haag midden in 'n gevecht zat en er uit verschillende huizen geschoten werd. Verder ben ik wel eens nerveus, maar niet bang voor eigen leven. Oppassen daarmee! Denk om Moeder en Vader, niet alleen om jezelf!
Van Henk horen we nog niks.
| |
14 Mei Dinsdag
- Nederland is in Duitse handen. Ik schrijf eigenlijk slapende.
| |
15 Mei Woensdag
- Vandaag ben ik bij Reina geweest. We staan heel dicht naast elkaar. Van Henk horen we niets. Ik ben zo bang. Naar school ga ik niet meer waarschijnlijk, ik moet nu thuis zijn met 't oog op ongunstige berichten van Henk voor Moeder.
| |
16 Mei Donderdag
- Gisterenavond had ik het gevoel: mijn ‘ziel’ weet meer van Henk, die twijfelt niet. Alleen: ik wist met mijn verstand niet, wát het was: goed of slecht.
Vanmorgen dacht ik: slecht - Vanmiddag ben ik heel erg bang geweest en heb ik gehuild. Nu ben ik hierover wonderlijk rustig..
Nu weer kalmer dagen gaan aanbreken, beseffen we pas wat een ongeneselijke scheuren en wonden er in deze éne week in ons allen geslagen zijn. Alles is kapot - misschien kunnen we het krammen.
Ik wil eigenlijk helemaal niet meer studeren - soms wil ik niets meer, alleen maar neerliggen. Het mag niet: denk om Moeder en Vader en Reina.
Soms heb ik de gedachte: ik durf niet een heel leven door met al deze vreselijke herinneringen - Dit gaat er niet uit door de tijd.
Ach God, heeft nu de droom niet lang genoeg geduurd? Een hele week al - God. Laten we nu morgen wakker worden en alles weer gewoon zijn. God - ik wil mijn hele leven ambtenaartje op een kantoortje zijn, als dan maar voor alle mensen de wereld weer goed mag worden...
Wat moet het vreselijk zijn als je niet kunt huilen.
Moeder en Vader kunnen het - ik ben bang, dat Reina het niet kan.
| |
| |
Wat gaat er nu door ons heen als we nog eens denken aan:
Und doch ist Einer, welcher dieses Fallen
Unendlich sanft in seinen Händen hält...
Unendlich sanft ... Ach Rilke, arme, arme Rilke, heb je je niet vergist? Of heb je hier niet aan gedacht?
| |
17 Mei Vrijdag
- Van Henk nog niets. Vanmorgen was ik erg ongerust; nadat er vanavond weer niets met de post was, ben ik opeens erg gerust geworden. Pas daarmee op!
Je begrijpt niet, dat het allemaal weer goed zou kunnen worden - zou mogen worden. Vandaag heb ik weinig officieels gedaan; Daudet gelezen. Het is bijzonder mooi, maar wat zal ik zeggen ... Vanavond hoorde ik door de radio twee gedichten van Gezelle. Het trof me erg, maar - het andere blijft. Vanavond heb ik weer eens buiten gelopen in de stilte, maar - aan alle plaatsen zitten de vreselijke herinneringen verbonden, en wat het ergste is: je draagt ze in je mee.
Wat moet het vreselijk zijn, lang oorlog te hebben. Deze vijf dagen (stel dat het daarbij blijft) drukken al een stempel op mijn hele leven. Ach God, als ik het mocht beslissen, zou ik zeggen: laat het Leven maar ophouden. Alles is zo geschonden, het kan niet meer goed worden. En onze arme kinderen.... Ach, laat eén ogenblik de harmonie in de sterrenwereld verbroken worden, laat eén ster tegen de aarde botsen, en de sterren zullen voortaan nooit meer ontwijd worden. God, het leven zoú zo mooi kunnen zijn - maar het is voor altijd, altijd geschonden.
| |
18 Mei 1940 Zaterdag
- Van Henk nog niets. Op een papiertje met Tacituswoorden heb ik het volgende vers staan:
Klacht
Moeder, moet ík jou sterkte geven?
Moet ík mijn arm nu om je slaan?
Weet je niet dat ik zelf ben verloren?
Weet je niet, dat ik onder moet gaan?
Henk komt niet terug - hij is gesneuveld.
Ach Moeder, wees sterk, vertrouw op je God.
Mijn hart is stuk; ik zal spoedig stranden.
Mijn hart, en mijn leven, en alles - kapot.
| |
| |
| |
19 Mei Zondag
- Morgen gaan we Henk zoeken, Piet en ik per tandem. Ik moet nu gauw gaan slapen. Ik heb het gevoel, dat we tenminste iets zullen vinden.
| |
Woensdag, 22 Mei
- Vanavond zijn we teruggekomen van onze zoektocht. Henk is veilig geinterneerd in Kranenburg, even over de grens bij Nijmegen. In Nijmegen heeft hij op weg daarheen nog bericht kunnen afgeven bij die mevrouw van Dalen.
Henk is ongedeerd ..... Ik kán het bijna niet geloven. En voor Moeder en Vader en juffrouw Langelaar...!
Ik ben zo bij dat ik die mevrouw van Dalen ontmoet heb. Ik zou kunnen huilen van dankbaarheid omdat er nog zúlke goede mensen bestaan. Een en al goedheid en liefde.
Het is zo zonderling: ìk heb het gevoel, dat ik in deze twee weken kind-af geworden ben, man geworden ben. Ik heb wat verloren - ik heb wat gekregen. Scheiden tut weh, maar het nieuwe roept. We moeten proberen, er toch nog wat goeds van te maken. Er zijn vele dagen voorbijgegaan, waarvoor ik niet zou hebben kunnen danken. Ik weet niet, of ik het nu zou kunnen. Voor Henk ben ik érg dankbaar, maar - de afgrond zo donker er onder. Gisteren zagen we buiten Zeist eenzaam tussen de dennen het graf van een Duits soldaat. Vanmorgen brachten we bericht bij een zuster van mevrouw van Dalen in Utrecht en daar was de oudste zoon gesneuveld. Zijn Moeder was erg bedroefd. Ik heb nog niet de moed om
‘iedre vreugd en iedre pijn
glimlachend aan mijn hart te dragen’
Het mag niet, de pijn om anderen is iets dat blijft.
Mijn leven heeft iets diepers gekregen in deze dagen. De droefheid is er nu voorgoed in gekomen, maar ook de wil om er iets goeds van te maken.
En toch kan ik me ook niet een verwijt maken over het feit dat ik de eerste dagen in den Haag eigenlijk het levensgevaar gezocht heb.
Gisteren heb ik iets ellendigs gezien. Tussen Arnhem en Nijmegen waren Duitse legerauto's die weer wegtrokken. Ze waren versierd met bloemen, seringen. Op een ervan stond ‘Zurück aus Holland, und morgen geht's weiter’, en op een ander ‘Die Mauer von Valkenburg’, Valkenburg - waar ze vijf dagen gevochten hebben als beesten! Zouden er dan mensen zijn die hier nóg niets van leren,
| |
| |
die alleen anti-oorlog zijn als ze zelf de klappen krijgen, en als ze succes hebben, er enthousiast voor zijn? Het is zo'n wanhopig idee...
Op 't ogenblik moeten we afwachten, wat er komt, en proberen, er tóch nog iets moois van te maken
| |
23 Mei, Donderdag
- Vandaag ben ik weer naar school geweest: de laatste schooldag. Er worden periode's afgesloten op 't ogenblik. Nu nog twee weken hard werken voor dat examen en dan weet ik het niet meer, wat er dan komt. Afwachten.
Het zal nu stil zijn daar buiten Zeist tussen de dennebomen. De bloemen zullen er wel verlept zijn. Wat zal die vrouw of moeder of meisje bedroefd zijn, als hij nu niet meer terugkomt.
Vandaag heb ik nog eens goed gemerkt, hoeveel scheuren en wonden er zijn. Er is wel veel kapot - maar voor ons zijn er toch nog veel mogelijkheden gebleven. Ons leven loopt door dit alles heel anders, er zijn wonden in, die nooit meer zullen genezen, maar we moeten toch ook weer proberen, er wat van te maken, proberen, dankbaar te zijn voor de gave van het leven - al is dat nu moeilijk. Vanmiddag was ik er weer echt helemaal moe van, zoals de afgelopen twee weken zo vaak is gebeurd.
Morgenochtend is het twee weken geleden. Zo kort en tegelijk zo lang!
Vanavond hebben we wat gepraat over de toekomst en de omstandigheden. Tegenover de koningin zijn we allemaal erg onbillijk geweest: het was haar plicht om weg te gaan. Nu heb ik nooit veel gevoeld voor ‘Koningin en Vaderland’ en al dat fraais, en ik doe het nu nog niet. Op zichzelf kan het me weinig schelen of het nu Wilhelmina af Adolf heet, en of het lijntje nu hier of daar loopt. Maar onbillijk mogen we toch tegen niemand zijn.
Wel blijft de kwestie natuurlijk: hoe zal het verder gaan? Onze geestelijke vrijheid was ondanks het schandalige misbruik (R.K. Geitenfokvereniging en de 101 politieke partijen die stromen tijd verknoeiden) toch wel wat waard. Stel je nu voor dat ook onze jeugd al die humbug, die gevaarlijke humbug, met de paplepel wordt ingegoten. We kunnen natuurlijk het grote verband niet zien. Misschien zal blijken, dat er orde en rust - vrede - komt onder Duitse oppermacht. Maar het is zo moeilijk te aanvaarden, dat het goed zou zijn, al die jongens bekrompen te maken en te bedonderen. Misschien
| |
| |
zou in dat verband ons (vermeend?) nationaliteitsgevoel een rol kunnen spelen. Maar mogen we er dan voor vechten, voor doden? Die kwestie is zo moeilijk. Nu we achter de feiten staan, zeg je: was er maar niet gevochten. Maar een eventuele volgende keer staan we weer voor de feiten. Ik hoop dat ik dood zal zijn, voordat ik de oorlog in zou moeten. Ik hoop, dat ik niet in die oorlogsroes kom, waarin je kunt schieten op anderen. En ik weet, dat ik de moed niet heb, om een oorlog, waarin je zelf meedoet, te overleven. Daarom heb ik misschien ook niet het recht, plannen te maken over een toekomstig vrij land met geestelijke vrijheid, want de nauwe pas om er te komen (en aangezien we als geheel de geestelijke krachten missen om er zonder geweld te komen, ook de enige weg momenteel voor deze omstandigheden) durf ik niet door, ik moet erin blijven steken onderweg en niet aan de andere kant eruit komen.
|
|